Raad van State
Uitspraak Raad van State -
Zaaknummer: 200705441/2
Publicatie datum: donderdag 18 oktober 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Deurne
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Vee en andere dieren
---
200705441/2.
Datum uitspraak: 18 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen onder meer:
{verzoekers}, wonend te {woonplaats},
en
het college van burgemeester en wethouders van Deurne,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2007 heeft verweerder aan {vergunninghouder}
een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de
Wet milieubeheer verleend voor een fokzeugenhouderij gelegen aan de
{locatie} te {plaats}. Dit besluit is op 22 juni 2007 ter inzage
gelegd.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 31 juli
2007, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2007, beroep
ingesteld. Verzoekers hebben hun beroep aangevuld bij brief van 21
augustus 2007.
Bij eerstgenoemde brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2007,
waar verzoekers, van wie {gemachtigde} in persoon en bijgestaan door
ir. A.K.M. van Hoof, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.G.M.
Claessens, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat een
belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een
besluit waarover hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij
het niet naar voren brengen van een zienswijzen hem redelijkerwijs
niet kan worden verweten. Bij besluiten inzake een milieuvergunning
worden de beslissingen over de aanvaardbaarheid van verschillende
categorieën milieugevolgen als onderdelen van een besluit in
vorenbedoelde zin aangemerkt.
Verzoekers hebben zienswijzen naar voren gebracht over ammoniakschade,
geur- en geluidhinder. De gronden met betrekking tot de toepassing van
de beste beschikbare technieken ten aanzien van de ammoniakemissie,
geur en geluid hebben eveneens betrekking op voornoemde aspecten. De
grond inzake strijd met de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de
Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van
de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb L 206; hierna:
de Habitatrichtlijn) heeft eveneens betrekking op ammoniakschade. De
Voorzitter gaat er dan ook vanuit dat, anders dan verweerder stelt, de
Afdeling het beroep in zoverre ontvankelijk zal verklaren.
2.3. Verzoekers betogen dat nu de aanvraag dateert van vóór 1 oktober
2005, op grond van het in artikel 60a, tweede lid, van de
Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) geregelde
overgangsrecht, deze wet, anders dan verweerder stelt, in dit geval
niet van toepassing is en daarom - voor het gebied "Deurnese Peel" -
rechtstreeks aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn dient te worden
getoetst. Volgens verzoekers verdraagt het besluit zich niet met het
derde lid van voornoemde bepaling.
2.3.1. De Voorzitter overweegt dat uit de uitspraak van 29 november
2006 in zaak no. 200601218/1 (M en R 2007/2, nr. 19) moet worden
afgeleid dat het in artikel 60a, tweede lid, van de Nbw 1998 geregelde
overgangsrecht geen betrekking heeft op vergunningaanvragen anders dan
aanvragen om een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet (oud).
Dit betekent dat bij de beslissing op de onderhavige aanvraag om een
milieuvergunning, nu deze beslissing na 1 oktober 2005 is genomen,
rekening moet worden gehouden met de van toepassing zijnde bepalingen
van de Nbw 1998. Voor het treffen van een voorlopige voorziening
bestaat dan ook geen aanleiding.
2.4. Verzoekers voeren - kort weergegeven - aan dat de vergunde
stalsystemen waarin 294 gespeende biggen en 24 kraamzeugen worden
gehuisvest niet kunnen worden aangemerkt als een in aanmerking komende
beste beschikbare techniek. Daarnaast heeft verweerder volgens
verzoekers bij zijn beoordeling alleen de ammoniakemissie in
beschouwing genomen en ten onrechte niet andere milieuaspecten, zoals
geur.
2.4.1. In de niet nader onderbouwde stelling van verzoekers dat wat
betreft geur niet de in aanmerking komende beste beschikbare
technieken worden toegepast ziet de Voorzitter geen aanleiding voor
het treffen van een voorlopige voorziening.
De vraag of wat betreft ammoniak in de desbetreffende stal van de
inrichting ten aanzien van de door verzoekers genoemde dieren de beste
beschikbare technieken worden toegepast vergt nader onderzoek,
waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent. In dit stadium ziet
de Voorzitter evenwel, mede gelet op de betrokken belangen, geen
aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Verzoekers voeren aan dat de aan de vergunning verbonden
grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten aanzien
van woningen van derden, met uitzondering van de woning Leensel 15,
ten onrechte hoger zijn dan de richtwaarden voor een landelijke
omgeving zoals opgenomen in de Handreiking industrielawaai en
vergunningverlening van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking). Nu ten aanzien van
deze woningen aan de richtwaarden voor een landelijke omgeving kan
worden voldaan, is het besluit volgens hen in zoverre in strijd met
artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer. Voorts is volgens
verzoekers het referentieniveau van het omgevingsgeluid bij de woning
Leensel 22 te hoog vastgesteld en zijn de aan de vergunning verbonden
geluidgrenswaarden ten aanzien van deze woning ten onrechte op een
hoogte van 3,5 meter gesteld.
2.5.1. Verweerder heeft voor de beoordeling van geluidhinder hoofdstuk
4 van de Handreiking als uitgangspunt gehanteerd. Hij heeft de
Handreiking bij het vaststellen van de grenswaarden voor het
langtijdgemiddeld beoordelingsniveau aldus toegepast dat hij
aansluiting heeft gezocht bij het gemeten referentieniveau van het
omgevingsgeluid. De door verzoekers naar voren gebrachte punten hebben
de Voorzitter er, mede gelet op de stukken en het verhandelde ter
zitting, niet van overtuigd dat het bestreden besluit in zoverre geen
stand kan houden. De Voorzitter ziet daarom geen aanleiding voor het
treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het
treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2007
373-541.