20071521 bijlage.doc
Internationale Kommission zum Schutz des Rheins
Commission Internationale pour la Protection du Rhin
Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn
Rijnministersconferentie
Bonn, 18 oktober 2007
De Rijn leeft en verbindt een stroomgebied als
gemeenschappelijke uitdaging
20071521 bijlage.doc 1
IKSR CIPR ICBR
De Rijn leeft en verbindt een stroomgebied als
gemeenschappelijke uitdaging
De ministers bevoegd voor de bescherming van de Rijn en de vertegenwoordiger van de
Europese Commissie zijn op 18 oktober 2007 te Bonn bijeengekomen om de balans op te
maken van de jarenlange samenwerking voor de bescherming van de Rijn, zijn zijrivieren
en het gehele stroomgebied en om de koers uit te zetten voor de toekomstige
samenwerking.
Aan de conferentie hebben deelgenomen:
Voor Duitsland de heer Sigmar GABRIEL, minister van Milieu, Natuurbescherming en
Reactorveiligheid; mevrouw Tanja GÖNNER, minister van Milieu van de Duitse deelstaat
Baden-Württemberg, voorzitter van de Duitse Commissie voor het schoonhouden van de
Rijn;
Voor Frankrijk de heer Pascal BERTEAUD, waterdirecteur, plaatsvervangend voor de
heer Jean-Louis BORLOO, minister van Staat, minister van Ecologie, Duurzame
Ontwikkeling en Ruimtelijke Ordening;
Voor Liechtenstein de heer Helmut KINDLE, hoofd van de Dienst voor
Milieubescherming, plaatsvervangend voor de heer Hugo QUADERER, lid van de
staatsraad voor Milieu, Ruimtelijke Zaken, Land- en Bosbouw;
Voor Luxemburg de heer André WEIDENHAUPT, directeur van de Dienst voor
Milieubeheer, plaatsvervangend voor de heer Jean-Marie HALSDORF, minister van
Binnenlandse Zaken;
Voor Nederland mevrouw Tineke HUIZINGA-HERINGA, staatssecretaris van Verkeer en
Waterstaat;
Voor Oostenrijk de heer Wilfried SCHIMON, waterdirecteur, plaatsvervangend voor de
heer Josef PRÖLL, minister van Land- en Bosbouw, Milieu en Waterbeheer;
Voor Zwitserland de heer Willy GEIGER, vice-directeur van de Dienst voor Milieu,
plaatsvervangend voor de heer Moritz LEUENBERGER, lid van de Bondsraad voor Milieu,
Verkeer, Energie en Communicatie;
Voor Wallonië de heer Bruno DE KERCKHOVE, waterdirecteur, plaatsvervangend voor
de heer Benoît LUTGEN, minister van Landbouw, Platteland, Milieu en Toerisme;
Voor de Europese Commissie, de heer David Grant LAWRENCE, directeur,
plaatsvervangend voor de heer Stavros DIMAS, commissaris van Milieu;
20071521 bijlage.doc 2
IKSR CIPR ICBR
Voor de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn de heer Fritz
HOLZWARTH, voorzitter van de commissie.
Als waarnemer:
Vertegenwoordigers van intergouvernementele organisaties en niet-gouvernementele
organisaties
Preambule
1. Dankzij de geëngageerde uitvoering van het Rijnactieprogramma (1987-2000) van
de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) en de grote
inspanningen van de Rijnoeverstaten ter reductie van de lozingen van verontreinigende
stoffen en nutriënten afkomstig van industrie en gemeenten kon de waterkwaliteit van de
Rijn aanzienlijk worden verbeterd. Het terzelfder tijd ontwikkelde en eveneens met veel
inzet uitgevoerde ecologische totaalconcept voor de Rijn en het programma "Zalm 2000"
hebben de terugkeer van de zalm bevorderd en er de aanzet toe gegeven de
werkzaamheden in sterkere mate te richten op de ecologie van de Rijn.
2. Het Actieplan Hoogwater dat in 1998 in Rotterdam is goedgekeurd, heeft geleid tot
nieuwe initiatieven en eerste successen bij de verbetering van de hoogwaterpreventie en
de hoogwaterbescherming dankzij nauwe samenwerking tussen de verdragspartijen van
de ICBR. De EG-Hoogwaterrichtlijn die op 18 september 2007 is vastgesteld en uitgaat
van de werkzaamheden van de internationale commissies zal de samenwerking tussen de
staten in het Rijnstroomgebied versterken.
3. Het nieuwe Rijnverdrag dat in 2003 in werking is getreden, vormt een belangrijke
stap naar een sectorenoverkoepelende samenwerking ter bescherming van de Rijn.Het
verdrag verenigt de onderwerpen duurzame ontwikkeling van het ecosysteem,
veiligstellen van het gebruik van Rijnwater voor de drinkwatervoorziening, verbetering
van de sedimentkwaliteit, geïntegreerde voorzorgsmaatregelen en
beschermingsmaatregelen tegen hoogwater met inachtneming van de ecologische
randvoorwaarden en vermindering van de belasting van de Noordzee afgestemd op de
andere maatregelen ter bescherming van dit zeegebied. Het lopende programma "Rijn
2020" draagt bij aan de concretisering van de algemene doelstellingen voor de duurzame
ontwikkeling van de Rijn.
4. De EG-Kaderrichtlijn Water en haar dochterrichtlijnen zijn voor de EU-staten
essentiële instrumenten voor de implementatie van het programma "Rijn 2020". Ze
voorzien voor de EU-staten in een gezamenlijke verplichting om maatregelen te nemen
en benadrukken de noodzaak van een geïntegreerd beheer van de stromende wateren in
stroomgebiedsdistricten.
5. Tijdens de Rijnministersconferentie in 2001 te Straatsburg werd de basis gelegd
voor de gecoördineerde implementatie van de EG-Kaderrichtlijn Water in het
internationale Rijndistrict door de EU-lidstaten en voor de samenwerking met de niet-EU-
lidstaten Zwitserland en Liechtenstein.
6. De huidige conferentie biedt de kans om een balans op te maken van de mate
waarin de doelstellingen zijn bereikt, om de gemeenschappelijke benaderingswijzen te
bekrachtigen en om het eens te worden over de toekomstige opgaven aan de Rijn.
20071521 bijlage.doc 3
IKSR CIPR ICBR
Chemische en ecologische toestand
Reductie van de stofbelasting
7. De ministers en de vertegenwoordiger van de Europese Commissie nemen kennis
van
a) de aanzienlijke verbetering van de waterkwaliteit van de Rijn en veel van zijn
zijrivieren dankzij de uitvoering van talrijke maatregelen;
b) de uitbreiding en optimalisatie van de chemische en biologische monitoring van
de Rijn en zijn zijrivieren.
8. Ze stellen vast
a) dat diffuse lozingen van nutriënten, vooral stikstof en verontreinigende stoffen
afkomstig van landbouwactiviteiten, nog steeds een probleem vormen;
b) dat verontreinigende stoffen uit historisch verontreinigd sediment van de Rijn
en zijn zijrivieren die zijn geresuspendeerd als gevolg van
baggerwerkzaamheden of hoogwater een probleem kunnen vormen;
c) dat microverontreinigingen afkomstig van de waterafvoer uit verstedelijkte
gebieden (bijv. bepaalde huishoudelijke chemicaliën, cosmetica,
geneesmiddelen en röntgencontrastmiddelen) worden aangetroffen in de
wateren en daar kunnen leiden tot problemen. Er bestaan duidelijke
aanwijzingen voor afzonderlijke problemen, maar een totaaloverzicht is nog
niet beschikbaar. Bovendien bestaan er bij de ecotoxicologische beoordeling
van veel microverontreinigingen die in het milieu voorkomen nog grote
kennislacunes die moeten worden aangevuld;
d) dat lozingen worden vastgesteld afkomstig van de scheepvaart die het gevolg
zijn van opzettelijk of onopzettelijk verlies van verontreinigende stoffen.
Deze lozingen van stoffen kunnen niet alleen in de oppervlaktewateren en het
grondwater, maar ook in de drinkwaterbereiding tot problemen leiden.
9. Ze bekrachtigen de ICBR-Rijnstoffenlijst 2007 als lijst met de belangrijke stoffen
waarvoor op basis van milieukwaliteitsnormen of de EG-Drinkwaterrichtlijn moet worden
nagegaan of maatregelen ter reductie van de lozingen noodzakelijk of na te streven zijn.
10. Ze stellen vast dat voor de prioritaire en prioritaire gevaarlijke stoffen conform de
EG-Kaderrichtlijn Water in een toekomstige dochterrichtlijn milieukwaliteitsnormen zullen
worden vastgelegd op Europees niveau.
11. Ze gelasten de ICBR prioriteit te geven aan de afronding van de werkzaamheden
voor de afleiding van Rijn-milieukwaliteitsnormen voor de Rijnrelevante stoffen, opdat
deze normen tijdens de komende PLEN/CC-vergadering kunnen worden vastgesteld.
Deze Rijn-milieukwaliteitsnormen zullen de in 1991 vastgelegde doelstellingen van de
ICBR vervangen.
12. Ze achten het noodzakelijk dat het politieke niveau naast de implementatie van
de EG-Kaderrichtlijn Water, de uitvoering van het programma Rijn 2020 en de verdere
reductie van de klassieke verontreinigingen uit industriële en communale puntbronnen
op het gebied van verontreinigende stoffen nieuwe uitdagingen aangaat ter bescherming
van het oppervlakte- en grondwater in het Rijnstroomgebied.
13. Ze geven de ICBR daarom de opdracht
a) een gemeenschappelijke en uitgebreide strategie uit te werken ter reductie en
ter voorkoming van de lozing op de Rijn en zijn zijrivieren van
microverontreinigingen afkomstig van de waterafvoer uit verstedelijkte
gebieden en andere bronnen door verbetering van de kennis over emissies,
over het ecotoxicologische gedrag van de stoffen in het milieu en over
20071521 bijlage.doc 4
IKSR CIPR ICBR
geschikte zuiveringsmethodes;
b) de maatregelen te coördineren om de doelstellingen ter bescherming van het
mariene milieu te bereiken, rekening houdend met de toekomstige EG-
richtlijn Mariene Strategie en overeenkomstig de besluiten van de OSPAR-
commissie, vooral door de reductie van de diffuse lozing van stikstof
afkomstig van landbouwactiviteiten;
c) met medewerking van alle verantwoordelijke personen en diensten een
"integrale strategie inzake het sedimentmanagement Rijn" op te zetten ter
reductie of ter voorkoming van verontreiniging door geresuspendeerd
sediment;
d) samen met o.a. de Centrale Commissie voor de Rijnvaart mogelijkheden aan
te wijzen voor meer voorlichting in de binnenvaart over de risico's van
opzettelijk of onopzettelijk verlies van verontreinigende stoffen.
14. Ze zouden het toejuichen, wanneer het Scheepsafvalstoffenverdrag inzake de
verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart zo snel mogelijk in
werking zou kunnen treden.
15. Om maatregelen ter reductie en ter voorkoming aan de bron uit te kunnen voeren
is een interdisciplinaire Europese samenwerking op EU-niveau noodzakelijk, daarom
zullen ze als onderdeel van de strategie voor microverontreinigingen in de EU
initiatieven ontwikkelen die zijn gericht op een betere koppeling tussen de onderwerpen
milieu en water enerzijds en gezondheid, landbouw, industrieproducten en
toelatingsprocedures anderzijds en dit thema op de EU-agenda zetten. In principe dient
op alle relevante beleidsterreinen in sterkere mate rekening te worden gehouden met de
effecten van producten op milieu en water.
Verbetering van het ecosysteem
16. De ministers en de vertegenwoordiger van de Europese Commissie nemen kennis
van
a) de verdere vooruitgang van de biologische toestand van de Rijn en zijn
zijrivieren en de verdere verhoging van de soortendiversiteit. Trekvissen
kunnen sinds 2006 weer paaigebieden in de zijrivieren van de Rijn tot op de
hoogte van Straatsburg bereiken, maar nog niet alle paaigronden en
opgroeihabitats zijn weer toegankelijk. Uiterwaarden van de Rijn zijn
inmiddels hersteld, oude rivierstrangen zijn opnieuw aangetakt aan de Rijn en
aan zijrivieren en op bepaalde trajecten is de structuurrijkdom in de
oeverzone verhoogd;
b) het feit dat er in Frankrijk al onderhandelingen zijn aangeknoopt met de
vergunninghouder van de waterkrachtcentrale Straatsburg, teneinde de
bouwkundige maatregelen voor de stroomopwaartse migratie van
langeafstandstrekvissen aan de stuw Straatsburg te starten;
c) het in het rapport en de ICBR-atlas over het herstel van het biotoopnetwerk
langs de Rijn opgenomen concept voor het behoud, de revaluatie en de
verbinding van waardevolle biotooptypes langs de Rijn van het Bodenmeer tot
aan de Noordzee. In het concept worden concrete ontwikkelingsdoelstellingen
voor Rijntrajecten geformuleerd, worden duidelijk prioritaire gebieden
vastgelegd en wordt voor de Rijn als geheel aangetoond waar verdere acties
moeten worden ondernomen om een uitgestrekt biotoopnetwerk tot stand te
brengen. Zowel waterbescherming, natuurbescherming als bescherming tegen
hoogwater worden meegenomen in het concept.
20071521 bijlage.doc 5
IKSR CIPR ICBR
17. Ze stellen vast
a) dat er behoefte is aan verdere acties voor de passeerbaarheid van het
systeem en voor het herstel van semi-natuurlijke oever- en beddingstructuren
om de ecologische functionaliteit van het hele Rijnsysteem te verbeteren;
b) dat ten behoeve van een grotere habitat- en soortendiversiteit uiterwaarden
moeten worden uitgebreid en met elkaar verbonden;
c) dat stabiele zalmpopulaties zich kunnen ontwikkelen wanneer de
stroomopwaartse vismigratie in voldoende mate is gewaarborgd en zoveel
mogelijk, voor de zalm geïdentificeerde paaigronden en opgroeihabitats in het
Rijnstroomgebied weer worden ontsloten of gerevitaliseerd.
18. De ministers en de vertegenwoordiger van de Europese Commissie stellen vast en
bekrachtigen
a) dat sinds 1987 in alle staten van het Rijnstroomgebied meer dan 50 mln euro
is geïnvesteerd in het trekvisprogramma;
b) dat verdere maatregelen zijn gepland, de kosten voor het op een kier zetten
van de Haringvlietsluizen zullen bijv. 36 mln euro bedragen, en dat verdere
maatregelen mogelijk zijn, de kosten voor het herstel van de
stroomopwaartse vismigratie aan de vijf stuwen van Straatsburg tot
Vogelgrün/Breisach zullen ca. 100 mln euro bedragen;
c) hun bereidwilligheid om de passeerbaarheid van de hoofdstroom van de Rijn
tot Bazel en van de prioritaire zalmwateren stapsgewijs te herstellen en zich
ervoor in te zetten dat de daarvoor noodzakelijke financiële middelen worden
uitgetrokken.
19. Ze geven de ICBR de opdracht
a) het "Masterplan trekvissen Rijn" bij voorkeur voor medio 2008 en uiterlijk
voor eind 2009 af te ronden op basis van de kaart waarop de actuele stand
van het trekvisprogramma m.b.t. het habitatpotentieel en de bereikbaarheid
wordt weergegeven. In het masterplan dienen, in het kader van een
stappenplan, de noodzakelijke prioritaire maatregelen in de
programmawateren voor de zalm, de zeeforel en andere trekvissen,
waaronder de aal, te worden gedefineerd.
Voor de zalm en de zeeforel moet in het masterplan rekening worden
gehouden met de resultaten van een onderzoek dat parallel met de opzet van
het masterplan wordt uitgevoerd, waardoor de maatregelen en de in te zetten
middelen kunnen worden geoptimaliseerd (voor 2015 en na 2015). In het
kader van dit onderzoek wordt de effectiviteit van de reeds aangelegde
vispassages geëvalueerd en wordt op basis van deze evaluatie een
totaalanalyse uitgevoerd van de relevantie en de prioriteit van de aanvullende
maatregelen die kunnen worden getroffen in het hele stroomgebied, waarbij
er moet worden gelet op de coherentie en de complementariteit van de
verschillende voorgestelde middelen.
In deze twee benaderingswijzen zitten ook economische aspecten en
financieringselementen vervat.
De eerste maatregelen die zullen worden uitgevoerd in het kader van het
masterplan trekvissen Rijn zullen in de periode tot 2015 betrekking hebben op
een verbetering van de visintrek in het Rijnsysteem via de aanpassing van de
Haringvlietsluizen en de aanleg van een vispassage aan de stuw Straatsburg.
Bovendien moeten in het onderzoek de noodzakelijke voorwaarden worden
gepreciseerd om voor 2015 het Elz-Dreisamgebied toegankelijk te maken en
20071521 bijlage.doc 6
IKSR CIPR ICBR
moeten met name de voorwaarden worden vastgelegd voor de aanleg van
vispassages aan de stuw Gerstheim en aan de kleine stuwen in de oude loop
van de Rijn bij Gerstheim en Rhinau, dit gebeurt in het kader van een
financiering die in eerste instantie moet worden uitgewerkt overeenkomstig
het principe de veroorzaker betaalt. Als dit princiepe niet tot een oplossing
leidt kan, in tweede instantie, in de ICBR gesproken worden over alternatieve
methoden van financiering. Op deze manier kan een aanvullend traject
worden geopend, zodat de passeerbaarheid in de zijrivieren en richting Bazel
is gegarandeerd.
b) indien op basis van beschikbare onderzoeksresultaten daartoe aanleiding is,
toe te zien op de toepassing en aanscherping van de voorschriften, teneinde
de bijvangst van trekvissen te voorkomen;
c) de uitvoering van de conceptionele bepalingen voor het herstel van het
biotoopnetwerk langs de hoofdstroom Rijn regelmatig te controleren.
Daarbij dient erop te worden gelet dat zoveel mogelijk een relatie wordt
gelegd met de inspanningen op het gebied van waterretentie voor
hoogwaterpreventie langs de Rijn en in het stroomgebied;
d) in het kader van het beheersplan conform de EG-Kaderrichtlijn Water en
overeenkomstig de doelstellingen van het programma "Rijn 2020" spoed te
zetten achter de maatregelen ter verbetering van de hydromorfologie van de
hoofdstroom en de zijrivieren van de Rijn bij waterwegen samen met de
CCR of andere scheepvaartorganisaties teneinde de habitatdiversiteit verder
te vergroten.
Hoogwaterpreventie
20. De ministers en de vertegenwoordiger van de Europese Commissie nemen kennis
van het rapport inzake de uitvoering van het Actieplan Hoogwater tot 2005 en stellen
vast
a) dat in de voorbije tien jaar veel werk is verricht om de hoogwaterpreventie en
hoogwaterbescherming te verbeteren, dat bijna alle voor 2005 uit te voeren
maatregelen zijn gerealiseerd met de geraamde, daarmee gepaard gaande
kosten en dat deze maatregelen aantoonbaar positieve effecten hebben;
b) dat de schaderisico´s in vergelijking met 1995 zijn gereduceerd, de
afvoercapaciteit in de Rijndelta is verhoogd en 77 mln m³ aanvullend
retentievolume tot stand is gebracht langs de Rijn; als daarnaast nog
rekening wordt gehouden met de retentiemogelijkheden die al vóór 1995
waren gecreëerd, bedraagt het retentievolume thans in totaal 213 mln m³;
c) dat de beoogde verlaging, van de extreme hoogwaterstanden tot 30 cm, door
de sinds 1995 uitgevoerde retentiemaatregelen echter niet op alle
Rijntrajecten in dezelfde mate is bereikt; d.w.z. het effect van de
retentiemaatregelen wordt duidelijk kleiner naarmate de rivier stroomafwaarts
breder wordt;
d) dat de doelstelling om voor 2005 de voorspellingstermijnen op de
afzonderlijke Rijntrajecten te verdubbelen volledig is bereikt, echter niet met
dezelfde betrouwbaarheid. Om hoogwaterschade te kunnen voorkomen, is
een tijdige, real time hoogwatervoorspelling met een lange
voorspellingstermijn ontzettend belangrijk;
e) dat hoogwatergevaren- en hoogwaterrisicokaarten belangrijke instrumenten
zijn voor de aanscherping van het bewustzijn en de bewustmaking van de
bevolking en dat de Rijnatlas van de ICBR wat dat betreft belangrijke
impulsen heeft gegeven aan de opzet van nauwkeurige kaarten op regionaal
20071521 bijlage.doc 7
IKSR CIPR ICBR
en lokaal niveau; de EG-Hoogwaterrichtlijn schrijft voor dat dergelijke kaarten
worden opgezet en gepubliceerd voor overstromingsrisicogebieden.
21. Ze bekrachtigen dat hoogwaterpreventie en bescherming een gemeenschappelijke
taak in stroomgebieden is en blijft. Daarom besluiten ze
a) de op nationaal niveau opgestelde en op internationaal niveau afgestemde
maatregelen uit het Actieplan Hoogwater tot 2020 snel en volledig uit te
voeren, teneinde de beoogde reductiedoelstellingen zo volledig mogelijk te
bereiken en bestaande en geplande retentiegebieden te toetsen op hun
effectiviteit in geval van extreem hoogwater. Daarbij dient erop te worden
gelet dat zoveel mogelijk een relatie wordt gelegd met de inspanningen op
het gebied van de verbetering van het ecosysteem van de Rijn en het
stroomgebied;
b) alle realistische mogelijkheden te onderzoeken om aanvullende retentie te
realiseren of om waterstandverlagende maatregelen uit te voeren langs de
Rijn (bijv. retentiegebieden, dijkverleggingen, uiterwaardverlagingen);
c) bij de opzet van regionale plannen en structuurplannen in sterkere mate
rekening te houden met hoogwatergevaren- en hoogwaterrisicokaarten en
aanvullende maatregelen uit te voeren m.b.t. alle aspecten van de
hoogwaterpreventie (planologische en bouwkundige voorzorgsmaatregelen,
gedragsverandering en risicopreventie), teneinde het schadepotentieel te
reduceren;
d) op alle beleidsterreinen beter rekening te houden met het feit dat grote
natuurverschijnselen waartegen de huidige hoogwaterbescherming niet is
opgewassen zich kunnen voordoen en veel schade kunnen aanrichten
(communicatie over het restrisico);
e) de mogelijkheid te onderzoeken om zogenaamde reservegebieden aan te
leggen, rekening houdend met het grondgebruik, of als alternatief daarvoor
compartimentering te plannen, teneinde de risicopreventie te verbeteren met
het doel onvoorspelbare en oncontroleerbare schade te voorkomen. Het
hoogwaterschaderisico kan - afhankelijk van de lokale situatie - worden
verminderd, hetzij door reductie van het schadepotentieel, hetzij door
reductie van de overstromingskans.
22. Ze geven de ICBR de opdracht
a) het Actieplan Hoogwater te actualiseren op basis van de resultaten van een
haalbaarheidsonderzoek, het programma Rijn 2020 en de EG-
Hoogwaterrichtlijn;
b) de bij de implementatie van de EG-Hoogwaterrichtlijn vereiste coördinatie en
afstemming tussen de EU-staten, rekening houdend met Zwitserland, op het
niveau van het stroomgebied zoals bij de EG-Kaderrichtlijn Water te
ondersteunen;
c) de Rijnatlas 2001 overeenkomstig de bepalingen van de EG-
Hoogwaterrichtlijn en in overleg met de commissies van de andere
deelstroomgebieden te herzien en uit te breiden naar het hele
Rijnstroomgebied.
Klimaatverandering en gevolgen
23. De ministers en de vertegenwoordiger van de Europese Commissie stellen vast dat
de effecten van de klimaatverandering op het gebied van water duidelijk merkbaar zijn.
In de toekomst zal het neerslagpatroon veranderen. In Noordwest-Europa moeten we, in
van regio tot regio verschillende mate, bedacht zijn op veranderde hoogwaters, op
20071521 bijlage.doc 8
IKSR CIPR ICBR
langere laagwaterperiodes, op hogere oppervlaktewatertemperaturen en op een
veranderde aanvulling van het grondwater.
24. Ze bekrachtigen dat er naast de maatregelen ter reductie van de uitstoot van
broeikasgassen op het gebied van waterbeheer adaptatiestrategieën moeten worden
ontwikkeld.
25. Ze achten het noodzakelijk
a) terug te grijpen op reeds beschikbare of zich in de voorbereidingsfase
bevindende regelingen op EU-niveau of op adequate maatregelen in niet-EU-
lidstaten en deze te gebruiken als solide en geschikte basis voor de
ontwikkeling van watergerelateerde adaptatiemaatregelen, bijv. de EG-
Kaderrichtlijn Water en de EG-Hoogwaterrichtlijn en de toekomstige EG-
Richtlijn mariene strategie;
b) het Actieplan Hoogwater tot 2020 in tijden van de ophanden zijnde
klimaatverandering zo snel mogelijk uit te voeren in het hele stroomgebied.
Daarbij moet, met name op de beleidsterreinen ruimtelijke ordening, land- en
bosbouw, rekening worden gehouden met alle mogelijke maatregelen ter
reductie van hoogwaterschade en eventuele schade als gevolg van droge
periodes (bijv. herstel van uiterwaarden, voorkomen van verharding van het
oppervlak, enz.);
c) een gemeenschappelijke, geïntegreerde aanpak te kiezen, waarin de
deelname van het publiek een belangrijke plaats inneemt, waarin ook de voor
het waterbeheer relevante sectoren, zoals bijv. landbouw, scheepvaart,
energie en toerisme, worden betrokken bij het adaptatieproces, die door
innovaties bijdraagt tot de waterbescherming en die een intensieve
informatie-uitwisseling tussen de staten, alle betrokken groepen en het brede
publiek omvat;
d) in het kader van de ICBR de warmtesituatie in de Rijn verder te volgen en
mogelijkheden te onderzoeken om de antropogene warmtelozingen op de Rijn
en zijn zijrivieren verder te reduceren, aangezien als gevolg van de te
verwachten opwarming van de atmosfeer ook de watertemperaturen zullen
stijgen. Er dient ook rekening te worden gehouden met toekomstige effecten
op het ecosysteem en de habitat- en soortendiversiteit.
26. Ze geven de ICBR de opdracht om een studie op te zetten waarin onderzoek wordt
gedaan naar te ontwikkelen gemeenschappelijke scenario's voor het afvoerregime van de
Rijn en waarbij de daaruit voortvloeiende inzichten in grond- en watergebruik direct
kunnen leiden tot een aanpassing van het waterbeheer in het Rijnstroomgebied en in de
waterrelevante sectoren. Deze studie moet worden uitgevoerd in overleg met experts
van andere organisaties, zoals bijv. de Commissie voor de Hydrologie van de Rijn.
Toekomstige samenwerking
27. De ministers en de vertegenwoordiger van de Europese Commissie zijn verheugd
over de succesvolle coördinatie tussen alle EU-lidstaten in het Rijnstroomgebied bij de
werkzaamheden voor de inventarisatie en de toestand- en trendmonitoringsprogramma's
in het kader van de implementatie van de EG-Kaderrichtlijn Water en verwelkomen de
lopende werkzaamheden voor de opzet van een beheersplan voor het volledige
internationale stroomgebiedsdistrict Rijn en de succesvolle coördinatie en afstemming
met Zwitserland en Liechtenstein als niet-EU-lidstaten.
28. Zwitserland en Liechtenstein zullen deze coördinatie- en
harmonisatiewerkzaamheden verder ondersteunen krachtens hun wetgeving, waarbij de
wil kenbaar wordt gemaakt om op het gebied van waterbeleid samen te werken met de
EU.
20071521 bijlage.doc 9
IKSR CIPR ICBR
29. Met het oog op het ambitieuze tijdschema van de EG-Kaderrichtlijn Water hechten
de ministers bijzonder belang aan de voortzetting van de bestaande open en
vertrouwensvolle samenwerking tussen de staten en benadrukken hun bereidwilligheid
om grensoverschrijdende kwesties op korte termijn op te lossen, opdat de
maatregelenprogramma's en beheersplannen binnen de gestelde termijn, voor eind
2009, kunnen worden opgezet.
30. Ze bevestigen dat de integrale, internationale stroomgebiedbenadering consistente
doelstellingen vergt die de basis vormen voor coherente, op elkaar afgestemde
maatregelenprogramma's. Deze doelstellingen moeten zowel rekening houden met het
specifieke karakter van delen van het stroomgebied alsook met de ecologische
functionaliteit van het hele ecosysteem Rijn en met de bescherming van de Noordzee.
31. Hiermee erkennen ze dat de nadere invulling van de doelstellingen voor kust- en
overgangswateren die tot het stroomgebied van de Rijn behoren additionele
randvoorwaarden kan inhouden die worden doorvertaald naar verplichtingen die
betrekking hebben op het gehele internationale stroomgebied van de Rijn.
32. Ze geven de ICBR de opdracht om in het kader van het beheersplan 2009 een
planning op te stellen voor de afstemming van doelstellingen en maatregelenpakketten.
33. Verder juichen ze de deelname van het publiek toe die de staten hebben
georganiseerd bij de lopende implementatie van de EG-Kaderrichtlijn Water en
ondersteunen de constructieve en vertrouwensvolle samenwerking met ngo's als
vertegenwoordigers van de georganiseerde beschermings- en belangengroepen.
34. De ministers en de vertegenwoordiger van de Europese Commissie zijn van mening
dat het ICBR-programma "Rijn 2020" en de Europese richtlijnen grote overeenkomsten
vertonen ten aanzien van de beoogde doelstellingen en ten aanzien van de uit te voeren
maatregelen.
Dientengevolge zullen, in het kader van een zuinige omgang met middelen en voor het
goede begrip van het publiek, de werkzaamheden van de ICBR moeten worden
geoptimaliseerd, teneinde de activiteiten coherenter en begrijpelijker te maken.
20071521 bijlage.doc 10
Ministerie van Verkeer en Waterstaat