Raad van State
Zaaknummer: 200705869/2
Publicatie datum: woensdag 17 oktober 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Katwijk
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige
---
200705869/2.
Datum uitspraak: 17 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
, wonend te ,
en
het college van burgemeester en wethouders van Katwijk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2007 heeft verweerder nader eisen als bedoeld
in artikel 5 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen
(hierna: het Besluit) gesteld met betrekking tot de horeca-inrichting
"Stella Maris" gelegen aan de Koningin Wilhelminastraat 14-14b te
Katwijk. Dit besluit is op 13 juli 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 15 augustus 2007,
bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde dag, beroep
ingesteld.
Bij brief van 15 augustus 2007, bij de Raad van State per fax
ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht
een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2007,
waar verzoekster, in persoon en bijgestaan door mr. P.P. Otte,
advocaat te Castricum, en verweerder, vertegenwoordigd door J.A.
Sangers en N.G. Haasnoot, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vier nadere eisen
gesteld in verband met het voldoen aan de in voorschrift 1.1.1 van de
bijlage van het Besluit gestelde geluidgrenswaarden.
Blijkens het verhandelde ter zitting zijn de nadere eisen opgelegd
naar aanleiding van een aantal klachten en naar aanleiding van een
geluidonderzoek uitgevoerd door verweerder op 9 juni 2006. Tijdens dit
onderzoek heeft verweerder een geluidniveau van 76 dB(A) binnen de
inrichting gemeten hetgeen een overschrijding betekent van het volgens
hem binnen de inrichting maximaal toegestane geluidniveau van 70
dB(A).
2.2.1. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de bezwaren van
verzoekster zich uitsluitend richten tegen de onder 1.4 gestelde
nadere eis. Deze nadere eis houdt, kort weergegeven, in dat binnen
vier weken na het onherroepelijk worden van de beschikking een
akoestisch onderzoek dient te worden overgelegd aan verweerder. Door
middel van dit onderzoek moet het maximaal toelaatbare geluidniveau
worden vastgesteld. Indien niet binnen vier weken na het
onherroepelijk worden van de beschikking een akoestisch
onderzoeksrapport aan verweerder wordt overgelegd, dan dient binnen
deze termijn op de eindversterker van de geluidinstallatie een
geluidbegrenzer te worden geïnstalleerd. Deze geluidbegrenzer dient te
worden afgesteld en te worden verzegeld op 70 dB(A).
2.2.2. De Voorzitter merkt allereerst op dat niet duidelijk is waaraan
verweerder de grenswaarde van 70 dB(A) van het binnen de inrichting
maximaal toegestane geluidniveau heeft ontleend, waardoor volgens hem
verzekerd is dat de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage van het
Besluit gestelde geluidgrenswaarden niet worden overschreden.
Nu, gelet op het gestelde in de nadere eis onder 1.4, het overleggen
van een akoestisch onderzoeksrapport dan wel het installeren van een
geluidbegrenzer dient te geschieden nadat op het beroep is beslist,
overweegt de Voorzitter dat er met het verzoek van verzoekster om het
treffen van een voorlopige voorziening evenwel geen spoedeisend belang
is gemoeid.
2.3. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het
treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007
373-541.