Raad van State
Zaaknummer: 200705468/2
Publicatie datum: woensdag 17 oktober 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Zeeland
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige
---
200705468/2
Datum uitspraak: 17 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
, wonend te , gemeente Reimerswaal,
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2007 heeft verweerder aan de besloten
vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "European Shell Store
B.V." een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid,
van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting bestemd voor het
opslaan en bewerken van mossel-, kokkel- en oesterschelpen aan de
Kanaalweg 87 te Vlake. Dit besluit is op 20 juni 2007 ter inzage
gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 29 juli 2007, bij de
Raad van State ingekomen op 1 augustus 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 29 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 1
augustus 2007, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2007,
waar verweerder, vertegenwoordigd door A. Pavic-de Pijper en ing. P.
Michielsen, ambtenaren van de provincie, is verschenen. Voorts is
vergunninghoudster, vertegenwoordigd door ,
, , en van de raad van bestuur,
gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. In de inrichting worden mossel-, kokkel- en oesterschelpen
opgeslagen. In de loods waar de schelpen worden opgeslagen, vindt een
passieve bewerking van de schelpen plaats wat betekent dat de resten
van organismen in en tussen de schelpen op biologische wijze worden
omgezet.
2.3. Verzoekers vragen zich af hoe is beoordeeld dat het
gewichtspercentage vleesresten in de opgeslagen oesterschelpen niet
meer dan 0,5 % bedraagt. Volgens hen blijkt niet of het onderzoek van
31 mei 2007, waaruit dit percentage zou blijken, heeft plaatsgevonden
op het schip waarmee de schelpen worden opgevist of aan de wal, en
evenmin of de schelpen worden opgevist van een onderwateropslaglocatie
of in de natuur, hetgeen uitmaakt voor de hoeveelheid visresten.
2.3.1. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de
oesterschelpen als veevoer of in de wegenbouw worden gebruikt. Het
betreft uitheemse Japanse oesters, die niet geschikt zijn voor
consumptie. De bedoeling is deze uit de Oosterschelde te verwijderen.
Volgens vergunninghoudster is een opslag onderwater daarvoor niet
geschikt. De oesterschelpen worden aan boord van een aangepaste
viskotter machinaal gebroken waarna zij in een waterstroom door een
zeef geperst worden. Daarna zijn er geen vleesresten meer te zien. Pas
na dit proces worden de oesterschelpen opgeslagen. Voor het geval toch
nog enige resten achter zouden blijven, is uitgegaan van een
percentage van 0,5%. De Voorzitter acht dit percentage niet
onaannemelijk.
2.4. Verzoekers vrezen voor het vrijkomen van giftige gassen bij de
bewerking in de loods. Zij stellen dat het Rijksinstituut voor
Volksgezondheid en Milieu hiernaar onderzoek had kunnen verrichten.
Ook klagen zij dat bij het geuronderzoek geen onderzoek naar geurloze
gassen is verricht.
2.4.1. Het RIVM heeft een literatuuronderzoek verricht naar de vraag
of door rotting en bederf van mossel en kokkelschelpen carcinogene
stoffen kunnen ontstaan. Daar zijn geen aanwijzingen voor gevonden.
Daarom is het volgens het RIVM niet mogelijk om onderzoek naar deze
stoffen te doen. Gelet hierop acht de Voorzitter niet aannemelijk dat
bij de bewerking in de loods gevaar bestaat voor het vrijkomen van
giftige gassen.
2.5. Verzoekers betogen dat verweerder er ten onrechte vanuit is
gegaan dat het Natura2000 gebied op 300 meter afstand van de
inrichting is gelegen. Volgens hen ligt de inrichting dichterbij. Ook
stellen zij dat geen onderzoek is gedaan naar nadelige effecten van de
inrichting op dit gebied.
2.5.1. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het Vogel- en
Habitatrichtlijngebied "Yerseke en Kapelse Moer" op ongeveer 250 tot
300 meter van de inrichting is gelegen. Het Habitatrichtlijngebied
"Yerseke en Kapelse Moer" komt nagenoeg overeen met het
Vogelrichtlijngebied "Yerseke en Kapelse Moer".
Met de Nbw 1998 is beoogd de gebiedsbeschermingsbepalingen uit de
Habitat- en Vogelrichtlijn te implementeren. Het door verzoekers
bedoelde gebied betreft een gebied dat is aangewezen als
Vogelrichtlijngebied als bedoeld in de Nbw 1998. De bezwaren van
verzoekers dienen aan de orde te komen bij de vraag of een vergunning
ingevolge de Nbw 1998 is vereist en zo ja, of die vergunning kan
worden verleend en onder welke voorwaarden. Daarbij dienen tevens de
effecten op het betreffende Habitatrichtlijngebied te worden
beoordeeld.
2.6. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het
treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007
191-433.