Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Sponsoring in het onderwijs 2007
Integrale evaluatie van het convenant sponsoring
in het primair en voortgezet onderwijs
- eindrapport -
Drs. J.J. van der Wel
Drs. P.J. Krooneman
Amsterdam, 1 mei 2007
Regioplan publicatienr. 1519
Regioplan Beleidsonderzoek
Nieuwezijds Voorburgwal 35
1012 RD Amsterdam
Tel.: +31 (0)20 - 5315315
Fax: +31 (0)20 - 6265199
Onderzoek, uitgevoerd door Regioplan Beleids-
onderzoek in opdracht van het ministerie van
OCW.
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting en conclusies.................................................................... I
1 Inleiding ........................................................................................... 1
1.1 Achtergrond........................................................................ 1
1.2 Onderzoeksvragen, opzet, steekproef en respons............ 3
1.3 Leeswijzer.......................................................................... 7
2 Sponsoring in het primair onderwijs............................................. 9
2.1 Ontvangers en niet-ontvangers (schooltypologieën)......... 9
2.2 Bekendheid met en gebruik van het convenant................. 11
2.3 Relatie met sponsors en donateurs................................... 13
2.4 Uit externe bron verkregen middelen................................. 15
2.5 Tegenprestaties ................................................................. 19
2.6 Houding van niet-ontvangende scholen tegenover
sponsoring.......................................................................... 22
2.7 Draagvlak voor sponsoring onder leerkrachten en ouders 23
2.8 Betrokkenheid en transparantie......................................... 26
2.9 Klachten over sponsoring .................................................. 30
2.10 Vergelijking met de vorige meting (2001) ......................... 31
3 Sponsoring in het voortgezet onderwijs....................................... 35
3.1 Ontvangers en niet-ontvangers (schooltypologieën)......... 35
3.2 Bekendheid met en gebruik van het convenant................. 37
3.3 Relatie met sponsors en donateurs................................... 39
3.4 Uit externe bron verkregen middelen................................. 40
3.5 Tegenprestaties ................................................................. 43
3.6 Houding van niet-ontvangende scholen tegenover
sponsoring.......................................................................... 46
3.7 Draagvlak voor sponsoring onder leerkrachten, ouders en
leerlingen............................................................................ 48
3.8 Betrokkenheid en transparantie......................................... 50
3.9 Klachten over sponsoring .................................................. 55
3.10 Vergelijking met de vorige meting (2001) ......................... 55
4 Sponsors, donateurs, klachtencommissies en
convenantpartners........................................................................... 59
4.1 Sponsors en donateurs...................................................... 59
4.2 Klachtencommissies.......................................................... 62
4.3 Convenantpartners ............................................................ 63
4.4 Convenant of centrale regelgeving?.................................. 65
Bijlagen ........................................................................................... 67
Bijlage 1 Onderzoeksvragen per respondentgroep.......................... 69
Bijlage 2 Responsanalyse primair onderwijs.................................... 73
Bijlage 3 Responsanalyse voortgezet onderwijs.............................. 77
SAMENVATTING EN CONCLUSIES
In 1997 is het eerste convenant Scholen in het primair en voortgezet onderwijs
en sponsoring van kracht geworden. Het convenant biedt handreikingen aan
scholen om op een zorgvuldige manier met sponsoring om te gaan en een
verantwoord sponsorbeleid te formuleren. Volgens artikel 1 van het convenant
is er sprake van sponsoring in geval van een:
Geldelijke en/of materiële bijdragen, niet gebaseerd op de onderwijswetgeving
en niet zijnde de ouder-/leerlingbijdragen, indien het bevoegd gezag daarbij, al
dan niet uit eigen beweging, in welke vorm dan ook verplichtingen op zich
neemt waarmee de leerlingen in schoolverband (bijvoorbeeld binnen de
schooltijden, het overblijven daaronder begrepen) worden geconfronteerd.
Uit de eerste integrale evaluatie1 bleek dat gedragsregels rondom sponsoring
door alle partijen wenselijk werden geacht, hoewel er over het algemeen
inhoudelijk zorgvuldig met sponsoring werd omgegaan. Anderzijds bleek ook
dat de bestaande (procedurele) wettelijke regelgeving rondom sponsoring
onvoldoende werd nageleefd.
In 2002 werd er een tweede convenant afgesloten dat op 13 februari 2007 is
afgelopen. Evenals in het eerste convenant is het uitgangspunt van het
tweede convenant dat de overheid voor de reguliere bekostiging van het
primair en voortgezet onderwijs zorgt en dat de rijksbijdrage voor scholen
voldoende moet zijn om aan de uit de onderwijswetgeving voortvloeiende
verplichtingen te voldoen. Scholen mogen niet afhankelijk worden van
sponsoring door of schenkingen van bedrijven.
In vergelijking met het eerste convenant is het huidige convenant op een
aantal punten aangescherpt. Het tweede convenant kent de volgende
uitgangspunten:
· De definitie van sponsoring is aangescherpt, zodat alle middelen waar
scholen gevraagd of ongevraagd tegenprestaties voor leveren onder
sponsoring vallen.
· Het uitvoeren van de wettelijk voorgeschreven kernactiviteiten mag niet
afhankelijk worden van sponsormiddelen.
· De convenantpartners nemen zich voor te komen tot een gezamenlijke
communicatiestrategie om de naleving van de wettelijke voorschriften
inzake sponsoring te verbeteren.
· De convenantpartners spannen zich in om de transparante informatievoor-
ziening over sponsoring aan alle bij de school betrokkenen te verbeteren.
· De convenantpartners benadrukken dat het wenselijk is dat bedrijven die
overgaan tot het sponsoren van scholen, daarbij voorop dienen te stellen
1 Adams, F., Beerends, H.M. & Krooneman, P.J. (2001). Sponsoring in het onderwijs.
Integrale evaluatie van het convenant sponsoring in het primair en voortgezet onderwijs.
Amsterdam: Regioplan Onderwijs en Arbeidsmarkt.
---
dat zij hiertoe overgaan vanuit een maatschappelijke betrokkenheid.
Voor de evaluatie betekende deze aanscherping onder meer dat de typologie
van scholen is veranderd. De drie typen scholen die we nu onderscheiden,
zijn:
1. Sponsorscholen: scholen die geld, goederen of diensten uit een externe
bron ontvangen in ruil voor tegenprestaties, gevraagd of ongevraagd.
2. Donatiescholen: scholen die geld, goederen of diensten uit een externe
bron ontvangen zonder dat zij daarvoor een tegenprestatie leveren.
3. Niet-ontvangers: scholen die geen geld, goederen of diensten uit externe
bron ontvangen.
Naast deze aanscherping van het begrip sponsoring waren de wijzigingen ten
opzichte van het eerste convenant aanleiding om in de evaluatie van het
tweede convenant vragen te stellen over de communicatiestrategie en
informatievoorziening. Daarnaast is bij de sponsors het aspect van maat-
schappelijke betrokkenheid in kaart gebracht. Daarmee richtte het onderzoek
zich op de volgende drie centrale thema's:
1. de werking van het convenant Sponsoring. In hoeverre vormt het
convenant een adequaat instrument voor `zelfbinding', waarmee scholen
op verantwoorde wijze een sponsorbeleid kunnen formuleren en/of voeren?
2. de plaats die sponsoring inneemt. Hoe gaan scholen met sponsoring om
en hoe verhoudt dat zich tot het convenant?
3. de werking van de communicatiestrategie die door de convenantpartners
gezamenlijk is opgesteld.
Deze thema's zijn uitgewerkt tot onderzoeksvragen.
Omwille van de leesbaarheid hebben we de resultaten voor beide onderwijs-
sectoren in deze samenvatting naast elkaar gezet. Dat is anders dan in de
rapportage waarin we de resultaten voor primair en voortgezet onderwijs in
twee aparte hoofdstukken presenteren. Wanneer we spreken over leer-
krachten, ouders en leerlingen bedoelen we die leerkrachten, ouders en
leerlingen die lid zijn van de medezeggenschapsraad (mr).
De mate waarin sprake is van sponsoring
In het primair onderwijs (po) heeft 22 procent van de responderende scholen
met sponsoring te maken gehad en heeft 35 procent van de scholen donaties
ontvangen. De resterende 43 procent van deze scholen rekenen we tot de
niet-ontvangers. In het voortgezet onderwijs (vo) onderhield 25 procent van de
responderende scholen sponsorrelaties en ontving 29 procent donaties. De
resterende 47 procent van de vo-scholen was niet-ontvanger.
Wanneer we deze cijfers vergelijken met de (voor de nieuwe definitie
gecorrigeerde) cijfers uit de meting van 2001, dan zien we dat het aantal
ontvangende scholen in het po is toegenomen en in het vo gelijk is gebleven.
II
Figuren S.1a en S.1b bieden een grafische weergave van de percentages
niet-ontvangers, sponsorscholen en donatiescholen in po en vo tijdens de
meting van 2001 en tijdens de laatste meting, van 2007.
Figuur S.1a Niet-ontvangers, sponsorscholen en donatiescholen po, 2001 en 2007
2001 2007
25%
35% niet-ontvangers
43%
sponsorscholen
57% donatiescholen
18%
22%
Figuur S.1b Niet-ontvangers, sponsorscholen en donatiescholen vo, 2001 en 2007
2001 2007
21%
29%
niet-ontvangers
47% 46% sponsorscholen
donatiescholen
32%
25%
Op basis van alle cijfers en een correctie op basis van een non-responsonder-
zoek concluderen we dat ongeveer de helft van de scholen in zowel po als vo
middelen uit externe bron heeft ontvangen.
Het convenant en beleid ten aanzien van sponsoring
Ongeveer twee derde van de directieleden in het po en in het vo weet van het
bestaan van het convenant. Bij circa veertig procent van de scholen in het po
en de helft van de scholen in het vo is een exemplaar van het convenant op
school aanwezig. Sinds de vorige meting is de bekendheid van het convenant
in beide sectoren afgenomen, ondanks de inspanningen van de convenant-
partijen, die na de ondertekening van het tweede convenant, het convenant
actief naar hun leden hebben uitgedragen.
---
Binnen het po kent bijna tachtig procent van de scholen een sponsoringbeleid
dat in de helft van de gevallen is gebaseerd op het convenant. In het vo is op
twee derde van de scholen een sponsoringbeleid. Het beleid is daar, naar
verhouding, vaker door de school zelf ontwikkeld. Tussen sponsorscholen,
donatiescholen en niet-ontvangers zijn significante verschillen. Niet-ontvan-
gers kennen minder vaak een sponsoringbeleid dan ontvangende scholen.
Verder kennen sponsorscholen vaker een beleid dat is gebaseerd op het
convenant.
In vergelijking met de meting van 2001 is het aantal scholen met een spon-
soringbeleid toegenomen. Wel past een kanttekening: de scholen die hebben
meegewerkt aan het onderzoek kennen vaker een sponsoringbeleid dan
scholen die alleen hebben meegewerkt aan het non-responsonderzoek.
In de figuren S.2a en S.2b presenteren we een overzicht van percentages
scholen in po en vo met een sponsoringbeleid in 2001 en in 2007.
Figuur S.2a Expliciet sponsoringbeleid in po, 2001 en 2007
2001 2007
beleid is
18% 22% afgestemd op het
convenant
39% school heeft een
eigen beleid
57% ontwikkeld
25%
geen
39% sponsoringbeleid
Figuur S.2b Expliciet sponsoringbeleid in vo, 2001 en 2007
2001 2007
beleid is
18% afgestemd op het
25% convenant
35%
school heeft een
15% eigen beleid
ontwikkeld
68% geen
sponsoringbeleid
40%
IV
De belangrijkste reden om een eigen beleid te formuleren is dat de
betrokkenen het convenant niet kenden op het moment dat het sponsoring-
beleid voor de school werd ontwikkeld. In het po heeft zestig procent van de
scholen met een sponsoringbeleid dit beleid vastgelegd in het schoolplan en in
het vo geldt dat voor de helft van de scholen.
Ontvangen middelen en besteding
Ongeveer de helft van de basisscholen ontvangt geld, goederen of diensten uit
externe bron. De meeste scholen (70%) ontvangt deze middelen incidenteel.
Een op de acht ontvangende scholen ontvangt op structurele basis middelen,
de rest (15%) deels structureel en deels incidenteel. Ook in het vo ontvangt
ongeveer de helft van de scholen middelen uit externe bron. De basis waarop
scholen middelen ontvangen komt sterk overeen met het po: 69 procent
incidenteel, 12 procent structureel en 17 procent deels structureel en deels
incidenteel.
Wanneer een basisschool geld, goederen of diensten heeft ontvangen, ging
het in het afgelopen schooljaar om een bedrag van naar schatting bijna 4000
euro per school (2000 euro aan geld en 1800 euro aan goederen of diensten).
De bedragen in het vo liggen hoger. Het bedrag dat sponsor- en donatie-
scholen in het vo in het afgelopen schooljaar hebben ontvangen, kwam naar
schatting uit op gemiddeld 18.000 euro (ruim 11.000 euro aan geld en ruim
6000 euro aan goederen of diensten).
Geld dat scholen uit externe bronnen hebben gekregen, wordt in beide onder-
wijssectoren vooral besteed aan extraatjes. De belangrijkste posten in het po
zijn buitenspelmateriaal, buitenschoolse activiteiten en audiovisuele middelen.
In het vo wordt het geld voornamelijk uitgegeven aan buitenschoolse activitei-
ten, ICT en audiovisuele middelen, en aan sportmateriaal.
In beide onderwijssectoren gaat het veelal om een incidentele impuls en om
incidentele uitgaven. Gezien de hoogte van de bedragen en de posten waar-
aan de bedragen worden besteed, concluderen we dat er, in weerwil van een
kleine groep directieleden die vindt dat de middelen uit externe bron heel
belangrijk zijn voor het primaire proces, feitelijk geen sprake kan zijn van een
sterke afhankelijkheid van het primaire proces van deze middelen.
Sponsors en donateurs
De belangrijkste sponsors en donateurs vinden we onder bedrijven in de
directe omgeving van de school en onder particulieren of particuliere
organisaties (waaronder ouders en charitatieve instellingen). Sponsorscholen
noemen vaker het bedrijfsleven als bron van de middelen dan donatiescholen,
terwijl laatstgenoemden juist vaker via particulieren of particuliere organisaties
aan de externe middelen komen. In het po zien we wat vaker dan in het vo dat
scholen particulieren of particuliere organisaties noemen. In het vo noemde
men, naast de al genoemde typen sponsors, ook relatief vaak middelgrote
bedrijven die niet per se lokaal zijn georiënteerd.
---
Tijdens dit onderzoek hebben we telefonisch contact gezocht met verschillen-
de typen sponsors en donateurs (bedrijfsleven, charitatieve instellingen, lokaal
en bovenlokaal bedrijfsleven). Uit de gesprekken bleek dat de scholen meestal
zelf mogelijke sponsors of donateurs benaderen. Bij de beoordeling van de
aanvraag van een school hanteren vrijwel alle sponsors of donateurs een of
meer criteria, waarbij het regiobeginsel veel werd genoemd. Verschillende
sponsors of donateurs gaven aan dat zij ook zelf scholen benaderen met een
voorstel, vaak naast het feit dat zij door scholen worden benaderd. Voor het
bedrijfsleven is het kweken van goodwill de voornaamste reden om scholen te
ondersteunen. Zij hopen deze goodwill te bewerkstelligen door het tonen van
hun maatschappelijke betrokkenheid. In zijn algemeenheid verwachten
sponsors geen tegenprestatie van de ontvangende school. Vandaar ook dat
we in beide onderwijssectoren meer donatiescholen dan sponsorscholen zien.
Tegenprestaties
In beide sectoren is het plaatsen van een advertentie of het noemen van de
naam van de sponsor in de schoolkrant of schoolgids of op de website van de
school de meest voorkomende tegenprestatie. Het is ook de tegenprestatie die
het meest ongevraagd wordt geleverd. Een kwart van de sponsorscholen in
het vo vermeldt de naam van sponsor elders, bijvoorbeeld in het school-
gebouw of tijdens een sportmanifestatie. Beide tegenprestaties zijn breed
geaccepteerd.
De verschillende respondentgroepen hebben in grote lijnen dezelfde ideeën
over wat wel acceptabel is en wat niet. Een opvallende breuk doet zich voor bij
de leerlingen, die het juist leuk vinden om gratis producten en monsters te
krijgen van sponsors. In het po is de kans groter dat de schooldirecteur een
tegenprestatie onaanvaardbaar vindt dan een leerkracht of ouder. Bij het vo is
dit niet voor alle tegenprestaties het geval. Ongeveer een op de vijf directie-
leden, leerkrachten en ouders vindt eigenlijk geen enkele tegenprestatie
aanvaardbaar. Dit geldt voor één op de acht leerlingen in het vo.
Draagvlak voor sponsoring
In beide onderwijssectoren nemen de meeste leerkrachten en ouders een
neutrale houding aan tegenover sponsoring. Zo'n dertig tot veertig procent van
de leerkrachten en ouders staat positief tegenover sponsoring. In het po is de
houding van deze respondenten tegenover sponsoring wat minder vaak
negatief dan in het vo waar een kwart van de leerkrachten en ouders er
negatief tegenover staat. Leerlingen in het vo staan positiever tegenover
sponsoring dan directeuren, leerkrachten en ouders in deze sector.
Betrokkenheid en transparantie
Leerkrachten, ouders en leerlingen zijn niet altijd geïnformeerd over het feit dat
de school gebruikmaakt van sponsoring. Dat blijkt uit de antwoorden van de
directieleden én uit de antwoorden van de mr-leden. Ook de soms gebrekkige
kennis over sponsoring en sponsoringbeleid is daarvoor een aanwijzing.
VI
Een kleine groep ouders is gevraagd of zij de schoolgids van de school van
hun kind wilden nalezen op informatie over sponsoring. In het po trof een
kwart van de ouders informatie over sponsoring in de schoolgids aan, in het vo
was dat veel minder (6%).
De mr wordt, opnieuw volgens alle betrokkenen, niet altijd betrokken bij de
besluitvorming rond sponsoring. In het po is volgens de directeuren de mr op
ongeveer zestig procent van de ontvangende scholen om instemming
gevraagd. In het vo is dat volgens de directeuren op een derde van de
ontvangende scholen gebeurd. Vooral in het po menen de leden van de mr dat
hen minder vaak om instemming is gevraagd dan dat de directeuren zeggen.
Leerkrachten en ouders vinden het wel belangrijk dat zij invloed hebben op be-
slissingen die de school neemt en het beleid dat de school voert ten aanzien
van sponsoring. Vooral in het po vinden zij dat dit onvoldoende het geval is.
De aanbeveling uit het convenant om de middelen uit sponsoring of donaties
als zodanig herkenbaar te maken in een voor alle betrokkenen toegankelijke
boekhouding wordt in het po op bijna twintig en in het vo op bijna dertig
procent van de ontvangende scholen nageleefd.
Klachten over sponsoring
Op schoolniveau doen zich weinig of geen klachten over sponsoring voor.
Uitgaande van de informatie afkomstig van ouders en leerkrachten is het juist
dit niveau waarop ouders menen hun klachten over sponsoring kwijt te
kunnen. In de enkele gevallen waarin leerkrachten klachten van ouders
melden, is daarvoor binnen de school een oplossing gezocht.
Scholen zijn sinds 1 augustus 1998 verplicht een aan de school verbonden
klachtencommissie in te stellen of zich aan te sluiten bij een landelijke
klachtencommissie. Bij deze commissies kunnen ouders terecht met allerlei
klachten. Ouders en leerlingen weten doorgaans niet dat ze met klachten over
sponsoring terecht kunnen bij een klachtencommissie.
De vier door ons benaderde commissies hebben de afgelopen jaren geen
klachten over sponsoring in het primair of voortgezet onderwijs ontvangen.
De convenantpartners hebben maar een beperkt aantal reacties over
sponsoring gekregen. Aangezien ook zij geen klachten over sponsoring
hebben ontvangen, hebben we geen aanwijzingen dat zich misstanden
omtrent sponsoring hebben voorgedaan.
Niet-ontvangers
Ongeveer de helft van de scholen in het po en het vo heeft geen middelen uit
externe bron ontvangen. In zijn algemeenheid staan deze scholen minder
positief tegenover sponsoring dan ontvangende scholen. In het po heeft
veertig procent van de niet-ontvangende scholen geen behoefte aan middelen
VII
uit externe bron wanneer daarvoor een tegenprestatie wordt verlangd. In het
vo ligt dat percentage op 36 procent.
Anders dan in het vo is het percentage niet-ontvangende scholen in het po
afgenomen ten opzichte van de meting in 2001. Een deel van de scholen heeft
geen principiële bezwaren tegen sponsoring. Op die scholen is geen sprake
van sponsoring omdat het niet aan de orde is gekomen. Het is daarom niet
uitgesloten dat het aantal niet-ontvangers in beide sectoren afneemt.
Conclusie
We sluiten af met een korte terugkoppeling naar de drie centrale thema's die
eerder in deze samenvatting zijn genoemd.
1. In hoeverre vormt het convenant een adequaat instrument voor
`zelfbinding' waarmee scholen op verantwoorde wijze een sponsorbeleid
kunnen formuleren en/of voeren?
De meeste organisaties die het convenant hebben ondertekend, staan nog
steeds positief tegenover het convenant. Enkele organisaties vinden het
convenant niet noodzakelijk om verantwoord gedrag van scholen op dit terrein
af te dwingen. Anderen vinden het juist een prima instrument om excessen uit
te bannen.
Wanneer de direct betrokkenen op de scholen (directieleden, leerkrachten,
leerlingen en ouders van de leerlingen) een voorkeur hebben, dan gaat deze
in de meeste gevallen uit naar het vastleggen van afspraken over sponsoring
in het onderwijs in een convenant en niet naar centrale regelgeving. De
meeste voorstanders van een convenant vinden we onder directieleden en
ouders en dan met name in het voortgezet onderwijs.
Naar het oordeel van de meeste betrokkenen is het convenant dus een
adequaat instrument voor `zelfbinding'. Tegelijkertijd mag duidelijk zijn dat de
inhoudelijke bekendheid van betrokkenen met het convenant niet moet worden
overschat. Het aantal klachten dat zich voordoet rondom sponsoring is echter
zeer gering.
2. Hoe gaan scholen met sponsoring om en hoe verhoudt dat zich tot het
convenant?
Een vijfde tot een kwart van de scholen in het po en het vo kent enige vorm
van sponsoring. In zowel po als vo lijkt vooral het aantal donatiescholen te zijn
toegenomen. In het po is ook het aantal sponsorscholen enigszins gegroeid,
terwijl in het vo het aantal sponsorscholen juist is afgenomen.
De bedragen waar het bij sponsoring (en donaties) om gaat, staan in geen
verhouding tot de bedragen die omgaan in de lumpsum. Ook de wijze waarop
deze bedragen worden besteed, vrijwel exclusief aan extra's, wijst erop dat
geen enkele school in het po of vo voor het primaire proces afhankelijk is van
inkomsten uit externe bron. Een andere aanwijzing voor het geringe belang
VIII
dat scholen aan sponsoring hechten, is ook de vaak lage prioriteit die scholen
in beide sectoren aan sponsoring én sponsoringbeleid toekennen.
In beide onderwijssectoren neemt zo'n veertig procent van de directieleden,
leerkrachten én ouders een neutrale houding aan tegenover sponsoring. Het
aantal respondenten dat positief tegenover sponsoring staat, is daarbij elke
keer groter dan het aantal respondenten dat negatief tegenover sponsoring
staat. De leerlingen in het vo hebben in meerderheid een positieve houding.
Evenals tijdens de vorige meting blijken veel scholen terughoudend tegenover
sponsoring te staan. De tegenprestaties die de scholen leveren zijn veelal
klein. De meest voorkomende tegenprestaties zijn het noemen van de naam
van de sponsor in schoolkrant, schoolgids of op de website óf, in duidelijk
mindere mate, vermelding van de naam van de sponsor elders. Deze
tegenprestaties worden ook door vrijwel alle direct betrokkenen aanvaardbaar
geacht.
Dit alles resumerend zien we dat de thema's draagvlak, taak en doelstelling
scholen, positie scholen, onderwijsinhoud en continuïteit (oftewel artikel 2 tot
en met 6 van het convenant) geen grote conflictpunten opleveren.
Iets ingewikkelder ligt het bij het thema klachten (artikel 7). Onze indruk is dat
betrokkenen weinig of geen klachten hebben over sponsoring op de school en
dat de enkele keer wanneer dit wel het geval is deze klachten binnen de
school kunnen worden opgelost. Tegelijkertijd lijken veel betrokkenen
onbekend te zijn met de klachtencommissies waar zij met klachten over
sponsoring terecht kunnen.
De meeste knelpunten doen zich voor bij het thema transparantie (artikel 8).
Leerkrachten, ouders en leerlingen zijn niet altijd geïnformeerd over het feit dat
de school gebruikmaakt van sponsoring. Dit blijkt uit informatie van zowel
directieleden als mr-leden. Een aanwijzing daarvoor is ook de soms
gebrekkige kennis van deze betrokkenen over sponsoring en het
sponsoringbeleid van de school. Bovendien wordt de mr, ook volgens de
directieleden, niet altijd betrokken bij de besluitvorming rond sponsoring. Ten
slotte wordt de aanbeveling uit het convenant om de middelen uit sponsoring
of donaties als zodanig herkenbaar te maken in een voor alle betrokkenen
toegankelijke boekhouding, slechts door een deel van de scholen
overgenomen.
3. De werking van de communicatiestrategie die door de convenantpartners
gezamenlijk is opgesteld.
In de nota Communicatiestrategie convenant sponsoring, die in januari 2003
verscheen, staan de inspanningen van de convenantpartners op het vlak van
communicatie beschreven. De medewerkers van de verschillende organisaties
bevestigen dat de hierin toegezegde inspanningen zijn geleverd. Wel lijkt de
nadruk daarbij te hebben gelegen op het eerste jaar na de ondertekening van
het convenant. Mogelijk is dat er de oorzaak van dat de bekendheid van het
IX
convenant ten opzichte van de vorige meting in 2001 in beide sectoren is
afgenomen. Tijdens de huidige meting wist ongeveer twee derde van de
directieleden in het po en het vo van het bestaan van het convenant. Wel is
sinds de vorige meting het aantal scholen dat een sponsoringbeleid heeft
geformuleerd in beide sectoren toegenomen.
X
1 INLEIDING
In 1996 uitten de Tweede Kamer en verschillende onderwijs- en belangen-
organisaties hun zorg over sponsoring binnen het onderwijs aan leerplichtige
leerlingen. In het overleg dat hierover is gevoerd, is gepleit voor zelfregulering.
Dit resulteerde in de ondertekening van een convenant over sponsoring1 door
de staatssecretaris en vijftien onderwijs- en belangenorganisaties op 13
februari 1997. Het convenant was niet bedoeld om sponsoring te bevorderen
of te bestrijden, maar om handreikingen te bieden waarmee scholen op een
zorgvuldige manier met sponsoring konden omgaan en een verantwoord
sponsorbeleid konden formuleren. Het convenant liep tot 13 februari 2002 en
voorzag in twee evaluatiemomenten: een eerste tussentijdse meting in 1999
en een integrale evaluatie in 2001.
Uit de integrale evaluatie van het convenant in 2001 bleek dat gedragsregels
rondom sponsoring door alle partijen wenselijk werden geacht, hoewel er over
het algemeen inhoudelijk zorgvuldig met sponsoring werd omgegaan.2
Anderzijds bleek ook dat de bestaande (procedurele) wettelijke regelgeving
rondom sponsoring onvoldoende werd nageleefd. De rapportage gaf daarmee
aanleiding om de gedragsregels rond sponsoring met de verschillende
partners te herbevestigen. Het resultaat daarvan was het tweede convenant
Sponsoring, dat onlangs, op 13 februari 2007, is verlopen.
In het tweede convenant is vastgelegd dat de werking ervan integraal moest
worden geëvalueerd. Met het einde van de looptijd van het convenant in zicht,
heeft het ministerie van OCW Regioplan gevraagd om deze evaluatie uit te
voeren. In deze rapportage doen we verslag van onze bevindingen.
1.1 Achtergrond
Net als in het eerste convenant is het uitgangspunt van het tweede convenant
dat de overheid voor de reguliere bekostiging van het primair en voortgezet
onderwijs zorgt en dat de rijksbijdrage voor scholen voldoende moet zijn om
aan de uit de onderwijswetgeving voortvloeiende verplichtingen te voldoen.
Scholen mogen niet afhankelijk worden van sponsoring door (of schenkingen
van) bedrijven.
1 De volledige naam van het convenant is Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en
sponsoring.
2 Adams, F., Beerends, H.M. & Krooneman, P.J. (2001). Sponsoring in het onderwijs.
Integrale evaluatie van het convenant sponsoring in het primair en voortgezet onderwijs.
Amsterdam: Regioplan Onderwijs en Arbeidsmarkt.
---
In vergelijking met het eerste convenant is het huidige convenant op een
aantal punten aangescherpt. Het huidige convenant kent de volgende
uitgangspunten:
· Er is sprake van een aanscherping van de definitie van sponsoring zodat
alle middelen waar scholen gevraagd of ongevraagd tegenprestaties
voor leveren onder sponsoring vallen.
· Er wordt vastgesteld dat het uitvoeren van de wettelijk voorgeschreven
kernactiviteiten niet afhankelijk mag worden van sponsormiddelen.
· De convenantpartners nemen zich voor te komen tot een gezamenlijke
communicatiestrategie om de rechten en plichten bredere bekendheid te
geven, waardoor de informatievoorziening en transparantie rondom
sponsoring kan worden verbeterd.
· De convenantpartners spannen zich in om de transparante informatievoor-
ziening over sponsoring aan alle bij de school betrokkenen te verbeteren.
· De convenantpartners benadrukken dat het wenselijk is dat bedrijven die
overgaan tot het sponsoren van scholen dit doen vanuit een maatschappe-
lijke betrokkenheid.
Voor de evaluatie betekende deze aanscherping onder meer dat de typologie
van scholen, zoals die gehanteerd is in de evaluatie in 2001, is veranderd. In
de vorige evaluatie werd een onderscheid gemaakt tussen drie typen scholen
die als volgt omschreven werden:
1. Sponsorscholen: scholen die geld, goederen of diensten uit een externe
bron ontvangen in ruil voor tegenprestaties.
2. Donatiescholen: scholen die geld, goederen of diensten uit een externe
bron ontvangen zonder dat zij daarvoor een tegenprestatie hoeven te
leveren.
3. Niet-ontvangers: scholen die geen geld, goederen of diensten uit externe
bron ontvangen.
Tijdens de evaluatie van het tweede convenant hanteren we dit onderscheid
opnieuw maar is een deel van de `oude' donatiescholen gaan gelden als een
sponsorschool. Het betreft scholen die een donatie hebben gekregen en
daarvoor een ongevraagde tegenprestatie hebben geleverd. Ontvangende
scholen worden dus sneller tot de sponsorscholen gerekend dan tijdens de
vorige meting.3
Naast de aanscherping van het begrip donatieschool gaven de wijzigingen ten
opzichte van het eerste convenant aanleiding om in de evaluatie van het
tweede convenant vragen te stellen over de communicatiestrategie en
informatievoorziening. Daarnaast is bij de sponsoren het aspect van maat-
schappelijke betrokkenheid in kaart gebracht.
3 Een consequentie hiervan is dat de cijfers uit deze rapportages niet altijd zonder meer te
vergelijken zijn met de cijfers uit de vorige rapportage (2001).
2
1.2 Onderzoeksvragen, opzet, steekproef en respons
Onderzoeksvragen
Het onderzoek richtte zich op de volgende drie centrale thema's:
1. de werking van het convenant Sponsoring. In hoeverre vormt het
convenant een adequaat instrument voor `zelfbinding', waarmee scholen
op verantwoorde wijze een sponsorbeleid kunnen formuleren en/of voeren?
2. de plaats die sponsoring inneemt. Hoe gaan scholen met sponsoring om
en hoe verhoudt dit zich tot het convenant?
3. de werking van de communicatiestrategie die door de convenantpartners
gezamenlijk is opgesteld.
Deze thema's zijn uitgewerkt tot de onderzoeksvragen die we in bijlage 1 per
respondentcategorie presenteren.
Hieronder gaan we in op de opzet, de steekproef en de respons. We beginnen
met een overzicht van de respons om vervolgens de selectie en wijze van
benadering van de verschillende respondentgroepen te bespreken.
Overzicht respons
In tabel 1.1 presenteren we de omvang van de steekproeven en de respons
voor de verschillende onderdelen.
Tabel 1.1 Steekproef en respons
Onderdeel Respondenten Uitgezet Respons %
Primair onderwijs
Internetvragenlijst po directie directieleden 3500 911 26
Internetvragenlijst po leerkrachten mr leerkrachten 3500 575 16
Internetvragenlijst po ouders mr ouders 3500 667 19
Telefonische verdiepingsronde po diverse 6 6
Voortgezet onderwijs
Internetvragenlijst vo directie directieleden 612 204 33
Internetvragenlijst vo leerkrachten mr leerkrachten 612 131 21
Internetvragenlijst vo ouders mr ouders 612 126 21
Internetvragenlijst vo leerlingen mr leerlingen 612 115 19
Schriftelijke vragenlijst vo leerlingen leerlingen 750 316 42
Telefonische verdiepingsronde vo diverse 4 4
Non-responsonderzoek directie po en vo directieleden 2844 447 16
Internetvragenlijst ouders ouderpanel ouders 595 196 32
Telefonische bevraging * 18 18
convenantpartners
Telefonische bevraging * 4 4
klachtencommissies
Telefonische bevraging * 20 20
sponsors/donateurs
* Bij deze instellingen is gezocht naar de persoon die over voldoende informatie beschikt
om uitspraken te kunnen doen over het convenant en over sponsoring.
---
Onderzoek onder directeuren
De directeuren van de scholen zijn per e-mail benaderd met het verzoek deel
te nemen aan een internetenquête. Er is voor gekozen binnen het po de helft
van de scholen te benaderen (3500) en binnen het vo alle scholen waarvan
we over een e-mailadres beschikken (ruim 600).4 Voor deze intensieve manier
van benaderen is gekozen omdat er bij een integrale evaluatie behoefte is aan
een representatief beeld van de bekendheid en rol van het convenant en de
mate en vorm waarin sponsoring voorkomt. Waar mogelijk is de vraagstelling
in de internetenquête afgestemd op de vraagstelling uit de al eerder
genoemde evaluatie van het eerste convenant.
Om voldoende respons binnen te halen, hebben we de schooldirecties tot
twee keer toe een herinnering gestuurd met de vraag alsnog aan het
onderzoek mee te werken. Binnen het po heeft uiteindelijk een kwart van de
benaderde directeuren de vragenlijst ingevuld (zie tabel 1.1). Scholen in de
regio Zuid waren oververtegenwoordigd in de respons. In de analyse zijn die
verschillen met behulp van een weging gecorrigeerd. In het vo lag het
responspercentage voor directeuren op 33 procent. Hierbij vormde de respons
een goede afspiegeling van de populatie.5
Naast de vragen die dienden ter beantwoording van de onderzoeksvragen,
hebben we de directieleden gevraagd of ze verdere medewerking wilden
verlenen door vragenlijsten bij leerlingen te laten afnemen (of mee te geven)
en of ze eventueel aan een verdiepende telefonische ronde zouden willen
meewerken. In het primair onderwijs zijn zes van deze directeuren benaderd
voor de verdiepende telefonische ronde en in het voortgezet onderwijs vier. De
gesprekken richtten zich op het verschil in perceptie tussen directie en mr en
het belang van sponsoring voor de school. Voor het uitzetten van vragenlijsten
onder leerlingen zijn vijfentwintig directeuren van vo-scholen benaderd.
De directieleden die de vragenlijst na twee herinneringen niet hadden
ingevuld, zijn per e-mail gevraagd mee te werken aan een kort non-respons-
onderzoek waarin twee kernvragen werden gesteld:
1. Heeft de school een expliciet beleid geformuleerd over sponsoring?
2. Heeft de school in het lopende schooljaar op enigerlei wijze, voor
willekeurig welk doel, uit een externe bron (buiten de reguliere financiering
om en anders dan de ouderbijdrage) geld, goederen of diensten
verkregen?
Beide vragen komen overeen met vragen zoals ze in het reguliere onderzoek
zijn gesteld. Met behulp van deze vragen konden we vaststellen of de scholen
die niet hadden gerespondeerd op deze twee kernvragen afwijken van scholen
4 Oftewel ruim 95 procent van alle scholen in het vo.
5 De responsanalyse voor po presenteren we in bijlage 2, die voor het vo in bijlage 3.
4
die wel hebben gerespondeerd.6 Daarnaast kunnen we hierdoor ook een beter
gefundeerde uitspraak doen over het aantal scholen in het po en het vo dat
een sponsoringbeleid kent en het aantal scholen dat middelen uit externe bron
heeft ontvangen.
Onderzoek onder leerkrachten, ouders en leerlingen
Gezien de lage respons door leerkrachten, ouders en leerlingen tijdens de
vorige evaluatie, is er voor deze integrale evaluatie gekozen deze
respondenten te werven onder mr-leden. Deze benadering kende twee
aanvullende voordelen:
· We verwachtten dat leden van de mr beter zouden zijn geïnformeerd over
het schoolbeleid over een onderwerp als sponsoring.
· De leden van de mr hebben mogelijk inspraak gehad in eventuele
beslissingen aangaande sponsoring.
We hebben mr-leden benaderd van de scholen waarvan we ook de directie-
leden hebben aangeschreven. De mr-leden zijn via het e-mailadres van de
school gevraagd een internetenquête in te vullen. Ook voor de enquêtes voor
leerkrachten, ouders en leerlingen gold dat waar mogelijk de vraagstelling is
afgestemd op de vraagstelling uit de evaluatie van het eerste convenant in
2001.
Mr-leden die niet op de eerste oproep hebben gereageerd, hebben één keer
een herinnering gekregen. Het responspercentage dat we daarmee onder de
mr-leden hebben gerealiseerd, loopt uiteen van 16 procent (leerkrachten po)
tot 21 procent (leerkrachten vo en ouders vo). Bij de mr-leden deden zich
binnen het po verschillen voor met de totale populatie basisscholen in Neder-
land. Daarom hebben we bij de analyse voor leerkrachten (de personeels-
geleding uit de mr) een weging toegepast op denominatie en schoolgrootte en
voor ouders (oudergeleding mr) op regio en schoolgrootte. In het vo vormde
de respons voor alle benaderde groepen een redelijke afspiegeling van de
populatie.7
Net als de directieleden hebben we ook leerkrachten en ouders gevraagd of
ze eventueel hun medewerking wilden verlenen aan een verdiepende tele-
fonische ronde. Van de zes basisscholen en de vier vo-scholen waarvan we
ook directeuren hebben gesproken, hebben we daarnaast ten minste één mr-
lid gesproken. Evenals bij de directeuren focusten de gesprekken zich op het
verschil in perceptie tussen directie en mr en het belang van sponsoring voor
de school.
6 Voogt, R. (2004). I'm not interested; nonresponse bias, response bias and stimulus effects
in election research. Proefschrift Universiteit van Amsterdam.
7 In het vo is bij leerkrachten, ouders én leerlingen het praktijkonderwijs ondervertegen-
woordigd. Een weging van de resultaten op onderwijstype leidde echter tot een grote
verstoring van het evenwicht waar het de andere achtergrondvariabelen aangaat. Aangezien
bleek dat bij uitsplitsing naar onderwijstype de verschillen in antwoorden op de meeste
vragen beperkt waren, hebben we ervoor gekozen niet te wegen. De responsanalyse voor
vo staat in bijlage 3. Voor het po is de responsanalyse in bijlage 2 te vinden.
---
Ter aanvulling is onder ouders van het ouderpanel van Regioplan8 een
internetenquête uitgezet. De vragen uit deze enquête kwamen voor een groot
deel overeen met de vragen uit de enquête onder ouderleden van de mr. De
resultaten van de vragenlijst onder het ouderpanel zijn gebruikt om te toetsen
in hoeverre `doorsnee ouders' hetzelfde tegenover sponsoring staan als de
`beter geïnformeerde' ouders van de oudergeleding van de mr. Daarnaast is
aan ouders van het ouderpanel gevraagd of en zo ja welke informatie over
sponsoring zij in de schoolgids van de school van hun kind konden vinden.
Van de ouders uit het ouderpanel heeft een derde de vragenlijst ingevuld.
Ten slotte is er nog aanvullende informatie verzameld onder leerlingen in het
voortgezet onderwijs. Via directeuren die hadden aangegeven bereid te zijn
mee te werken aan verder onderzoek, is op vijfentwintig scholen een korte
schriftelijke vragenlijst voor leerlingen uitgezet. We hebben de directies
gevraagd om de vragenlijst tijdens een vak als maatschappijleer of in een
tussenuur te laten invullen door leerlingen van één groep. Uiteindelijk hebben
we van dertien scholen ingevulde vragenlijsten teruggekregen. In totaal is de
vragenlijst door 316 leerlingen ingevuld. De informatie die dat opleverde is
vooral gebruikt om de resultaten van de leerlingen van de leerlingengeleding
van de mr te toetsen.
Onderzoek onder sponsors en donateurs
Van de scholen die middelen uit externe bron ontvingen, hebben we de
directieleden gevraagd van welke bron zij deze middelen hebben gekregen.
Op deze wijze ontstond een actuele lijst met sponsors en donateurs. Van deze
lijst, aangevuld met organisaties die tijdens de vorige evaluatie zijn benaderd,
hebben we met twintig organisaties telefonisch contact gezocht. Tijdens het
gesprek met de medewerker van de sponsor of donateur zijn de volgende
onderwerpen aan de orde gekomen:
· hoe de sponsorrelatie tot stand komt;
· de motieven van de organisatie om over te gaan tot sponsoring van een
school;
· de criteria die een organisatie hanteert bij het toekennen van sponsoring
(of een donatie);
· de tegenprestaties die van het onderwijs worden gevraagd.
Onderzoek onder convenantpartners
Het tweede convenant Sponsoring is ondertekend door achttien partijen. Al
deze partijen hebben we telefonisch benaderd. Aan een medewerker die
voldoende in het onderwerp sponsoring was ingevoerd, hebben we gevraagd
naar de ervaringen met het convenant. De belangrijkste vragen die daarbij zijn
gesteld, waren:
· Heeft het convenant gewerkt als instrument voor zelfbinding?
· Hebben de convenantpartners reacties of klachten gekregen van de
aangesloten leden?
8 Dit panel bestaat uit een willekeurige, maar niet representatieve, groep ouders.
6
· Zijn de voorgenomen communicatiemiddelen ingezet?
· Hoe staan de organisaties nu tegenover vastlegging van afspraken over
sponsoring in het onderwijs?
Onderzoek onder klachtencommissies
De laatste onderzoeksgroep wordt gevormd door de klachtencommissies. Er
zijn drie landelijke klachtencommissies: één voor de openbare/ algemeen
toegankelijke scholen, één voor de protestants-christelijke scholen en één
voor de katholieke scholen. Deze, en een regionale klachtencommissie,
hebben we telefonisch benaderd en gevraagd of zij de laatste jaren zijn
geconfronteerd met klachten over sponsoring.
1.3 Leeswijzer
In de hoofdstukken twee en drie bespreken we de onderzoeksresultaten voor
respectievelijk het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs. De opzet van
beide hoofdstukken is nagenoeg gelijk. In hoofdstuk vier wordt ingegaan op de
bevindingen bij schoolbesturen, klachtencommissies en sponsors.
Met het oog op de leesbaarheid zijn de percentages in dit rapport afgerond. Dit
heeft tot gevolg dat de som van de genoemde percentages niet altijd exact
honderd procent bedraagt.
---
8
2 SPONSORING IN HET PRIMAIR ONDERWIJS
In dit hoofdstuk presenteren we onze bevindingen over sponsoring in het po.
De informatie is afkomstig uit internetvragenlijsten en interviews. De vragen-
lijsten zijn uitgezet onder directieleden, leerkrachten en ouders. Daarvoor is de
helft van alle basisscholen in Nederland per e-mail benaderd. De aangeschre-
ven leerkrachten en ouders betreffen een selectieve groep: het gaat om leden
van de medezeggenschapsraad (mr). Aanvullende informatie is verzameld via
een internetvragenlijst onder ouders van het ouderpanel van Regioplan en via
een zestal casestudies waarvoor binnen een school telkens is gesproken met
zowel de directie als een of meer leden van de mr.1
Van 911 scholen heeft een directielid de internetvragenlijst ingevuld. In de
respons was de regio Zuid oververtegenwoordigd. Om dit te corrigeren
hebben we de resultaten gewogen naar regio. Naast de directeuren hebben
ook mr-leden een vragenlijst ingevuld. Op deze wijze is informatie verkregen
van 578 leerkrachten en 667 ouders. Ook de resultaten van de vragenlijsten
onder leerkrachten en ouders zijn gewogen, respectievelijk naar denominatie
en schoolgrootte én naar regio en schoolgrootte.
Bij de opbouw van dit hoofdstuk sluiten we zo veel mogelijk aan bij de rappor-
tage over de meting van 2001. Evenals in die rapportage beginnen we met het
aanbrengen van een onderscheid naar scholen die worden gesponsord,
scholen die donaties krijgen en scholen die niets ontvangen. Daarna
bespreken we de bekendheid van het convenant, de sponsorrelaties en de
tegenprestaties. Vervolgens behandelen we kort de scholen die geen
middelen uit externe bron ontvangen. Dan gaan we nader in op het draagvlak
voor sponsoring onder ouders en leerkrachten, en de wijze waarop ze worden
betrokken bij en worden geïnformeerd over de besluitvorming. We sluiten het
hoofdstuk af met een paragraaf waarin we de belangrijkste resultaten van de
huidige meting vergelijken met die van de vorige meting.
2.1 Ontvangers en niet-ontvangers (schooltypologieën)
Meer dan de helft van de scholen (57%) die de vragenlijst hebben ingevuld,
heeft voor willekeurig welk doel geld of goederen uit externe bron verkregen.
In het convenant wordt gesproken over drie typen scholen:
1. Sponsorscholen: scholen die geld, goederen of diensten uit een externe
bron ontvangen in ruil voor tegenprestaties, gevraagd of ongevraagd.
2. Donatiescholen: scholen die geld, goederen of diensten uit een externe
bron ontvangen en daarvoor geen tegenprestatie leveren.
1 Meer informatie over de onderzoeksaanpak vindt u in hoofdstuk 1.
---
3. Niet-ontvangers: scholen die geen geld, goederen of diensten uit externe
bron ontvangen.
Uitgaande van deze typologie is op één op de vijf scholen sprake van
sponsoring (zie figuur 2.1). Een derde van de scholen heeft donaties of
schenkingen ontvangen. De niet-ontvangers vormen twee vijfde van de
scholen.
Figuur 2.1 Sponsorscholen, donatiescholen en niet-ontvangers, 2007 (n=911)
35%
43% niet ontvangers
sponsorscholen
donatiescholen
22%
Bij uitsplitsing naar achtergrondvariabelen doen zich een aantal significante
verschillen voor:
· Het aantal niet-ontvangers is onder de expertisecentra (wec) naar
verhouding het kleinst, een vijfde van de wec-scholen ontvangt geen extra
middelen uit een externe bron. Wec- en sbo-scholen zijn ook vaker
donatiescholen dan scholen in het regulier po.
· Hoe zwarter een school is, hoe groter de kans dat deze tot de niet-
ontvangers behoort.
· In de regio Noord en in de regio Zuid rekenen we de helft van de scholen
tot de niet-ontvangers. Onder de ontvangende scholen in Noord zijn naar
verhouding weinig sponsorscholen.
In vergelijking met de vorige meting is het criterium om een school als donatie-
school te kenmerken, aangescherpt: een donatieschool die een ongevraagde
tegenprestatie levert, wordt in het huidige convenant gezien als een sponsor-
school. De resultaten van de huidige meting zijn daarom niet zonder meer te
vergelijken met de resultaten van de meting uit 2001. Wanneer we de huidige
criteria toepassen op de oude gegevens, kunnen we concluderen dat het
aantal ontvangende scholen ten opzichte van de vorige meting is toegenomen
(zie verder in paragraaf 2.10).
Belangrijk is ook te weten wat het percentage gesponsorde scholen in de
respons `waard' is. Daarom hebben we een klein non-responsonderzoek
uitgezet onder scholen die de vragenlijst niet hebben ingevuld. Bijna vierhon-
10
derd scholen hebben daarvoor twee vragen beantwoord. Daaruit blijkt dat 42
procent van deze scholen geld, goederen of diensten uit een externe bron
heeft gekregen. Bij de responderende scholen lag dit percentage op 57
procent. Scholen die niet hebben gerespondeerd, wijken dus af van de
scholen die wel aan het onderzoek hebben meegewerkt. Op basis van beide
gegevens schatten we dat ongeveer de helft van de basisscholen in
Nederland geld, goederen of diensten uit externe bron heeft gekregen.
2.2 Bekendheid met en gebruik van het convenant
Bekendheid van het convenant
Iets minder dan twee derde van de directieleden weet van het bestaan van het
convenant (tabel 2.1). Opmerkelijk is dat directieleden van sponsorscholen
vaker zeggen het convenant niet te kennen. Dit verschil is echter niet signifi-
cant. De bekendheid van schooldirecteuren met het convenant lijkt overigens
ten opzichte van de vorige meting te zijn afgenomen.2
Tabel 2.1 Bekendheid met het convenant
Niet- Sponsor- Donatie- Gemiddeld
ontvangers scholen scholen totaal
(n=387) (n=203) (n=321) (n=911)
Bekend met bestaan van convenant 62% 56% 65% 62%
Niet bekend met bestaan van
convenant 38% 44% 35% 38%
Op grote scholen is het convenant vaker bekend dan op kleine scholen. Op
ruim een derde van de scholen waarvan de directeur zegt het convenant te
kennen, is een exemplaar van het convenant aanwezig.
Sponsoringbeleid
Ook op schoolniveau kan er sprake zijn van een sponsoringbeleid, eventueel
staat dat ook los van het convenant. Tijdens de meting van 2001 kende
minder dan de helft van de scholen een sponsoringbeleid.3 In 2007 is dat op
vier op de vijf scholen het geval (tabel 2.2). Sponsorscholen beschikken vaker
over een beleid dan donatiescholen en niet-ontvangers. De kans is ook wat
groter dat het beleid op sponsorscholen is geënt op het convenant.
2 Zie paragraaf 2.10, tabel 2.22.
3 Zie paragraaf 2.10, tabel 2.23.
---
Tabel 2.2 Sponsoringbeleid naar typologie*4
Niet- Sponsor- Donatie- Gemiddeld
ontvangers scholen scholen totaal
(n=387) (n=203) (n=321) (n=911)
Beleid op basis van 35% 45% 41% 39%
convenant
Eigen sponsoringbeleid 38% 40% 39% 39%
Geen sponsoringbeleid 27% 15% 21% 22%
* Verschillen zijn significant.
Uitsplitsing leert ons dat zwarte scholen, scholen in grote steden én kleine
scholen minder vaak een sponsoringbeleid op basis van het convenant
kennen dan andere scholen.
De belangrijkste reden om het sponsoringbeleid niet af te stemmen op het
convenant is dat scholen al een sponsoringbeleid hadden geformuleerd
vóórdat zij het convenant kenden.
Uit het non-responsonderzoek blijkt dat 58 procent van de scholen die niet aan
het onderzoek hebben deelgenomen (n=382), een expliciet sponsoringbeleid
heeft geformuleerd, al dan niet gebaseerd op het convenant. Dat is minder
vaak dan de 78 procent onder scholen die wel aan het onderzoek hebben
meegewerkt (n=911). We verwachten daarom dat binnen de gehele populatie
basisscholen in Nederland het percentage scholen met een sponsoringbeleid
lager ligt dan binnen de onderzoekspopulatie.
Wanneer een school beleid heeft geformuleerd, wordt dat beleid in drie van de
vijf scholen ook in het schoolplan vermeld (tabel 2.3).5
Tabel 2.3 Sponsoringbeleid is vastgelegd in het schoolplan
Niet-ontvangers Sponsorscholen Donatiescholen Gemiddeld
(n=190) (n=122) (n=187) totaal (n=499)
Ja 57% 57% 66% 60%
Nee 38% 37% 33% 36%
Weet niet 4% 7% 2% 4%
4 Door afronding tellen percentages in deze en volgende tabellen niet altijd op tot 100
procent.
5 In het schoolplan zijn de hoofdlijnen van het beleid van de school beschrijven, bijvoorbeeld
op het gebied van de kwaliteit van het onderwijs en het personeelsbeleid. In de regel wordt
schoolplan voor een periode van vier jaar vastgelegd. De schoolgids is een informatiedocu-
ment waarin de school belangrijke informatie voor ouders en leerlingen heeft verzameld.
Sponsoring kan hierin bijvoorbeeld in het kader van rechten en plichten van alle bij de
school betrokken partijen ter sprake worden gebracht. De schoolgids wordt doorgaans
jaarlijks gemaakt en geldt voor het eerstvolgende schooljaar.
12
Dat het beleid is vastgelegd in het schoolplan betekent niet automatisch dat
het beleid ook in de schoolgids wordt omschreven.6 Een korte screening van
schoolgidsen op sponsoring leverde weinig resultaat op. Ter illustratie geven
we hieronder twee voorbeelden van beknopte teksten over sponsoring uit
schoolgidsen van basisscholen over het schooljaar 2006-2007.
De voorwaarden en mogelijkheden voor sponsoring worden aangegeven in een
convenant dat van overheidswege is opgesteld.
We verwachten, dat er eerder sprake van donatie dan van sponsoring zal zijn, gezien
de uiterst beperkte mogelijkheden van tegenprestaties door de school. Indien een
donatie/sponsordoel zich voordoet, zal een ad-hoccommissie dit toetsen aan het
convenant.
De school voert een zeer terughoudend beleid ten aanzien van het aanvaarden van
materiële of geldelijke bijdragen. Wij doen dit zeker niet wanneer er verplichtingen naar
personeel of leerlingen aan verbonden zijn.
Vastlegging van een sponsoringbeleid in het schoolplan betekent ook niet
zonder meer dat een school sponsoring heeft omarmd: een school kan
immers, zoals blijkt uit het voorbeeld hierboven, ook aangeven principieel
geen gebruik te willen maken van sponsoring.
Uit gesprekken met directeuren maken we op dat sponsoring een onderwerp
is waar het beleid nogal eens de praktijk volgt. Dit betekent dat de school pas
een sponsoringbeleid formuleert wanneer de school voor het eerst geconfron-
teerd wordt met een (potentiële) sponsor.
Conclusie
Ongeveer twee derde van de directeuren kent het convenant: de bekendheid
met het convenant is afgenomen ten opzichte van meting van 2001. Het aantal
scholen dat een sponsoringbeleid heeft geformuleerd, is echter toegenomen.
We schatten dat ongeveer driekwart van de basisscholen een sponsoring-
beleid heeft geformuleerd. Dit beleid is niet altijd vastgelegd in het schoolplan.
Het kan overigens ook op andere manieren zijn vastgelegd, bijvoorbeeld in
een schoolgids.
2.3 Relatie met sponsors en donateurs
Aard van de relatie met sponsors of donateurs
Meer dan de helft van de responderende scholen heeft middelen uit externe
bron ontvangen. Deze paragraaf en de twee hierop volgende paragrafen (2.4
en 2.5) gaan vrijwel exclusief over ontvangende scholen. Voor de meeste
ontvangende scholen geldt dat inkomsten uit sponsoring en donaties
incidenteel zijn (tabel 2.4). Dit geldt in sterkere mate voor donatiescholen.
6 In paragraaf 2.8 gaan we in op andere manieren waarop de informatie over sponsoring
naar buiten wordt gebracht.
13
Tabel 2.4 Middelen uit externe bron: incidenteel of structureel*
Sponsor- Donatie- Gemiddeld
scholen scholen ontvangers
(n=199) (n=320) (n=519)
De school ontvangt incidenteel middelen uit 65% 75% 71%
externe bron
De school ontvangt structureel middelen uit 13% 12% 12%
externe bron
De school ontvangt deels structureel en 21% 12% 15%
deels incidenteel middelen uit externe bron
Weet niet 2% 1% 1%
* Verschillen zijn significant.
De scholen buiten de grote steden (G25) krijgen naar verhouding wat vaker
een structurele bijdrage dan scholen in één van de grote steden.
De meeste scholen (ruim de helft) verzamelen geld, goederen of diensten voor
de eigen school én voor een goed doel. Ongeveer een derde van de scholen
doet dit voor de school zelf en een tiende louter voor een goed doel. Tussen
sponsorscholen en donatiescholen zijn geen significante verschillen, wel doen
zich verschillen voor tussen verschillende schooltypen: scholen in het sbo en
wec-scholen verzamelen vaker middelen voor de eigen scholen dan reguliere
basisscholen.
De sponsors
De meeste sponsors of donateurs kunnen we kenmerken als particulieren of
particuliere organisaties en klein, lokaal bedrijfsleven (tabel 2.5).
Tabel 2.5 Aard van de sponsors of donateurs*
(n=519)
Particulier/particuliere organisatie 43%
Bedrijfsleven, klein en lokaal georiënteerd 48%
Bedrijfsleven, middelgroot, niet per se lokaal georiënteerd 12%
Bedrijfsleven, groot en landelijk georiënteerd 13%
Weet niet 11%
* Scholen kunnen verschillende sponsors hebben, percentages tellen daarom niet op tot 100.
De meest genoemde sponsors (of donateurs) zijn winkels in de directe
omgeving van de school (41%) en ouders (op persoonlijke titel) (40%). Minder
vaak, maar nog altijd frequent, zijn genoemd:
· bedrijven in de financiële dienstverlening (bank, verzekering)
· andere particulieren/particuliere organisaties
· bouwbedrijven
· charitatieve instellingen of goede doelen (bijvoorbeeld Jantje Beton)
· leveranciers van schoolmaterialen
· bedrijven in de voedings-/levensmiddelenbranche
Donatiescholen noemen vaker particulieren of particuliere organisaties dan
14
sponsorscholen en sponsorscholen noemen juist weer vaker kleine, lokaal
georiënteerde bedrijven dan donatiescholen.
Conclusie
Veruit de meeste ontvangende basisscholen krijgen de middelen uit externe
bronnen op incidentele basis. De middelen worden niet alleen ingezet ten bate
van de eigen school, maar ook voor goede doelen. De externe bronnen
betreffen meestal particulieren of particuliere organisaties en kleine, lokaal
georiënteerde bedrijven.
2.4 Uit externe bron verkregen middelen
Omvang van middelen die scholen uit externe bron ontvangen
Sponsor- en donatiescholen kunnen geld hebben ontvangen maar ook
goederen of diensten. Veruit de meeste ontvangende scholen hebben het
afgelopen schooljaar zowel geld als goederen of diensten uit externe bronnen
gekregen. In de onderstaande tabellen geven we een overzicht van respectie-
velijk de grootte van het geldbedrag (tabel 2.6a) en de waarde van de
goederen of diensten (tabel 2.6b) die de scholen ontvangen hebben. In beide
tabellen maken we onderscheid tussen sponsor- en donatiescholen.
Tabel 2.6a Totaal geldbedrag dat sponsor- en donatiescholen het afgelopen
schooljaar ontvingen
Sponsor- Donatiescholen Gemiddeld
scholen (n=321) ontvangers
(n=198) (n=519)
Minder dan 500 euro 21% 20% 20%
Tussen de 500 en de 2500 euro 49% 37% 41%
Tussen de 2500 en 5000 euro 9% 12% 11%
Meer dan 5000 euro 8% 8% 8%
Geen geld ontvangen 8% 18% 14%
Onbekend 5% 5% 5%
Tabel 2.6b Totale waarde van goederen/diensten die sponsor- en donatiescholen
het afgelopen schooljaar ontvingen
Sponsor- Donatiescholen Gemiddeld
scholen (n=321) ontvangers
(n=198) (n=519)
Minder dan 500 euro 35% 33% 34%
Tussen de 500 en de 2500 euro 11% 18% 15%
Tussen de 2500 en 5000 euro 37% 33% 34%
Meer dan 5000 euro 9% 8% 9%
Geen goederen ontvangen 5% 9% 7%
Onbekend 2% 0% 1%
Bij de bedragen die scholen ontvangen, treden significante verschillen naar
achtergrondkenmerken op. Hieronder sommen we de voornaamste op:
15
· Wec-scholen ontvangen minder vaak geld, maar het gaat dan wel om
grotere bedragen. Wec-scholen ontvangen juist weer vaker goederen en
daarbij gaat het om goederen met een hogere waarde.
· Protestants-christelijke scholen lijken wat kleinere bedragen te ontvangen
dan openbare en rooms-katholieke scholen.
· Witte scholen ontvangen vaker goederen dan zwarte scholen.
· Kleinere scholen ontvangen goederen voor lagere bedragen.
· Als een school in de G4 geld ontvangt, gaat het vaker om een groter
bedrag. Scholen in sterk stedelijke gebieden ontvangen minder vaak
goederen, maar ook dan gaat het vaker om goederen ter waarde van
hogere bedragen.
· Scholen in de regio Zuid ontvangen vaker goederen, scholen in de regio
West ontvangen goederen voor hogere bedragen.
Gemiddeld ontvingen de sponsor- en donatiescholen 2000 euro aan geld
(schatting) en 1800 euro aan goederen en of diensten (eigen opgave scholen).
We spreken dus over een totaal bedrag van rond de 4000 euro per
ontvangende school.
Inzet van middelen uit externe bron
Geld uit externe bron wordt vaak besteed aan buitenspelmateriaal, aan extra
activiteiten en aan audiovisuele middelen (zie tabel 2.7). Ook aan school-
materiaal, ICT, sportmateriaal en gebouwonderhoud of verbouwing besteden
relatief veel scholen hun extra inkomsten. De twee belangrijkste posten
werden ook tijdens de vorige meting al vaak genoemd. De uitgave van
sponsorgeld en donaties aan audiovisuele middelen lijkt te zijn toegenomen.
De overeenkomst tussen beide metingen is dat het geld uit externe bronnen
vooral wordt aangewend om extra's aan te schaffen, die niet noodzakelijk zijn
voor het primaire proces.
Tabel 2.7 Besteding van sponsorgeld en donaties*
Sponsor- Donatie- Gemiddeld
scholen scholen ontvangers
(n=198) (n=321) (n=519)
Buitenspelmateriaal 38% 35% 36%
Feest/uitje/buitenschoolse activiteiten 30% 20% 24%
Audiovisuele middelen (apparatuur, cd's, dvd's) 27% 15% 20%
Schoolmaterialen (kantoormaterialen als 21% 12% 15%
pennen, papier, schriften et cetera)
ICT (hardware, software, automatiserings- 14% 11% 12%
diensten)
Sportmateriaal 11% 9% 10%
Onderhoud gebouw/verbouwing 8% 9% 9%
Meubilair (kasten, tafels, stoelen et cetera) 5% 7% 6%
Personeel 3% 2% 2%
Overige 25% 23% 24%
Geen geld ontvangen 9% 23% 18%
* Scholen kunnen het uit sponsoring/donaties verkregen geld aan verschillende zaken besteed
hebben, percentages tellen daarom niet op tot 100.
16
Onder `overige' zijn onder meer genoemd de (drukkosten van de) schoolgids,
boeken, materiaal voor techniek-, muziek- en/of cultuuronderwijs, materiaal
voor zelfstandig werken, projectmaterialen en goede doelen. Vermeldens-
waardig is verder de financiering van schoolreiskosten van kinderen van
armlastige ouders.
Ongeveer veertig procent van de scholen besteedt sponsorgeld en donaties
exclusief aan extra's (buitenspelmateriaal, extra activiteiten). Dertig procent
van de ontvangende scholen besteedt het zowel aan extra's als aan posten
die mogelijk wat dichter aan het primaire proces raken, zoals audiovisuele
middelen, schoolmateriaal, ICT, gebouw, meubilair en personeel. Eén achtste
van de scholen heeft het geld juist voornamelijk aan deze laatst genoemde
posten uitgegeven. Achttien procent van de ontvangende scholen ten slotte
heeft geen geld ontvangen maar goederen of diensten.
Belang van middelen uit externe bron voor de gedekte kostenposten
Bijna een op de vijf directeuren van ontvangende scholen meent dat de
verkregen middelen uit externe bron belangrijk zijn voor de kostenpost die
daarmee wordt gedekt, slechts een klein deel van hen gaat echter zover om
de middelen uit externe bron heel belangrijk te noemen (tabel 2.8).
Tabel 2.8 Belang van de middelen uit externe bron voor de genoemde
kostenpost*
Sponsor- Donatie- Gemiddeld
scholen scholen ontvangers
(n=198) (n=321) (n=519)
Weinig, het is een incidentele impuls 29% 32% 31%
Weinig, het gaat om een incidentele 28% 33% 31%
uitgave
Weinig, het bedrag is vrij gering in het 22% 15% 18%
totaal dat aan deze post wordt besteed
Veel, de kwaliteit en/of kwantiteit kan 18% 11% 14%
anders niet hetzelfde blijven
Zeer veel, sponsorgeld is absoluut nodig 5% 4% 4%
voor genoemde post
Geen geld ontvangen 8% 17% 14%
* Scholen kunnen het uit sponsoring/donaties verkregen geld aan verschillende zaken besteed
hebben, percentages tellen daarom niet op tot 100.
Uit tabel 2.7 leidden we al af dat het bij ontvangende scholen vooral om extra's
gaat, die met behulp van middelen uit externe bron worden aangeschaft. In dat
licht moet tabel 2.8 ook worden geïnterpreteerd. De extra's betreffen ook geen
dagelijkse kostenposten in het onderwijs. Wel merkten we tijdens gesprekken
met directeuren van basisscholen dat we het belang van de middelen uit
externe bron niet moeten onderschatten: sommige uitgaven konden zonder
deze middelen volgens de directeuren niet of pas later worden gedaan.
17
Belang van middelen uit externe bron voor het primaire proces
In het convenant is vastgelegd dat het `uitvoeren van de wettelijk voorge-
schreven kernactiviteiten niet afhankelijk mag worden van sponsormiddelen'.
Binnen de ontvangende scholen vindt een derde van de directeuren dat
verkregen middelen uit externe bron belangrijk zijn voor het primaire proces
(tabel 2.9). Slechts een klein deel van hen gaat zover om de middelen uit
externe bron heel belangrijk voor het primaire proces te noemen.
Tabel 2.9 Belang van het middelen uit externe bron geld voor het primaire
proces
Sponsorscholen Donatiescholen Gemiddeld
(n=198) (n=321) ontvangers
(n=519)
Heel belangrijk 4% 4% 4%
Belangrijk 34% 23% 27%
Niet zo belangrijk 34% 40% 38%
Vrij onbelangrijk 15% 19% 18%
Totaal niet belangrijk 13% 13% 13%
Wanneer een school naar verhouding meer geld of goederen krijgt, wordt er
significant meer belang aan de middelen uit externe bron gehecht dan
wanneer het slechts om kleine bedragen gaat.
Tijdens een telefoongesprek merkte een schooldirecteur op dat sponsoring
wat hem betreft vooral ook belangrijk is als `signaal' naar leerkrachten en
ouders dat in het onderwijs niet alles mogelijk is. Een ander vindt het `een
schande, dat een overheidsinstelling achter geld van derden aan moet lopen'.
Het onderwijs komt volgens deze beide directeuren chronisch geld tekort.
Op een op de vijf ontvangende scholen is het primaire onderwijsproces
volgens de directeuren enigszins afhankelijk van sponsorgeld en giften (tabel
2.10). Opnieuw is er een kleine minderheid die vindt dat het primaire
onderwijsproces zelfs heel afhankelijk is van externe middelen.
Tabel 2.10 Afhankelijkheid primaire onderwijsproces van sponsorgeld en giften
Sponsorscholen Donatiescholen Gemiddeld
(n=196) (n=320) ontvangers
(n=516)
Heel afhankelijk 2% 2% 2%
Enigszins afhankelijk 20% 19% 19%
Niet afhankelijk 77% 79% 79%
Tijdens de vorige meting bleek uit de verdiepingsronde dat veel directieleden
voor wie de middelen uit externe bron heel belangrijk zijn, hiermee wilden
benadrukken dat de schoolbudgetten krap zijn. We vermoeden dat dit opnieuw
het geval is en dat er strategisch wordt geantwoord. Het gaat immers om
18
kleine bedragen die worden besteed aan posten die niet noodzakelijk zijn voor
de goede voortgang van het primair proces: sponsorgeld en donaties worden
namelijk vooral aan extra's uitgegeven.
Eén op de acht directeuren meent dat het primaire proces zonder aanvullende
financiering niet goed mogelijk of zelfs vrijwel onmogelijk is (tabel 2.11).
Tabel 2.11 Mogelijkheid van het primaire proces zonder aanvullende financiering
Niet- Sponsor- Donatie- Gemiddel
ontvangers scholen scholen d totaal
(n=387) (n=204) (n=321) (n=912)
Heel goed mogelijk 38% 31% 38% 36%
Mogelijk, maar moeilijk 53% 54% 49% 52%
Eigenlijk niet goed mogelijk 9% 12% 10% 10%
Zeer moeilijk/vrijwel
onmogelijk 1% 3% 3% 2%
Conclusie
Ontvangende scholen krijgen gemiddeld ongeveer 4000 euro per jaar, een
kleinigheid binnen het hele schoolbudget. De posten waaraan sponsorgeld of
donaties worden besteed, betreffen voornamelijk extraatjes. Het gaat daarbij
bovendien meestal om incidentele uitgaven. We concluderen daarom dat er bij
de meeste scholen geen enkele sprake kan zijn van een sterke afhankelijkheid
van het primaire proces van middelen afkomstig uit externe bronnen.
2.5 Tegenprestaties
Tegenprestaties die sponsorscholen leveren
Wanneer een school geldelijke of materiële bijdragen ontvangt en in ruil daar-
voor verplichtingen op zich neemt waarmee de leerlingen in schoolverband
worden geconfronteerd, spreken we in het onderwijs over sponsoring. De
verplichtingen die een school, al dan niet volgens afspraak, op zich neemt,
noemen we tegenprestaties. Op basis van de tegenprestaties onderscheiden
we sponsorscholen van donatiescholen. Elke school die een tegenprestatie
levert, beschouwen we als een sponsorschool.7
Veruit de meest voorkomende tegenprestatie is het vermelden van de naam
van de sponsor in de schoolkrant, schoolgids, nieuwsbrief of op de website
(tabel 2.12): twee derde van de gesponsorde scholen doet dit.
7 Zie ook paragraaf 2.1.
19
Tabel 2.12 Overeengekomen tegenprestaties die scholen leveren in ruil voor
sponsoring*
(n=127)
Vermelding van de naam van de sponsor in de 64%
schoolkrant/schoolgids/nieuwsbrief, op de website van de school e.d.
Vermelding van de naam van de sponsor elders (bijvoorbeeld in het 9%
schoolgebouw of tijdens sportmanifestaties)
Doorgeven van folders/reclame/informatie aan ouders 7%
Loten verkopen of collecteren 5%
Posters en folders op school verspreiden 5%
Naam van het bedrijf wordt verbonden aan sportdag, schoolreisje, feest e.d. 7%
Ter beschikking stellen van schoolgebouw, sportzaal 4%
Uitdelen van monters/gratis producten 4%
Doorgeven van namen en adressen van ouders aan de sponsor 2%
Vermelding van de naam van de sponsor op producten waarmee leerlingen 2%
werken
Overige 21%
* Omdat scholen meer dan één tegenprestatie kunnen leveren, tellen de percentages niet op tot
100.
Onder overige vinden we bijvoorbeeld enkele meer `ideële' verplichtingen
(contact met of dienstverlening aan de buurt, inzamelen van kleding of het
halen van een onderwijskundig veranderingsdoel). Verschillende keren wordt
ook het afleggen van verantwoording over de uitgave en de (daarmee)
bereikte resultaten naar de sponsor genoemd als tegenprestatie.
Een zesde van de scholen die middelen uit externe bron ontvangen, levert
daarvoor ongevraagd een tegenprestatie. Wanneer scholen een ongevraagde
tegenprestatie leveren, betreft dat meestal de vermelding van de naam van de
sponsor in de schoolkrant, e.d. (tabel 2.13). Een zesde van de scholen ver-
meldt de naam van de sponsor elders (bijvoorbeeld in schoolgebouw of tijdens
sportmanifestaties).
Tabel 2.13 Ongevraagde tegenprestaties die scholen leveren in ruil voor
sponsoring*
(n=90)
Vermelding van de naam van de sponsor in de
schoolkrant/schoolgids/nieuwsbrief, op de website van de school e.d. 83%
Vermelding van de naam van de sponsor elders (bijvoorbeeld in
schoolgebouw of tijdens sportmanifestaties) 17%
Doorgeven van folders/reclame/informatie aan ouders 9%
Posters en folders op school verspreiden 9%
Uitdelen van monters/gratis producten 9%
Naam van het bedrijf wordt verbonden aan sportdag, schoolreisje, feest e.d. 8%
Ter beschikking stellen van schoolgebouw, sportzaal 5%
Doorgeven van namen en adressen van ouders aan de sponsor 4%
Vermelding van de naam van de sponsor op producten waarmee leerlingen
werken 3%
Overige 21%
* Omdat scholen meer dan één tegenprestatie kunnen leveren, tellen de percentages niet op tot
100.
20
Bij ongevraagde tegenprestaties werden onder overige met name een
persoonlijk `bedankje' in verschillende varianten genoemd.
Aanvaardbaarheid van tegenprestaties
Aan alle betrokkenen, dus naast directeuren ook leerkrachten en ouders,
hebben we gevraagd welke tegenprestaties ze aanvaardbaar vinden. In tabel
2.14 presenteren we per respondentgroep het percentage respondenten dat
een bepaalde tegenprestatie acceptabel vindt.8 Binnen alle drie de respon-
dentgroepen vindt een meerderheid de vermelding van de naam van de
sponsor in de schoolkrant/schoolgids/nieuwsbrief of op de website, vermelding
van de naam van de sponsor elders of het verbinden van de naam van het
bedrijf aan een evenement aanvaardbaar. Tegenprestaties als reclameteksten
in het lesmateriaal en het doorgeven van namen en adressen van ouders aan
de sponsor vinden de betrokkenen vrijwel unaniem niet acceptabel.
Gemiddeld vindt ongeveer een vijfde van de respondenten eigenlijk elke
tegenprestatie onaanvaardbaar.
Tabel 2.14 Tegenprestaties en de mate waarin directeuren, leerkrachten en
ouders deze acceptabel vinden
Directie Leerkrachten Ouders
(n=911) (n=575) (n=667)
Vermelding van de naam van de sponsor 85% 84% 85%
in de schoolkrant/schoolgids/nieuwsbrief,
op de website van de school
Vermelding van de naam van de sponsor 65% 74% 78%
elders (bijvoorbeeld in schoolgebouw of
tijdens sportmanifestatie)
Naam van het bedrijf wordt verbonden 53% 60% 68%
aan sportdag, schoolreisje, feest e.d.
Ter beschikking stellen van 39% 47% 49%
schoolgebouw, sportzaal
Uitdelen van monters/gratis producten 25% 46% 40%
Doorgeven van folders/reclame/informatie 23% 29% 33%
aan ouders
Posters en folders op school verspreiden 23% 30% 26%
Vermelding van de naam van de sponsor 22% 36% 33%
op producten waarmee leerlingen werken
Reclameteksten in het lesmateriaal 2% 5% 4%
Doorgeven van namen en adressen van 2% 3% 2%
ouders aan de sponsor
Ik vind eigenlijk geen enkele 22% 19% 17%
tegenprestatie aanvaardbaar
Een conclusie die we uit tabel 2.14 kunnen trekken is dat bij alle tegenpresta-
ties het steevast de schooldirecteuren zijn die een tegenprestatie het minst
vaak acceptabel vinden. Daarnaast valt op dat de drie respondentgroepen in
grote lijnen dezelfde ideeën hebben over wat wel acceptabel is en wat niet.
8 De in de tabel gepresenteerde leerkrachten en ouders betreffen de leden van de mr.
21
Conclusie
Twee van de vijf ontvangende basisscholen leveren, gevraagd of ongevraagd,
een veelal kleine tegenprestatie in ruil voor de sponsoring. Meestal betreft dat
de vermelding van de naam van de sponsor in de schoolkrant, schoolgids,
nieuwsbrief of op de website. Deze tegenprestatie is voor nagenoeg alle
betrokkenen aanvaardbaar. De kans is het grootste dat een schooldirecteur
een bepaalde tegenprestatie onaanvaardbaar vindt. Inzake tegenprestaties
lijken zij daarom een betrouwbare `poortwachter'.
2.6 Houding van niet-ontvangende scholen tegenover
sponsoring
In de vorige paragrafen stonden de ontvangende scholen centraal. Ongeveer
de helft van de basisscholen maakt echter geen gebruik van sponsoring of
donaties. In deze paragraaf concentreren we ons op deze scholen.
Van de responderende niet-ontvangers weten we dat veertig procent dat ook
niet van plan is zolang er een tegenprestatie wordt verlangd. Als we dat om-
rekenen naar het geheel van scholen in het po, dan gaat het om ongeveer één
op de zes scholen. De terughoudendheid van de directeuren van niet-ontvan-
gende scholen blijkt ook uit de mate waarin ze tegenprestaties aanvaardbaar
vinden: ze vinden de vaker geen enkele tegenprestatie aanvaardbaar (30%)
dan directeuren van scholen die wel middelen uit sponsoring (7%) of donaties
(22%) ontvangen (vergelijk tabel 2.14).
Houding tegenover sponsoring
Binnen niet ontvangende scholen staan directeuren afwijzender tegenover
sponsoring dan scholen die aangeven wel gesponsord te worden of donaties
te krijgen (tabel 2.15).
Tabel 2.15 Houding van de directeur tegenover sponsoring binnen het onderwijs
Niet- Sponsor- Donatie- Gemiddeld
ontvangers scholen scholen totaal
(n=387) (n=203) (n=321) (n=911)
Overwegend positief 31% 57% 49% 43%
Neutraal 47% 34% 40% 42%
Overwegend negatief 21% 8% 11% 15%
Weet niet 1% 1% 0% 1%
* Verschillen zijn significant.
Directeuren van niet ontvangende scholen verwachten overigens dat ook
personeel en ouders van de school minder positief tegenover sponsoring
staan dan directeuren van scholen die wel middelen uit sponsoring of donaties
ontvangen.
De twee belangrijkste redenen om geen sponsorrelaties te onderhouden die in
de vorige meting zijn genoemd waren:
22
· Het thema sponsoring is niet aan de orde op school en leeft er ook
helemaal niet.
· De directeur vindt dat de school onafhankelijk en neutraal moet blijven en
vindt dat de overheid de school van de benodigde middelen moet voorzien.
Hoewel er in de vragenlijst niet expliciet naar is gevraagd, hebben we de
indruk dat deze redenen nog steeds opgaan voor veel niet-ontvangers. Het
zijn argumenten die we ook tijdens het beperkte aantal gesprekken dat we
hebben gevoerd met directeuren opnieuw hoorden. Wel merkten verschillende
directeuren op dat de houding ten aanzien van sponsoring aan het
verschuiven is: zo liet op een van de scholen het bestuur in een nieuw
beleidsplan de mogelijkheden voor sponsoring nadrukkelijk open, terwijl het
bestuur voorheen uitgesproken tegen sponsoring was. De afname van het
aantal niet-ontvangende scholen is overigens ook in de cijfers terug te zien.9
Sponsoringbeleid
Hoewel ze dus geen middelen uit externe bron zeggen te ontvangen, kent
driekwart van de niet-ontvangers een sponsoringbeleid (zie tabel 2.2) en is er
in meer dan de helft van de gevallen ook iets over sponsoring opgenomen in
het schoolplan (zie tabel 2.3). Op zich is dat wel opmerkelijk aangezien
directeuren (én mr-leden) tijdens gesprekken aangaven dat het sponsoring-
beleid vaak wordt geformuleerd naar aanleiding van een aanbod van een
sponsor of donateur en dus niet op voorhand op papier wordt gezet. Mogelijk
speelt hier dan toch de invloed van het convenant.
Conclusie
In zijn algemeenheid staan niet-ontvangende basisscholen minder positief
tegenover sponsoring dan ontvangende scholen. Veertig procent van de niet-
ontvangende scholen heeft geen behoefte aan middelen uit externe bron
wanneer daarvoor een tegenprestatie wordt verlangd. Ten opzichte van de
vorige meting is het percentage niet-ontvangende scholen echter afgenomen.
Een deel van de scholen heeft geen principiële bezwaren tegen sponsoring:
het gebeurt domweg niet omdat het niet aan de orde is gekomen. Het is
daarom niet uitgesloten dat het aantal niet-ontvangers verder afneemt.
2.7 Draagvlak voor sponsoring onder leerkrachten en ouders
Voor het onderzoek zijn niet alleen directeuren maar ook leerkrachten en
ouders benaderd. De leerkrachten betreffen leden van de personeelsgeleding
van de mr. Wanneer we het over ouders hebben, gaat het in principe om leden
van de oudergeleding van de mr, op een aantal punten aangevuld met
informatie verzameld onder leden van het ouderpanel van Regioplan. In deze
9 Zie paragraaf 2.10, figuur 2.4.
23
paragraaf gaan we in op de houding van leerkrachten en ouders tegenover
sponsoring.
Houding van leerkrachten van de mr
Figuur 2.2 geeft weer hoe leerkrachten tegenover sponsoring in de eigen
lessituatie staan. In de figuur wordt dit afgezet tegenover hoe leerkrachten
volgens directeuren en collega-leerkrachten tegenover sponsoring staan.
Figuur 2.2 Houding van leerkrachten tegenover sponsoring in het onderwijs,
volgens leerkrachten zelf en volgens directieleden10 en collega's
50%
leerkrachten zelf
(n=575)
40%
volgens directieleden
30% (n=911)
volgens collega's
20% (n=575)
10%
0%
overwegend neutraal overwegend weet niet
positief negatief
Door direct te vragen naar hun houding ten aanzien van sponsoring in de
eigen lessituatie verwachtten we dat de reactie van de leerkrachten wat
scherper zou zijn. Desondanks staat bijna een derde van de leerkrachten zelf
positief tegenover sponsoring. De meeste leerkrachten geven aan neutraal te
staan tegenover sponsoring. Het percentage leerkrachten dat negatief
tegenover sponsoring staat, komt bijna overeen met het percentage
directeuren dat negatief tegenover sponsoring staat (zie tabel 2.15).
Leerkrachten die werkzaam zijn op een school die volgens henzelf middelen
uit externe bron ontvangt, staan significant positiever tegenover sponsoring
dan leerkrachten van de andere scholen. Ook menen zij vaker dat hun
collega's positief staan tegenover sponsoring.
Houding van ouders van de mr
Ook de ouders is gevraagd hoe ze tegenover sponsoring in het onderwijs
staan. In figuur 2.3 presenteren we daarvan het resultaat en zetten dat af
tegenover de verwachting die directieleden en leerkrachten hebben over de
houding van ouders tegenover sponsoring.
10 Bij uitsplitsing blijkt dat wanneer een directeur positief staat tegenover sponsoring, de
kans groter is dat hij of zij veronderstelt dat de leerkrachten en de ouders positief staan
tegenover sponsoring. Op dezelfde wijze denkt een leerkracht met een positieve
grondhouding ten aanzien van sponsoring eerder dat zijn collega's of de ouders ook deze
positieve grondhouding hebben.
24
Figuur 2.3 Houding van ouders tegenover sponsoring in het onderwijs volgens
ouders zelf, directieleden11 en leerkrachten
50%
40% ouders zelf (n=667)
30% volgens directieleden
(n=911)
20% volgens leerkrachten
(n=575)
10%
0%
overwegend neutraal overwegend weet niet
positief negatief
Een relatief groot deel van de ouders (43%) zegt positief te staan tegenover
sponsoring. Een bijna even grote groep ouders staat neutraal tegenover
sponsoring. Het percentage ouders met een negatieve grondhouding is
ongeveer even groot als het percentage directieleden dat zegt negatief
tegenover sponsoring te staan.
Ook voor ouders geldt dat wanneer de school van hun kind volgens hen
middelen uit externe bron ontvangt, zij significant positiever staan tegenover
sponsoring dan ouders van scholen waar dat niet het geval is.
Vergelijken we de houding van de ouders die lid zijn van de mr met die van de
ouders uit het ouderpanel, die in doorsnee wat minder bij het schoolbeleid zijn
betrokken, dan wijkt deze slechts weinig af. Ook bij de ouders van het
ouderpanel staat bijna veertig procent positief tegenover sponsoring in het
onderwijs.
Bij de positieve houding van ouders past wel een kanttekening: tijdens de
gesprekken die we in het kader van de casestudies met mr-ouders voerden,
gaven verschillende ouders aan dat zij sponsoring beschouwen als een `nood-
zakelijk kwaad'. Ter illustratie daarvan volgt hieronder een stukje uit een e-mail
die we van een mr-ouder ontvingen naar aanleiding van de uitnodiging om
deel te nemen aan het onderzoek.
11 Zie voetnoot 10.
25
Zolang het onderwijsveld niet eerst zorgt voor de directe kosten (klassendocenten,
vakdocenten voor de creatieve vakken, remedial teaching voor kinderen, materialen,
lesmethoden en cursussen voor docenten) en pas daarna kijkt hoe de indirecte kosten
kunnen worden gedekt (adjuncten, directeuren, administratieve krachten, administra-
tiebureaus, intern begeleiders, schoolbegeleidingsdienst, stichting, gmr, bestuur,
ministerie en verzelfstandigde instanties), zolang die prioriteiten niet op orde zijn, is het
niet kies over sponsoringbeleid na te denken. Als na afschaffing van al die indirecte
kosten en met woekeren met alle middelen voor de noodzakelijke uitgaven in gebouw
en klas die directe kosten niet kunnen worden gedekt, is sponsoringbeleid een prima
manier om een school te helpen. Maar pas dan.
Conclusie
Veel leerkrachten en ouders in het basisonderwijs nemen een neutrale
houding aan tegenover sponsoring. Ouders lijken, net als eerder de
directieleden, wat positiever tegenover sponsoring te staan dan de
leerkrachten. In het basisonderwijs staat een zesde van zowel de directeuren,
leerkrachten als de ouders negatief tegenover sponsoring.
2.8 Betrokkenheid en transparantie
In deze paragraaf behandelen we de wijze waarop leerkrachten en ouders
worden geïnformeerd over sponsoring en daarbij worden betrokken. Ook
staan we stil bij verantwoording van sponsoring. We doen dit eerst vanuit het
perspectief van de directeuren en vervolgens vanuit de leerkrachten en ouders
zelf. Ook gaan we in op de verschillen in perceptie tussen directeuren en mr-
leden.
Betrokkenheid van leerkrachten en ouders volgens directieleden
In het convenant is vastgelegd dat "scholen die gebruik maken van het middel
sponsoring er voor zorgen dat alle betrokkenen bij de school voldoende
geïnformeerd worden over de beslissingen aangaande sponsoring".12 Een
deel van de scholen blijkt hier volgens eigen opgave van de directeuren niet
aan te voldoen. Een op de vijf geeft aan ouders niet te informeren (tabel 2.16).
Tabel 2.16 Wijze waarop ouders zijn ingelicht over feit dat de school gebruik-
maakt van sponsoring
(n=518)
Ja, incidenteel, gekoppeld aan een specifieke sponsoractiviteit 42%
Ja, structureel, opgenomen in schoolgids 31%
Ja, structureel, via website 6%
Ja, structureel, op een andere wijze 6%
Ja, structureel, op voorlichtings- en/of schoolavonden 3%
Weet niet 4%
Nee, ouders zijn niet ingelicht 22%
12 Zoals ook vastgelegd is in de WPO (artikel 12 en 13).
26
Volgens de directieleden van ontvangende scholen worden leerkrachten en
ouders op verschillende wijzen betrokken bij de beslissing om in te gaan op
het aanbod van een sponsor of donateur (tabel 2.17).
Tabel 2.17 Wijze waarop leerkrachten en ouders betrokken zijn bij het besluit
(n=518)
De ouder in medezeggenschapsraad heeft ingestemd 42%
Personeelsgeleding in medezeggenschapsraad heeft positief geadviseerd 36%
Ouders en leerkrachten zijn actief betrokken bij het nemen van de beslissing 31%
Ouders en leerkrachten zijn alleen geïnformeerd over de beslissing 21%
Het personeel is wel, de ouders zijn niet actief betrokken bij de beslissing 19%
Niet van toepassing, ouders en leerkrachten niet betrokken bij beslissing 11%
Overige 9%
Weet niet 5%
Op circa zestig procent van de ontvangende scholen is volgens de directeur
de oudergeleding van de medezeggenschapsraad om instemming gevraagd
op het moment dat de school een sponsorrelatie wilde aangaan. Dit betekent
dat de bestaande procedurele wettelijke regelgeving rondom sponsoring13 niet
altijd wordt nageleefd.
Een laatste punt dat ter toetsing is voorgelegd aan de directieleden is de
manier waarop de school de middelen die zij uit externe bron ontving, heeft
verantwoord (tabel 2.18). In het convenant staat de aanbeveling dat `de
middelen als zodanig zichtbaar zijn in een boekhouding, die voor alle
betrokkenen bij de school goed toegankelijk dient te zijn'. Deze aanbevelingen
worden niet door elke school gevolgd.
Tabel 2.18 Wijze waarop de middelen uit externe bron zijn verantwoord
(n=518)
Wel, het is gemeld aan mr/ouderraad van de school 44%
Wel, het is gemeld aan het bestuur van de school 21%
Wel, het is gemeld in het financieel jaarverslag 19%
Niet, omdat het in dit geval om een gering bedrag ging 15%
Wel, het staat in de schoolgids/op de website van de school 13%
Het is niet verantwoord en dat gebeurt normaliter ook niet 11%
Nog niet, de school is er pas recent voor het eerst mee geconfronteerd 6%
Nog niet, maar het wordt nog wel verantwoord 5%
Weet niet 4%
Overige 13%
Betrokkenheid van leerkrachten en ouders volgens henzelf
Bij de beschrijving van de betrokkenheid van leerkrachten en ouders volgens
henzelf maken we vooral gebruik van de informatie uit de vragenlijsten die we
13 Wet medezeggenschap scholen (WMS), vóór 1 januari 2007 Wet medezeggenschap
onderwijs (WMO).
27
hebben uitgezet onder leden van de mr. De resultaten van de vragenlijst onder
het ouderpanel gebruiken we ter controle.
Ongeveer tachtig procent van de directeuren gaf aan dat de school een
sponsoringbeleid heeft geformuleerd (zie tabel 2.2). De helft van de scholen
met een sponsoringbeleid heeft dat gebaseerd op het convenant. Van de
leerkrachten meent twee derde dat er een eigen beleid is en dus niet een
beleid gebaseerd op het convenant. Van de mr-ouders, ten slotte, denkt
ongeveer een vijfde dat er sprake is van een sponsoringbeleid op de school
van hun kind. Dit is overigens duidelijk vaker dan de ouders van het
ouderpanel.
Ouders van het ouderpanel hebben we gevraagd of zij de schoolgids wilden
doorbladeren om te kijken of zij informatie vonden over het sponsoringbeleid.
Van de ouders die dat ook daadwerkelijk hebben gedaan, heeft ongeveer een
kwart informatie over sponsoring gevonden (tabel 2.19).
Tabel 2.19 Schoolgids van de school van het kind bevat informatie over het
beleid van de school over sponsoring
(n=70)
Ja 16 23%
Nee 42 60%
Weet niet 12 17%
De informatie in de schoolgids omvat dan meestal een algemeen standpunt
van de school over sponsoring (bijvoorbeeld 'positief' of 'negatief') en de
voorwaarden die de school aan sponsoring stelt.
Een derde van de ouders van de oudergeleding van de mr vindt dat ze
voldoende zijn geïnformeerd over sponsoring. De helft van de ouders heeft
behoefte aan meer informatie over sponsoring.
Hoewel ze er volgens de directeuren dus niet altijd worden betrokken, hecht,
volgens eigen opgave, ongeveer twee derde van de leerkrachten en ouders er
aan invloed te hebben op beslissingen die de school neemt en het beleid dat
de school voert ten aanzien van sponsoring (tabel 2.20).
Tabel 2.20 Belang dat leerkrachten en ouders er aanhechten om invloed te
hebben op beslissingen en beleid ten aanzien van sponsoring
Leerkrachten (n=575) Ouders (n=667)
Heel belangrijk 63% 68%
Niet zo belangrijk 33% 30%
Onbelangrijk 2% 1%
Weet niet 2% 2%
28
Leerkrachten vinden vaker dan ouders dat ze voldoende invloed hebben op de
gang van zaken (tabel 2.21). Van de leden van de mr vindt een op de zes
leerkrachten en een op de vijf ouders dat ze onvoldoende invloed hebben.
Tabel 2.21 Leerkracht/ouder meent dat hij of zij voldoende invloed heeft
Leerkrachten (n=575) Ouders (n=667)
Ja 62% 45%
Nee 16% 22%
Weet niet 22% 33%
Op de ontvangende scholen is ruim een derde van de leerkrachten en de
ouders via de mr betrokken geweest bij de besluitvorming rond sponsoring.
Een bijna even groot deel zegt niet te weten of de directie of het bestuur de mr
recent een voorstel over sponsoring heeft voorgelegd, wat gezien de
doorstroom binnen de mr'en niet eens zo vreemd is: met name ouders zitten
doorgaans maar een beperkt aantal jaren in de mr.
Indien de mr betrokken is bij de besluitvorming, dan is in ongeveer de helft van
de gevallen de mr vooraf geïnformeerd én om instemming gevraagd. De mr
blijkt het voorstel over sponsoring dan zelden af te wijzen. Overigens zien we
met enige regelmaat dat de mr het initiatief heeft genomen met betrekking tot
sponsoring.
Wat betreft de wijze waarop de middelen uit externe bron zijn verantwoord,
bevestigen leerkrachten en ouders het beeld dat de directeuren schetsten: de
meest genoemde wijze van verantwoording is de melding aan de mr.
Ongeveer een zesde van de leerkrachten en de ouders geeft aan dat
sponsoring (of de donatie) is opgenomen in het financieel jaarverslag, dit is
iets minder vaak dan de directeuren.
Vergelijking directie en mr-leden
De scholen zijn benaderd met vragenlijsten voor directie én vragenlijsten voor
mr-leden. Zo kan het dat we van een deel van de scholen informatie hebben
van zowel de directie als de mr. Wanneer we de resultaten van directie en mr
binnen een school met elkaar vergelijken, valt het volgende op:
· Een groot deel van de leerkrachten en ouders denkt dat een ontvangende
school geen middelen uit externe bron ontvangt. Ook het omgekeerde komt
voor: de mr meent dat er sprake is van sponsoring op een school waarvan
de directie aangaf dat dit niet het geval is.
· Mr-leden weten niet altijd dat de school een beleid voor sponsoring heeft
geformuleerd: meer dan de helft van de ouders denkt dat de school geen
sponsoringbeleid heeft geformuleerd hoewel de directie aangaf dat wel te
hebben gedaan.
29
We waren benieuwd waarom deze verschillen zich voordoen en hebben
tijdens de casestudies betrokken directeuren en mr-leden ernaar gevraagd.
Beide kampen onderschrijven de bevindingen.
Een eerste verklaring is dat directie en mr net even anders tegen sponsoring
aankijken. Zo worden tegenprestaties bijvoorbeeld vaak niet als zodanig
herkend.
Een andere verklaring is dat er rond sponsoring vaak geen constante
informatiestroom is, domweg omdat sponsoring (nog) geen onderwerp is
binnen de school, sponsoring zelden voorkomt of pas onlangs aan de orde is
gekomen. Vanuit de mr merkt men op dat de directie dichter op het beleid zit
en, veelal ondanks de goede wil van de directie zelf, de communicatie nogal
eens te wensen overlaat. De mr wordt vaak laat of soms zelfs niet
geïnformeerd. Ook is sponsoring soms wel in het financieel jaarverslag terug
te vinden, maar stelt de directie ouders daar niet apart van op de hoogte.
De directie is ook niet altijd op de hoogte van de afspraken in het convenant
(zie ook tabel 2.1) en is zich ook daarom niet altijd bewust van het feit dat ze
de mr dient te betrekken bij het besluit. Dat, samen met het gegeven dat
sponsoring vaak een `spontane actie' betreft waarbij de directie een aanbod
krijgt en daar snel op moet reageren, maakt dat de directie makkelijk een paar
`steken' laat vallen.
Hoewel er het een en ander schort aan de uitvoering, geldt niet langer de
`norm van de directeur'. Zowel directie als mr-leden erkennen dat de transpa-
rantie kan worden verbeterd. Een eerste voorwaarde daarvoor is dat helder
wordt omschreven wat sponsoring inhoudt.
Conclusie
Uit de informatie van zowel directeuren als mr-leden blijkt dat leerkrachten en
ouders niet altijd worden geïnformeerd over het feit dat de school gebruik-
maakt van sponsoring. De mr is ook niet altijd betrokken bij de besluitvorming.
Op ongeveer zestig procent van de ontvangende scholen is volgens de
directeur de mr om instemming gevraagd. Volgens de leden van de mr is dat
minder vaak het geval. Sponsoring of donatie is niet altijd opgenomen in het
financieel jaarverslag.
2.9 Klachten over sponsoring
Scholen zijn sinds 1 augustus 1998 verplicht een klachtencommissie in te
stellen, waar ouders terecht kunnen met klachten over onder andere spon-
soring. Een klachtencommissie kan op schoolniveau of op bestuursniveau
worden ingesteld of de school kan zich aansluiten bij een van de vier landelijke
commissies. Tegenwoordig hebben alle basisscholen een klachtencommissie
ingesteld of zijn daarbij aangesloten. Daarbij is het natuurlijk van belangrijk dat
ouders op de hoogte zijn van het bestaan van de klachtencommissie. Vrijwel
30
iedere school heeft daarom in de schoolgids een paragraaf over de
klachtencommissie opgenomen.
Ruim veertig procent van de directeuren zegt dat er aan de school of het
bestuur een klachtencommissie is verbonden waar kan worden geklaagd over
sponsoring en de beslissing gebruik te maken van sponsoring. Een relatief
groot deel, een derde, zegt niet te weten of er zo'n klachtencommissie aan de
school is verbonden, hoewel dit dus bijna altijd is genoemd in de schoolgids
als dit het geval is. Evenals tijdens de meting van 2001 heeft zich, voor zover
de directieleden dat weten, geen enkele ouder tot de klachtencommissie
gewend met een klacht over sponsoring. Een klein aantal leerkrachten gaf aan
dat er ouders met klachten over sponsoring bij hen zijn geweest. De klachten
zijn zonder uitzondering binnen de school afgehandeld. In het po komen de
meeste klachten van ouders die principieel tegen sponsoring zijn. Zij vormen
echter een minderheid (zie figuur 2.3).
Ongeveer zestig procent van de ouderleden van de mr zegt te weten waar zij
met klachten over sponsoring terecht kunnen. Slechts een minderheid van hen
noemt daarbij een klachtencommissie. Uit de antwoorden die ouders geven
(veelal schooldirectie en in mindere mate, de mr of het bestuur van de school)
kunnen we opmaken dat zij de oplossing in eerste instantie binnen de school
zoeken.
Conclusie
Er zijn volgens betrokkenen weinig klachten over sponsoring. Wanneer deze
zich voordoen wordt er binnen de school een oplossing voor gezocht.
2.10 Vergelijking met de vorige meting (2001)
In het eerste convenant `Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en
sponsoring' (februari 1997) werden alleen scholen `die geld, goederen of
diensten uit een externe bron ontvingen in ruil voor tegenprestaties'
beschouwd als sponsorschool. Donatiescholen waren die scholen `die geld,
goederen of diensten uit een externe bron ontvingen zonder dat zij daarvoor
een tegenprestatie hoefden te leveren'.
De definiëring van sponsorscholen is in het tweede convenant (februari 2002)
aangescherpt. Naast scholen die geld, goederen of diensten uit een externe
bron ontvingen in ruil voor tegenprestaties, worden ook scholen die onge-
vraagd een tegenprestatie leveren gezien als sponsorschool. Door deze aan-
scherping kunnen we de cijfers van de laatste meting (2007) niet zonder meer
vergelijken met de cijfers uit de vorige rapportage. Om de cijfers toch op een
verantwoorde manier naast elkaar te kunnen leggen, hebben we de cijfers van
2001 voor een aantal kernvragen opnieuw berekend, waarbij we zijn uitgegaan
van de huidige definitie van sponsorscholen. In deze paragraaf presenteren
we naast de cijfers van 2007 alleen de gecorrigeerde cijfers van 2001.
31
Scholen naar typologie
In figuur 2.4 geven we de gecorrigeerde resultaten (2001, nieuw) en de
resultaten van de meting van 2007. Volgens de huidige norm gold achttien
procent van de scholen in het po als sponsorschool. In 2007 is het percentage
sponsorscholen in het po toegenomen tot 22 procent.
Figuur 2.4 Sponsorscholen, donatiescholen en niet-ontvangers in het po, 2001
en 2007
60%
50%
40%
2001, nieuw (n=580)
30% 2007 (n=911)
20%
10%
0%
sponsorscholen donatiescholen niet ontvangers
Bekendheid met het convenant
Driekwart van de schooldirecteuren in het po wist in 2001 van het bestaan van
het convenant (tabel 2.22). Tussen de verschillende schooltypen was het
verschil daarbij klein. In 2007 is de bekendheid van het convenant afgenomen.
Onder sponsorscholen is de bekendheid het sterkst afgenomen.
Tabel 2.22 Bekendheid met convenant naar typologie
Niet- Sponsor- Donatie- Gemiddeld
ontvangers scholen scholen
2001 2007 2001 2007 2001 2007 2001 2007
Convenant is 72% 62% 77% 57% 75% 65% 73% 62%
bekend
Convenant is niet 28% 38% 23% 43% 25% 35% 27% 38%
bekend
Sponsoringbeleid
Hoewel de bekendheid met het bestaan van het convenant is afgenomen,
kennen in 2007 meer scholen een expliciet sponsoringbeleid dan in 2001
(tabel 2.23). De toename is het sterkst onder de sponsorscholen.
32
Tabel 2.23 Expliciet sponsoringbeleid naar typologie
Niet- Sponsor- Donatie- Gemiddeld
ontvangers scholen scholen
2001 2007 2001 2007 2001 2007 2001 2007
Beleid op basis 17% 35% 21% 45% 20% 27% 18% 39%
van convenant
Eigen 24% 38% 24% 40% 28% 46% 25% 39%
sponsoringbeleid
Geen 60% 27% 56% 15% 53% 27% 57% 22%
sponsoringbeleid
Conclusie
Het aantal niet ontvangende scholen in het basisonderwijs is afgenomen.
Onder de ontvangende scholen is de verhouding aandeel sponsorscholen en
aandeel donatiescholen ongeveer gelijk gebleven.
Hoewel minder directeuren het convenant kennen, is het aantal scholen dat
een sponsoringbeleid kent, sterk toegenomen. Dat laatste geld voor zowel
ontvangende als niet-ontvangende scholen.
---
34
3 SPONSORING IN HET VOORTGEZET ONDERWIJS
In dit hoofdstuk presenteren we onze bevindingen over sponsoring in het
voortgezet onderwijs (vo). De opzet van dit hoofdstuk is gelijk aan het hoofd-
stuk over sponsoring in het primair onderwijs (po). Opnieuw is de informatie
afkomstig uit internetvragenlijst en interviews. De vragenlijsten zijn uitgezet
onder directieleden, leerkrachten, ouders en leerlingen. Daarvoor zijn alle
scholen voor vo in Nederland per mail benaderd. Bij de aangeschreven leer-
krachten, ouders en leerlingen gaat het om leden van de medezeggenschaps-
raad (mr). Aanvullende informatie is verzameld onder ouders van het ouder-
panel van Regioplan, onder leerlingen van dertien scholen voor vo1 en via vier
casestudies.2
De internetvragenlijst is ingevuld door 204 directieleden. Daarnaast is informa-
tie verkregen van 131 leerkrachten, 126 ouders en 115 leerlingen.3
Het hoofdstuk begint in paragraaf 3.1 met de onderverdeling van scholen naar
scholen die worden gesponsord, scholen die donaties krijgen en scholen die
niets ontvangen. Vervolgens bespreken we de bekendheid van het convenant,
de sponsorrelaties en de tegenprestaties. In paragraaf 3.6 bespreken we kort
de vo-scholen die geen middelen uit externe bron ontvangen. Dan gaan we
nader in op het draagvlak voor sponsoring onder leerkrachten, ouders en
leerlingen en hoe ze worden betrokken bij en worden geïnformeerd over de
besluitvorming. Ter afsluiting vergelijken we de belangrijkste resultaten van de
huidige meting met die van de vorige meting.
3.1 Ontvangers en niet-ontvangers (schooltypologieën)
Meer dan de helft van de scholen voor vo (54%) waarvan de directeur de
vragenlijst heeft ingevuld, heeft voor willekeurig welk doel, geld of goederen uit
externe bron ontvangen. Iets minder dan de helft van de scholen zegt niets te
hebben ontvangen.
In navolging van het convenant onderscheiden we in dit hoofdstuk de
volgende typen scholen:
· Scholen die geen geld of middelen uit externe bron ontvangen (de niet-
ontvangers).
· Scholen die wel geld of middelen ontvangen (de ontvangende scholen).
1 De vragenlijst is op elk van deze scholen in één groep afgenomen. In totaal is de
vragenlijst ingevuld door 316 leerlingen.
2 Meer informatie over de onderzoeksaanpak staat in hoofdstuk 1.
3 Bij de analyse van de vragenlijsten is voor geen van de vier respondentgroepen een
weging toegepast.
35
Hierbij kunnen we een nader onderscheid maken naar:
- Scholen die geld of middelen ontvangen en daar gevraagd of
ongevraagd een tegenprestatie voor leveren (de sponsorscholen).
- Scholen die geld of middelen ontvangen, maar daar geen tegenprestatie
voor leveren (donatiescholen).
Een kwart van de scholen voor vo kent enige vorm van sponsoring (zie figuur
3.1). Een iets groter deel, 29 procent, heeft donaties ontvangen.
Figuur 3.1 Sponsorscholen, donatiescholen en niet-ontvangers (n=204)
29%
niet ontvangers
46% sponsorscholen
donatiescholen
25%
Bij uitsplitsing naar achtergrondvariabelen doen zich de volgende significante
verschillen voor:
· Scholen in stedelijke gebieden maken vaker gebruik van sponsoring.
· In de regio Noord zijn niet-ontvangers in overtal, er zijn naar verhouding
ook weinig sponsorscholen. In de regio Zuid zijn relatief veel
donatiescholen.
Ten opzichte van de vorige meting is het percentage scholen dat geld of
goederen ontvangt, gelijk gebleven. Binnen deze groep is het aandeel van de
donatiescholen toegenomen (zie verder in paragraaf 3.10).4
Om te controleren of de groep scholen die aan het onderzoek heeft deel-
genomen, vergelijkbaar is met de groep die niet heeft deelgenomen, hebben
we een non-responsonderzoek uitgevoerd.5 Uit dit onderzoekje blijkt dat 49
procent van de scholen die niet aan het onderzoek hebben deelgenomen,
geld, goederen of diensten uit een externe bron heeft gekregen. Aangezien dit
percentage bij de wel responderende scholen op 54 procent lag, kunnen we
stellen dat, net als binnen het po, ongeveer de helft van alle scholen voor vo
scholen in Nederland geld, goederen of diensten uit externe bron heeft
gekregen.
4 Tijdens de meting van 2001 werd een school die een ongevraagde tegenprestatie leverde,
nog gezien als donatieschool. Inmiddels rekenen we deze scholen tot de sponsorscholen.
5 Hieraan hebben 72 scholen deelgenomen.
36
3.2 Bekendheid met en gebruik van het convenant
Bekendheid van het convenant
Bijna twee derde van de directieleden is bekend met het bestaan van het
convenant (tabel 3.1). Anders dan in het po zijn het juist de directieleden van
sponsorscholen die vaker zeggen het convenant te kennen. Dit verschil is
echter niet significant. De bekendheid van directeuren met het convenant is
licht afgenomen ten opzichte van de vorige meting.6
Tabel 3.1 Bekendheid met het convenant7
Niet- Sponsor- Donatie- Gemiddeld
ontvangers scholen scholen totaal
(n=94) (n=51) (n=59) (n=204)
Bekend met bestaan van convenant 58% 75% 61% 63%
Niet bekend met bestaan van 42% 26% 39% 37%
convenant
Op de helft van de vo-scholen waarvan de directeur aangaf het convenant te
kennen, is een exemplaar van het convenant aanwezig.
Sponsoringbeleid
Los van de vraag of ze het convenant wel of niet kenden, had een derde van
de vo-scholen in 2001 een sponsoringbeleid.8 Nu is dat op twee derde van de
scholen het geval (tabel 3.2). Ontvangende scholen kennen vaker een
sponsoringbeleid dan niet-ontvangers. Bij de sponsorscholen is het beleid
vaker gebaseerd op het convenant dan bij de andere typen scholen.
Tabel 3.2 Sponsorbeleid naar typologie*
Niet- Sponsor- Donatie- Gemiddeld
ontvangers scholen scholen totaal
(n=94) (n=51) (n=59) (n=204)
Beleid op basis van convenant 16% 39% 27% 25%
Eigen sponsorbeleid 43% 29% 46% 40%
Geen sponsorbeleid 42% 31% 27% 35%
* Verschillen zijn significant.
De voornaamste reden om het sponsoringbeleid niet af te stemmen op het
convenant is dat de school al een sponsoringbeleid had geformuleerd vóórdat
zij het convenant kende.
6 Zie paragraaf 3.10, tabel 3.22.
7 Door afronding tellen percentages in deze en volgende tabellen niet altijd op tot 100
procent.
8 Zie paragraaf 3.10, tabel 3.23.
37
Een derde van de scholen die mee hebben gewerkt aan het non-responson-
derzoek heeft een expliciet sponsoringbeleid geformuleerd. Dat is beduidend
minder dan de 65 procent onder scholen die wel aan het onderzoek hebben
meegewerkt (n=204). We verwachten daarom dat het percentage scholen met
sponsoringbeleid in het vo in Nederland lager ligt dan binnen de
onderzoekspopulatie.
Wanneer ze een sponsoringbeleid kennen, is dat beleid bij ongeveer de helft
van alle vo-scholen in Nederland ook in het schoolplan vastgelegd (tabel 3.3).9
Tabel 3.3 Sponsoringbeleid is vastgelegd in het schoolplan
Niet- Sponsor- Donatie- Gemiddeld
ontvangers scholen (n=25) scholen (n=22) totaal (n=67)
(n=20)
Ja 50% 56% 41% 49%
Nee 35% 36% 50% 40%
Weet niet 15% 8% 9% 10%
Overigens kan ook in het vo in het sponsoringbeleid zijn vastgelegd dat de
school principieel geen gebruik wil maken van sponsoring.
Op geen van de vier scholen die we tijdens de casestudies hebben benaderd,
bleek het sponsoringbeleid verankerd te zijn. De directeur van de enige school
met een sponsoringbeleid zei dat hij de vijf regels over sponsoring wel kon
voorlezen uit de schoolgids, maar dat hij voor het gesprek niet op de hoogte
was van het bestaan van een sponsoringbeleid. Sponsoringbeleid heeft op
geen van de vier scholen prioriteit, al wordt opgemerkt dat daar, gezien de
verwachting dat men in de toekomst meer met sponsoring gaat doen, wel
verandering in kan komen.
Conclusie
Bijna twee derde van de directeuren kent het convenant. Dat is een fractie
minder dan in 2001. Het aantal scholen dat een sponsoringbeleid heeft
geformuleerd daarentegen, is toegenomen tot twee derde. Vooral de sponsor-
scholen hebben dit beleid vaak gebaseerd op het convenant. De helft van de
scholen met een sponsoringbeleid heeft dat ook vastgelegd in het schoolplan.
Een sponsoringbeleid kan overigens ook zijn vastgelegd in bijvoorbeeld de
schoolgids.
9 In het schoolplan zijn de hoofdlijnen van het beleid van de school beschreven, bijvoorbeeld
op het gebied van de kwaliteit van het onderwijs en het personeelsbeleid. In de regel wordt
het schoolplan voor een periode van vier jaar vastgelegd. De schoolgids is een informatie-
document waarin de school belangrijke informatie voor ouders en leerlingen heeft
verzameld. Sponsoring kan hierin bijvoorbeeld in het kader van rechten en plichten van alle
bij de school betrokken partijen ter sprake worden gebracht. De schoolgids wordt doorgaans
jaarlijks gemaakt en geldt voor het eerstvolgende schooljaar.
38
3.3 Relatie met sponsors en donateurs
Aard van de relatie met sponsors of donateurs
In deze paragraaf en in de paragrafen 3.4 en 3.5 gaan we nader in op de
scholen die geld, goederen of diensten uit een externe bron ontvangen. Om te
beginnen constateren we dat relatief weinig scholen (een op de acht) op een
structurele basis geld, middelen of diensten ontvangen. Bij twee op de drie
scholen is dit incidenteel het geval (tabel 3.4).
Tabel 3.4 Middelen uit externe bron: incidenteel of structureel
Sponsor- Donatie- Gemiddeld
scholen scholen ontvangers
(n=51) (n=59) (n=110)
De school ontvangt incidenteel middelen uit 63% 75% 69%
externe bron
De school ontvangt structureel middelen uit 18% 7% 12%
externe bron
De school ontvangt deels structureel en 20% 15% 17%
deels incidenteel middelen uit externe bron
Weet het niet 0% 3% 2%
Ongeveer een derde van de scholen verzamelt geld, goederen of diensten
voor de eigen school. Nog een derde doet dit voor een goed doel (denk aan
sponsorlopen). De resterende scholen zamelen middelen in voor de school én
voor een goed doel. Scholen voor praktijkonderwijs (pro) verzamelen signifi-
cant vaker middelen voor de eigen school, dan andere scholen.
De sponsors
Bijna de helft van de sponsors van scholen in het vo zijn te kenmerken als
klein, lokaal bedrijfsleven (tabel 3.5). Sponsorscholen noemen klein, lokaal
bedrijfsleven aanmerkelijk vaker als sponsor dan de donatiescholen.
Tabel 3.5 Aard van de sponsors*
(n=110)
Particulier/particuliere organisatie 32%
Bedrijfsleven, klein en lokaal georiënteerd 47%
Bedrijfsleven, middelgroot, niet per se lokaal georiënteerd 26%
Bedrijfsleven, groot en landelijk georiënteerd 14%
Weet niet 5%
* Scholen kunnen verschillende typen sponsors hebben, percentages tellen daarom niet op tot
100.
De meestgenoemde sponsors zijn winkels in de directe omgeving van de
school. Relatief veel scholen worden ook met middelen bijgestaan door ouders
(op persoonlijke titel), bouwbedrijven, leveranciers ICT-producten, banken of
verzekeringen, bedrijven in de voedings-/levensmiddelenbranche en
leveranciers van schoolmaterialen of meubilair. Expliciet werden bedrijven
genoemd die frisdrankautomaten in school plaatsen.
39
Conclusie
Ongeveer een op de acht ontvangende scholen krijgt structureel middelen uit
externe bronnen. Bij de meeste scholen gebeurt dit op incidentele basis. Een
derde van de scholen verzamelt middelen uit externe bronnen louter voor het
goede doel. Ongeveer een even groot deel doet dit exclusief voor de school
zelf.
Het zijn vooral kleine, lokaal georiënteerde bedrijven en in iets mindere mate
particulieren of particuliere organisaties, die scholen van geld, middelen of
diensten voorzien.
3.4 Uit externe bron verkregen middelen
Omvang van middelen die scholen uit externe bron ontvangen
Onderstaande tabellen bieden een overzicht van respectievelijk de grootte van
het geldbedrag (tabel 3.6a) en de waarde van de ontvangen goederen of
diensten (tabel 3.6b) die de scholen hebben ontvangen.
Tabel 3.6a Geld dat sponsor- en donatiescholen het afgelopen schooljaar
ontvingen
Sponsor- Donatie- Gemiddeld
scholen scholen ontvangers
(n=59) (n=51) (n=110)
Minder dan 500 euro 8% 14% 11%
Tussen de 500 en de 2500 euro 25% 20% 23%
Tussen de 2500 en 5000 euro 18% 12% 15%
Meer dan 5000 euro 35% 20% 27%
Geen geld ontvangen 12% 27% 20%
Onbekend 2% 7% 5%
Tabel 3.6b Waarde van goederen/diensten die sponsor- en donatiescholen het
afgelopen schooljaar ontvingen
Sponsor- Donatie- Gemiddeld
scholen scholen ontvangers
(n=59) (n=51) (n=110)
Minder dan 500 euro 14% 10% 12%
Tussen de 500 en de 2500 euro 14% 17% 15%
Tussen de 2500 en 5000 euro 4% 10% 7%
Meer dan 5000 euro 20% 10% 15%
Geen goederen ontvangen 49% 53% 51%
Onbekend 0% 0% 0%
Bij de bedragen die scholen ontvangen, treden significante verschillen op naar
achtergrondkenmerken. Het belangrijkste verschil is dat de pro-scholen meer
goederen of diensten verwerven en dat deze ook een hogere waarde hebben.
40
Binnen het vo ontvingen de scholen soms forse bedragen, niet zelden opge-
bracht door particuliere organisaties die zijn opgericht ter ondersteuning van
de school (`Stichting Vrienden van ...'). Gemiddeld kregen ontvangende
scholen ruim 11.000 euro aan geld (schatting) en voor ruim 6.000 euro aan
goederen en of diensten (eigen opgave scholen). Binnen het vo spreken we
over een totaalbedrag van bijna 18.000 euro per ontvangende school. Uit een
gesprek met een directeur bleek een frisdrankautomaat een school al 5000
euro per jaar op te leveren.
Inzet van middelen uit externe bron
De belangrijkste besteding van geld uit externe bronnen is aan extra
activiteiten als schoolfeesten, uitjes of andere buitenschoolse activiteiten (tabel
3.7). Daarnaast wordt het geld naar verhouding vaak uitgegeven aan ICT,
sportmateriaal en audiovisuele middelen. Evenals in het po worden vooral de
extra's betaald met sponsorgeld of donaties, al valt het op dat zeven procent
van de ontvangende scholen personeel als uitgavenpost voor middelen uit
externe bron noemen.
Tabel 3.7 Besteding van sponsorgeld en donaties*
Sponsor- Donatie- Gemiddeld
scholen scholen ontvangers
(n=59) (n=51) (n=110)
Feest/uitje/buitenschoolse activiteiten 20% 19% 19%
ICT (hardware, software, automatiserings-
diensten) 12% 14% 13%
Sportmateriaal 10% 15% 13%
Audiovisuele middelen (apparatuur, cd's, dvd's) 10% 12% 11%
Onderhoud gebouw/verbouwing 16% 3% 9%
Personeel 8% 7% 7%
Meubilair (kasten, tafels, stoelen et cetera) 8% 5% 6%
Schoolmaterialen (kantoormaterialen als
pennen, papier, schriften et cetera) 2% 7% 5%
Buitenspelmateriaal 4% 2% 3%
Overige 41% 34% 37%
Geen geld ontvangen 18% 34% 26%
* Scholen kunnen het uit sponsoring/donaties verkregen geld aan verschillende zaken hebben
besteed, percentages tellen daarom niet op tot 100.
Onder `overige' zijn vooral extra activiteiten en goede doelen genoemd. In een
enkel geval niet nader gespecificeerde onderwijsactiviteiten.
Van de ontvangende vo-scholen besteedt veertig procent sponsorgeld en
donaties exclusief aan extra's (vooral aan extra activiteiten). Twintig procent
van de ontvangende scholen besteedt het zowel aan extra's als aan posten
die mogelijk wat dichter aan het primaire proces raken als audiovisuele
middelen, schoolmateriaal, ICT, gebouw, meubilair en personeel. Vijftien
procent van de scholen heeft het geld alleen aan die posten uitgegeven. Een
kwart van de ontvangende scholen heeft geen geld ontvangen maar goederen
of diensten.
41
Belang van middelen uit externe bron voor de gedekte kostenposten
Een vijfde van de directeuren van ontvangende scholen meent dat de
verkregen middelen uit externe bron belangrijk zijn voor de kostenpost die
daarmee gedekt wordt (tabel 3.8). Vijf procent noemt de middelen uit externe
bron heel belangrijk voor deze posten.
Tabel 3.8 Belang van middelen uit externe bron voor de genoemde kostenpost*
Gemiddeld
ontvangers
(n=110)
Weinig, het is een incidentele impuls 36%
Weinig, het gaat om een incidentele uitgave 20%
Weinig, het bedrag is vrij gering in het totaal dat aan deze post 16%
wordt besteed
Veel, kwaliteit en/of kwantiteit kan anders niet hetzelfde blijven 13%
Zeer veel, sponsorgeld is absoluut nodig voor genoemde post 5%
Geen geld ontvangen 18%
* Scholen kunnen het uit sponsoring/donaties verkregen geld aan verschillende zaken hebben
besteed, percentages tellen daarom niet op tot 100.
Het belang van geld uit externe bron wordt nogal wisselend geïnterpreteerd.
Zo merkte een directeur tijdens een gesprek op dat er in principe voldoende
geld is en dat sponsoring in die zin geen noodzaak is. Desondanks gaf hij een
cursus roostermaken, waarvoor het bestuur van de school geen geld vrij wilde
maken als voorbeeld. Als deze niet door een externe partij zou zijn betaald,
had de school haar roostermaker niet naar de cursus kunnen sturen: "Dat was
dus toch wel een belangrijke bijdrage."
Belang van middelen uit externe bron voor het primaire proces
Op iets minder dan een kwart van de ontvangende scholen vindt de directeur
dat verkregen middelen uit externe bron belangrijk zijn voor het primaire
proces (tabel 3.9).
Tabel 3.9 Belang van het geld uit externe bron voor het primaire proces
Sponsorscholen Donatiescholen Gemiddeld
(n=59) (n=51) ontvangers
(n=110)
Heel belangrijk 6% 5% 5%
Belangrijk 24% 15% 19%
Niet zo belangrijk 35% 24% 29%
Vrij onbelangrijk 8% 15% 12%
Totaal niet belangrijk 27% 41% 35%
Waar gemiddeld vijf procent van de scholen het geld uit externe bron heel
belangrijk vindt voor het primaire proces, is dat bij de scholen die naar
verhouding meer geld krijgen, opgelopen tot tien procent. De waarde van
sponsoring hoeft niet perse materieel te zijn, zo zei een directeur van een
vmbo-school dat het belang van sponsoring voor school niet groot is maar `wel
passend, als contact met het bedrijfsleven'.
42
Uiteindelijk vindt maar een klein deel van de directeuren van ontvangende
scholen dat het primaire onderwijsproces (enigszins) afhankelijk is van
sponsorgeld en giften (tabel 3.10). Een zeer kleine minderheid is van mening
dat het primaire onderwijsproces zelfs héél afhankelijk is van de externe
middelen.
Tabel 3.10 Afhankelijkheid primaire onderwijsproces van sponsorgeld en giften
Sponsorscholen Donatiescholen Gemiddeld
(n=59) (n=51) ontvangers
(n=110)
Heel afhankelijk 0% 3% 2%
Enigszins afhankelijk 10% 10% 10%
Niet afhankelijk 90% 86% 88%
In het vo vindt één op de acht directeuren dat het primaire proces zonder
aanvullende financiering niet goed mogelijk dan wel vrijwel onmogelijk is (tabel
3.11).
Tabel 3.11 Mogelijkheid van het primaire proces zonder aanvullende financiering
Niet- Sponsor- Donatie- Gemiddeld
ontvangers scholen scholen totaal
(n=94) (n=51) (n=59) (n=204)
Heel goed mogelijk 47% 45% 39% 44%
Mogelijk, maar moeilijk 37% 45% 54% 44%
Eigenlijk niet goed mogelijk 13% 8% 3% 9%
Zeer moeilijk/vrijwel
onmogelijk 3% 2% 3% 3%
Conclusie
Hoewel één op de acht directeuren vindt dat het primaire proces zonder
aanvullende financiering niet goed mogelijk of zelfs vrijwel onmogelijk is,
kunnen we ook in het vo het belang van externe middelen voor het primair
proces relativeren. De geschatte 18.000 euro spelen maar een kleine rol
binnen het schoolbudget. Uit de uitgaven blijkt bovendien dat het geld uit
externe bronnen voornamelijk wordt besteed aan extra's, die niet noodzakelijk
zijn voor het lesgeven.
3.5 Tegenprestaties
Tegenprestaties die sponsorscholen leveren
Iets minder dan de helft van de scholen die een geldelijke of materiële
bijdragen ontvangen, levert daarvoor een tegenprestatie. Ongeveer een derde
doet dat naar aanleiding van een afspraak met de gever, de rest (ongeveer
vijftien procent) doet dat ongevraagd. Alle scholen die een tegenprestatie
43
leveren beschouwen we als een sponsorschool.10
De meestgenoemde overeengekomen tegenprestaties zijn het vermelden van
de naam van de sponsor in de schoolkrant, schoolgids, nieuwsbrief of website
of elders (tabel 3.12).
Tabel 3.12 Overeengekomen tegenprestaties die scholen leveren in ruil voor
sponsoring
(n=37)
Vermelding van de naam van de sponsor in de schoolkrant/schoolgids/ 41%
nieuwsbrief, op de website van de school en dergelijke
Vermelding van de naam van de sponsor elders (bijvoorbeeld in 27%
schoolgebouw of tijdens sportmanifestaties)
Vermelding van de naam van de sponsor op producten waarmee leerlingen 11%
werken
Naam van het bedrijf wordt verbonden aan sportdag, schoolreisje, feest en 8%
dergelijke
Ter beschikking stellen van schoolgebouw of sportzaal 8%
Posters en folders op school verspreiden 5%
Doorgeven van namen en adressen van ouders aan de sponsor 3%
Overige 41%
* Omdat scholen meer dan één tegenprestatie kunnen leveren, tellen de percentages niet op tot
100.
Onder `overige' zien we verschillende vormen van verantwoording afleggen
voor de uitgave naar de sponsor, bijvoorbeeld tijdens een presentatie aan de
sponsor. Ook een frisdrankautomaat opstellen wordt genoemd.
De naam van de sponsor vermelden in de schoolkrant, schoolgids, nieuws-
brief, website of elders is ook de meest genoemde ongevraagde tegen-
prestatie (tabel 3.13).
Tabel 3.13 Ongevraagde tegenprestaties die scholen leveren in ruil voor
sponsoring*
(n=17)
Vermelding van de naam van de sponsor in de schoolkrant/schoolgids/ 65%
nieuwsbrief, op de website van de school en dergelijke
Vermelding van de naam van de sponsor elders (bijvoorbeeld in 29%
schoolgebouw of tijdens sportmanifestaties)
Uitdelen van monters/gratis producten 12%
Ter beschikking stellen van schoolgebouw, sportzaal 12%
Posters en folders op school verspreiden 6%
Naam van het bedrijf wordt verbonden aan sportdag, schoolreisje, feest en 6%
dergelijke
Overige 29%
* Omdat scholen meer dan één tegenprestatie kunnen leveren, tellen de percentages niet op tot
100.
10 Zie ook paragraaf 3.1.
44
Aanvaardbaarheid van tegenprestaties
In tabel 3.14 geven we per respondentgroep11 het percentage respondenten
weer dat een bepaalde tegenprestatie acceptabel vindt. Vermelding van de
naam van de sponsor in de schoolkrant/schoolgids/nieuwsbrief/website of
vermelding van de naam van de sponsor elders zijn de meest algemeen
aanvaarde tegenprestaties. Ook bijvoorbeeld een schoolgebouw of sportzaal
ter beschikking stellen en de naam van het bedrijf verbinden aan een
evenement vinden nog vrij brede aanvaarding. Reclameteksten in het
lesmateriaal en het doorgeven van namen en adressen van ouders aan de
sponsor is echter not done. Een vijfde van de directeuren en ouders vindt
eigenlijk geen enkele tegenprestatie aanvaardbaar.
Tabel 3.14 Tegenprestaties en de mate waarin directeuren, leerkrachten, ouders
en leerlingen deze acceptabel vinden
Directie Leerkracht Ouders Leerlingen
(n=204) en (n=131) (n=126) (n=115)
Vermelding van de naam van de 81% 84% 75% 85%
sponsor in de schoolkrant/
schoolgids/nieuwsbrief, op de
website van de school
Vermelding van de naam van de 81% 72% 68% 80%
sponsor elders (bijvoorbeeld in
schoolgebouw of tijdens
sportmanifestatie)
Ter beschikking stellen van 74% 66% 52% 59%
schoolgebouw, sportzaal
Naam van het bedrijf wordt 62% 64% 67% 61%
verbonden aan sportdag,
schoolreisje, feest en dergelijke
Vermelding van de naam van de 42% 53% 29% 36%
sponsor op producten waarmee
leerlingen werken
Uitdelen van monsters/gratis 39% 50% 31% 71%
producten
Posters en folders op school 31% 38% 23% 44%
verspreiden
Doorgeven van folders/reclame/ 13% 15% 21% 24%
informatie aan ouders
Reclameteksten in het lesmateriaal 3% 11% 6% 5%
Doorgeven van namen en adressen 1% 2% 0% 4%
van ouders aan de sponsor
Geen enkele tegenprestatie 20% 17% 20% 13%
aanvaardbaar
Er zijn verschillende tegenprestaties waarvan schooldirecteuren eerder dan
andere betrokkenen vinden dat ze aanvaardbaar zijn. Soms lopen de
verschillen daarbij niet zo sterk uiteen. Dat is wel het geval bij het beschikbaar
stellen van het schoolgebouw of de sportzaal en de vermelding van de naam
van de sponsor op producten waarmee leerlingen werken.
11 De in de tabel gepresenteerde leerkrachten, ouders en leerlingen zijn leden van de mr.
45
De meest omstreden tegenprestaties wijzen de directeuren echter in even
sterke mate af als de andere respondentgroepen. Leerlingen hebben veel
minder vaak bezwaar tegen monsters of gratis producten aan hen uitdelen.
Verder leven er onder de respondentgroepen opnieuw in grote lijnen dezelfde
ideeën over wat wel acceptabel is en wat niet.
Conclusie
Iets minder dan de helft van de ontvangende vo-scholen levert een gevraagde
of ongevraagde tegenprestatie. Net als in het po gaat het veelal om de vermel-
ding van de naam van de sponsor in de schoolkrant, schoolgids, nieuwsbrief
of website. Daarnaast vindt ook vermelding van de naam van de sponsor
elders (bijvoorbeeld in een schoolgebouw of tijdens sportmanifestaties)
bredere toepassing. Beide tegenprestaties zijn voor de meeste betrokkenen
aanvaardbaar. De kans is klein dat tegenprestaties plaatsvinden die onder de
meeste ouders en leerlingen omstreden zijn; ook de meeste directeuren wijzen
deze af.
3.6 Houding van niet-ontvangende scholen tegenover
sponsoring
Ongeveer de helft van de scholen voor vo ontvangt geen sponsoring of
donaties. Deze scholen zijn in dit hoofdstuk nog nauwelijks aan bod gekomen.
Daarom focussen we in deze paragraaf op de niet-ontvangers onder de
scholen.
Van de niet-ontvangers gaf 36 procent in de vragenlijst aan geen gebruik te
willen maken van sponsoring als er een tegenprestatie tegenover moet staan.
Omgerekend betekent dat dus dat binnen het vo ongeveer een op de zes
scholen sponsoring afwijst.
De terughoudendheid van niet-ontvangende scholen is ook zichtbaar in de
mate waarin de directeuren van deze scholen tegenprestaties aanvaardbaar
vinden, 27 procent van de directeuren van niet-ontvangende scholen vindt
geen enkele tegenprestatie aanvaardbaar (vergelijk tabel 3.14).
Houding tegenover sponsoring
Een kwart van de directeuren van niet-ontvangende scholen staat positief
tegenover sponsoring (tabel 3.15). Daarmee ligt dat percentage duidelijk lager
dan bij directeuren van sponsorscholen en, in mindere mate, van donatie-
scholen. Op niet-ontvangende scholen is de houding van de directeur vaker
negatief.
46
Tabel 3.15 Houding van de directeur tegenover sponsoring binnen het
onderwijs*
Niet- Sponsor- Donatie- Gemiddeld
ontvangers scholen scholen totaal
(n=94) (n=51) (n=59) (n=204)
Overwegend positief 27% 55% 36% 36%
Neutraal 46% 39% 46% 44%
Overwegend negatief 28% 4% 17% 19%
Weet niet 0% 2% 2% 1%
* Verschillen zijn significant.
Binnen niet-ontvangende scholen menen directeuren vaker dat ook personeel,
ouders en leerlingen van de school negatief tegenover sponsoring staan dan
binnen scholen die wel middelen uit sponsoring of donaties ontvangen.
Onafhankelijkheid van de school en het ontbreken van aanbod tot sponsoring
lijken de belangrijkste redenen om geen sponsorrelaties te onderhouden. De
eerste reden is meer principieel: de overheid en het bestuur van de school
worden verantwoordelijk gehouden voor een gezonde financiële situatie van
de school en sponsoring zou niet nodig moeten zijn. Tijdens gesprekken
gaven directeuren, ook van ontvangende scholen, overigens nog een andere
principiële beperking aan: ze willen niet zonder meer met elk bedrijf in zee
gaan. Wanneer sponsoring nog niet of nauwelijks speelt op een school is er in
veel gevallen ook nog geen beleid. Doordat een beleid ontbreekt, ontbreekt
vaak ook een principiële uitspraak over de positie van sponsoring binnen de
school.
Sponsoringbeleid
Evenals binnen het po gaven directeuren en mr-leden in het vo aan dat het
sponsoringbeleid meestal pas wordt geformuleerd wanneer er een aanbod van
een sponsor of donateur ligt. Er is dus vaak sprake van een ad-hocbeleid.
Ondanks het schijnbare gebrek aan urgentie kent bijna zestig procent van de
niet-ontvangers een sponsoringbeleid (zie tabel 3.2). In de helft van de
gevallen hebben zie hierover ook iets opgenomen in het schoolplan (zie tabel
3.3).
Conclusie
Scholen leveren liever geen tegenprestatie voor middelden uit externe
bronnen. Voor een derde van de niet-ontvangende scholen kan het leveren
van een tegenprestatie ook een reden zijn om af te zien van sponsoring. Het
aantal niet-ontvangers is in vergelijking met de meting uit 2001 gelijk gebleven.
Wel zijn er naar verhouding wat meer donatiescholen en minder sponsor-
scholen. Niet alle niet-ontvangende scholen binnen het vo hebben principiële
bezwaren tegen sponsoring. Het aantal sponsor- en donatiescholen in het vo
kan dus nog toenemen.
47
3.7 Draagvlak voor sponsoring onder leerkrachten, ouders en
leerlingen
Naast directeuren zijn in het vo leerkrachten, ouders en leerlingen benaderd.
De leerkrachten zijn leden van de personeelsgeleding van de mr. De infor-
matie van ouders is voornamelijk afkomstig van ouders uit de oudergeleding
van de mr. Op een aantal punten vullen we deze informatie aan met informatie
die is verzameld onder leden van het ouderpanel van Regioplan. Op dezelfde
wijze vullen we de informatie van de leerlingen uit de leerlingengeleding van
de mr aan met informatie afkomstig uit de vragenlijst die op dertien scholen
onder een groep leerlingen is uitgezet. In deze paragraaf bespreken we de
houding van leerkrachten, ouders en leerlingen tegenover sponsoring.
Houding van de leerkrachten
Figuur 3.2 geeft weer hoe leerkrachten tegenover sponsoring in de eigen
lessituatie staan. Daarnaast geven we in de figuur aan hoe directeuren en
collega-leerkrachten denken dat leerkrachten tegenover sponsoring staan.
Figuur 3.2 Houding van leerkrachten tegenover sponsoring in het onderwijs,
volgens leerkrachten zelf en volgens directieleden12 en collega's
50%
leerkrachten zelf
40% (n=131)
30% volgens directieleden
(n=204)
20% volgens collega's
(n=131)
10%
0%
overwegend neutraal overwegend weet niet
positief negatief
De grootste groep leerkrachten (40%) staat neutraal tegen over sponsoring in
de eigen lessituatie. Een derde van de leerkrachten staat positief tegenover
sponsoring en een kwart van de leerkrachten is negatief. Leerkrachten staan
positiever tegenover sponsoring dan de directeuren denken.
Houding van de ouders
Aan ouders is ook gevraagd hoe ze tegenover sponsoring in het onderwijs
staan. Het resultaat geven we weer in figuur 3.3. In de figuur wordt de houding
12 Bij uitsplitsing blijkt dat wanneer een directeur positief staat tegenover sponsoring, de
kans groter is dat hij of zij veronderstelt dat leerkrachten, ouders en leerlingen positief staan
tegenover sponsoring. Op dezelfde wijze denkt een leerkracht met een positieve grond-
houding over sponsoring eerder dat zijn collega's, ouders of leerlingen ook deze positieve
grondhouding kennen.
48
volgens de ouders zelf afgezet tegenover de verwachting die directieleden en
leerkrachten hebben over de houding van ouders tegenover sponsoring.
Figuur 3.3 Houding van ouders tegenover sponsoring in het onderwijs volgens
ouders zelf, directieleden13 en leerkrachten
50%
40% ouders zelf (n=126)
30% volgens directieleden
(n=204)
20%
volgens leerkrachten
10% (n=131)
0%
overwegend neutraal overwegend weet niet
positief negatief
Een groot deel van de ouders (44%) staat neutraal tegenover sponsoring.
Bijna dertig procent van de ouders zegt positief te staan tegenover sponsoring
en 23 procent van de ouders ten slotte staat negatief tegenover sponsoring.
Met deze percentages verschillen de ouderleden uit de mr weinig van de
ouders uit het ouderpanel die in zijn algemeenheid iets positiever lijken te
staan tegenover sponsoring.
Houding van de leerlingen
Ten slotte is ook onder leerlingen gepeild hoe ze tegenover sponsoring staan.
De resultaten daarvan staan in figuur 3.4 en zijn afgezet tegenover de
verwachting die directieleden en leerkrachten hebben over de houding van
leerlingen tegenover sponsoring.
13 Zie voetnoot 12.
49
Figuur 3.4 Houding van leerlingen tegenover sponsoring in het onderwijs
volgens leerlingen zelf, directieleden14 en leerkrachten
60%
leerlingen zelf (n=115)
50%
volgens directieleden
40% (n=204)
30% volgens leerkrachten
(n=131)
20%
10%
0%
overwegend neutraal overwegend weet niet
positief negatief
De leerling-mr-leden zijn de enige respondenten die in meerderheid positief
tegenover sponsoring staan. Uit de figuur blijkt dat directieleden en leer-
krachten dit ook wel verwachten. Een op de negen van deze leerlingen staat
negatief tegenover sponsoring. Leerlingen die geen lid zijn van de mr, hebben
de vraag minder uitgesproken beantwoord: ze zijn zowel minder vaak positief
als minder vaak negatief.
Conclusie
In het vo nemen de meeste leerkrachten en ouders een neutrale houding aan
tegenover sponsoring. Van beide respondentgroepen staat ongeveer een
derde positief tegenover sponsoring, een kwart staat er negatief tegenover.
Leerlingen staan positiever tegenover sponsoring dan directeuren,
leerkrachten en ouders.
3.8 Betrokkenheid en transparantie
In deze paragraaf gaan we in op hoe leerkrachten, ouders en leerlingen
worden geïnformeerd over sponsoring en daarbij worden betrokken. Ook
staan we stil bij de manier waarop de school verantwoording aflegt over
sponsoring. Eerst bekijken we de betrokkenheid van leerkrachten, ouders en
leerlingen vanuit het perspectief van de directeuren. Vervolgens doen we
hetzelfde maar dan vanuit de leerkrachten zelf. Ten slotte gaan we in op de
verschillen in perceptie tussen directeuren en mr-leden.
Betrokkenheid van leerkrachten en ouders volgens directieleden
Volgens het convenant moeten scholen die gebruikmaken van sponsoring,
ervoor zorgen dat alle betrokkenen voldoende worden geïnformeerd over de
beslissingen rondom sponsoring. Op bijna veertig procent van de ontvangende
scholen worden ouders en leerlingen niet geïnformeerd (tabel 3.16). Wanneer
14 Zie voetnoot 12.
50
ouders en leerlingen wel worden ingelicht, gebeurt dat meestal op incidentele
basis, gekoppeld aan een specifieke sponsoractiviteit.
Tabel 3.16 Wijze waarop ouders en leerlingen zijn ingelicht over feit dat school
gebruikmaakt van sponsoring
(n=110)
Ja, incidenteel, gekoppeld aan een specifieke sponsoractiviteit 31%
Ja, structureel, opgenomen in schoolgids 15%
Ja, structureel, via website 7%
Ja, structureel, op een andere wijze 6%
Ja, structureel, op voorlichtings- en/of schoolavonden 3%
Weet niet 5%
Nee, ouders en leerlingen zijn niet ingelicht 39%
Leerkrachten, ouders en leerlingen kunnen op verschillende manieren worden
betrokken bij de beslissing om in te gaan op het aanbod van een sponsor of
donateur (tabel 3.17). De betrokkenheid van de mr is het sterkst wanneer de
ouder- en leerlingengeleding in een medezeggenschapsraad heeft ingestemd
en/of wanneer leerkrachten, ouders en leerlingen actief betrokken zijn bij het
nemen van de beslissing. Dit gebeurt op ongeveer 35 procent van de
ontvangende scholen. Op een vijfde van de ontvangende scholen worden
leerkrachten, ouders en leerlingen niet betrokken bij beslissing.
Tabel 3.17 Hoe leerkrachten, ouders en leerlingen betrokken zijn bij het besluit
(n=110)
De ouder/leerlingengeleding in de mr heeft ingestemd 27%
De personeelsgeleding in de mr heeft positief geadviseerd 22%
Ouders, leerlingen en leerkrachten zijn alleen geïnformeerd over de
beslissing 20%
Het personeel is wel, de ouders en leerlingen zijn niet actief betrokken bij
de beslissing 16%
Ouders, leerlingen en leerkrachten zijn actief betrokken bij het nemen van
de beslissing 8%
Overige 7%
Weet niet 11%
Niet van toepassing, ouders en leerkrachten niet betrokken bij beslissing 22%
Een voorbeeld van wat onder `overige' werd genoemd, is dat de mr heeft
ingestemd met het sponsoringbeleidsplan. Tijdens de gesprekken kwamen we
hiervan een voorbeeld tegen: de mr heeft ingestemd met hoe de school
omgaat met sponsoring en donaties en vertrouwt er verder op dat de school-
leiding volgens de afgesproken wijze handelt.
De oudergeleding van de medezeggenschapsraad is op 36 procent van de
ontvangende scholen om instemming gevraagd op het moment dat de school
een sponsorrelatie aan wilde gaan. Ook in het vo wordt de bestaande
procedurele wettelijke regelgeving rondom sponsoring (zoals vastgelegd in de
WMS, en vóór 1 januari 2007 in de Wet medezeggenschap onderwijs) dus niet
51
altijd nageleefd. Sponsorscholen lijken de mr vaker bij de besluitvorming over
sponsoring te betrekken dan donatiescholen.
Een aanbeveling uit het convenant is dat de middelen als zodanig herkenbaar
zijn in een voor alle betrokkenen toegankelijke boekhouding. Daarom hebben
we de directieleden gevraagd op welke manier de school de middelen die zij
uit externe bron ontvingen heeft verantwoord (tabel 3.18). Bijna dertig procent
gaf aan dat de middelen zichtbaar zijn in het financieel jaarverslag.
Tabel 3.18 Wijze waarop de middelen uit externe bron zijn verantwoord
(n=110)
Wel, het is gemeld in het financieel jaarverslag 29%
Wel, het is gemeld aan de mr/ouderraad van de school 25%
Wel, het is gemeld aan het bestuur van de school 20%
Niet, omdat het in dit geval om een gering bedrag ging 19%
Het is niet verantwoord en dat gebeurt normaliter ook niet 9%
Nog niet, de school is er pas recent voor het eerst mee geconfronteerd 6%
Wel, het staat in de schoolgids/op de website van de school 5%
Nog niet, maar het wordt nog wel verantwoord 4%
Weet niet 2%
Overige 19%
Uit de antwoorden onder `overige' maken we op dat ontvangen sommen geld
eerder in de boeken terug te vinden zijn dan ontvangen goederen. De
goederen of diensten worden niet altijd vertaald naar een geldbedrag.
Betrokkenheid van leerkrachten en ouders volgens henzelf
Hieronder beschrijven we de betrokkenheid van leerkrachten, ouders en
leerlingen. Hierbij volgen we de informatie die we hebben verkregen uit de
vragenlijsten onder de leden van de mr.
In het vo kent volgens de directeuren twee derde van de scholen een
sponsoringbeleid (zie tabel 3.2). Dit sponsoringbeleid is op het merendeel van
de scholen niet afgeleid van het convenant. Ook van de leerkrachten meent
twee derde dat de school een sponsoringbeleid heeft geformuleerd. Zij denken
in grote meerderheid dat de school dit zelf heeft geformuleerd. Slechts een
klein deel van de mr-ouders (10%) meent dat er op de school van hun kind
sprake is van een sponsoringbeleid. De rest denkt dat er geen beleid is of
weet niet of er een beleid is (beiden 45%). Bij de ouders van het ouderpanel
zien we overigens hetzelfde beeld als bij ouders van de mr.
Van de ouders van het ouderpanel die in de schoolgids van de school van hun
kind hebben gekeken of zij informatie vonden over het sponsoringbeleid gaf
een klein aantal aan dat zij ook werkelijk iets konden vinden over sponsoring
(tabel 3.19).
52
Tabel 3.19 Schoolgids van de school van het kind bevat informatie over het
beleid van de school ten aanzien van sponsoring
(n=133)
Ja 8 6%
Nee 94 71%
Weet niet 31 23%
Ongeveer een kwart van de ouders van de oudergeleding van de mr vindt dat
ze voldoende zijn geïnformeerd over sponsoring. Bijna zestig procent van de
ouders geeft aan behoefte te hebben aan meer informatie.
Veel leerkrachten en ouders hechten belang aan invloed op beslissingen die
de school neemt over sponsoring en het sponsoringbeleid dat de school voert
(tabel 3.20). Hoewel het percentage leerlingen lager ligt, spreken we nog altijd
over ruim de helft die graag invloed zou hebben.
Tabel 3.20 Belang dat leerkrachten, ouders en leerlingen er aanhechten om invloed
te hebben op beslissingen en beleid ten aanzien van sponsoring
Leerkrachten Ouders Leerlingen
(n=131) (n=126) (n=115)
Heel belangrijk 71% 77% 52%
Niet zo belangrijk 27% 19% 41%
Onbelangrijk 1% 2% 3%
Weet niet 2% 2% 4%
Leerkrachten vinden vaker dan ouders en leerlingen dat ze niet voldoende
invloed hebben op de gang van zaken (tabel 3.21). Ongeveer een derde van
de leerkrachten en ouders meent dat ze voldoende invloed heeft. Voor
leerlingen ligt dat percentage op ruim zeventig procent.
Tabel 3.21 Leerkracht/ouder/leerling meent dat hij of zij voldoende invloed heeft
Leerkrachten Ouders Leerlingen
(n=131) (n=126) (n=115)
Ja 34% 36% 71%
Nee 41% 20% 24%
Weet niet 24% 44% 4%
Volgens de directeuren van een derde van de ontvangende scholen is de
medezeggenschapsraad om instemming gevraagd. Bij leerkrachten, ouders
en leerlingen gaat het om kleine aantallen. De indruk die daaruit ontstaat, is
echter dat de opgave van de directieleden wel klopt.
We zeggen dit opnieuw met een voorbehoud vanwege de kleine aantallen: in
het vo lijkt het erop dat, wanneer de mr wordt betrokken bij de besluitvorming,
zij in de helft van de gevallen vooraf is geïnformeerd én om instemming is
gevraagd. In één geval heeft de mr het voorstel over sponsoring afgewezen.
We weten echter niet waarom zij dit heeft gedaan.
53
De leerkrachten en ouders noemen de wijzen van verantwoording `melding
aan de mr' en `de opname in het financieel jaarverslag' het meest. Dit komt
overeen met wat de directeuren hebben gezegd (tabel 3.18). Dat geldt
overigens ook voor de mate waarin volgens de leerkrachten de verantwoor-
ding niet plaatsvindt.
Vergelijking directie en mr-leden
Voor een deel van de scholen hebben we informatie van zowel de directie als
de mr. Wanneer we de resultaten met elkaar vergelijken, zien we ruwweg
hetzelfde patroon dat we al eerder hebben gezien bij het po:
· Leerkrachten, ouders en leerlingen weten niet altijd wanneer de vo-school
wordt gesponsord. Leerkrachten lijken nog het best op de hoogte te zijn,
van de leerlingen weet slechts een klein deel dat de school is gesponsord.
· Leerkrachten én ouders weten niet of de school een sponsoringbeleid heeft
geformuleerd en wat dat dan inhoudt, de onbekendheid is groot.
· Wanneer de directie zegt dat ze sponsoring hebben voorgelegd aan de mr,
wordt dat in ongeveer de helft van de gevallen bevestigd door de mr-leden.
Antwoorden van de directie en de leden van de diverse mr-geledingen wijken
sterk af. Hoe kunnen we deze verschillen verklaren? Bij sponsoring blijkt het
vaak om relatief kleine bedragen te gaan. Bovendien gaat het regelmatig om
middelen die door een paar individuen binnen de school zijn geregeld en die
maar door een beperkt deel van de school worden gebruikt. Zo kan het een
leraar Frans makkelijk ontgaan dat de sector Natuurkunde wat gereedschap
heeft gekregen van een bedrijf.
Evenals binnen het po is sponsoring in het vo geen belangrijk thema binnen
de school. Er wordt maar zelden over gepraat. Op een derde van de scholen
ontbreekt het aan een vastgelegd sponsoringbeleid. Het is daarom goed
voorstelbaar dat niet iedereen op de hoogte is van de handelswijze van de
school omtrent sponsoring, als er al sprake is van een afgesproken
handelswijze.
Een laatste (deel)verklaring is dat we de indruk hebben dat ouders in het vo
verder van de school en haar beleid staan dan in het po het geval is.
Zowel de directie als de mr-leden vinden dat binnen de school en haar directe
omgeving veel meer duidelijkheid kan worden geschapen rond sponsoring.
Tegelijkertijd zijn er geen aanwijzingen dat er zich rond sponsoring `excessen'
hebben voorgedaan in het vo.
Conclusie
Leerkrachten, ouders en leerlingen zijn niet altijd geïnformeerd over het feit dat
de school gebruikmaakt van sponsoring. Dat blijkt uit de antwoorden van de
directieleden én uit de antwoorden van de mr-leden. Ook de soms gebrekkige
kennis over sponsoring en sponsoringbeleid is daarvoor een aanwijzing.
De mr wordt, opnieuw volgens alle betrokkenen, niet altijd betrokken bij de
besluitvorming rond sponsoring. Op ruim een derde van de ontvangende
scholen is de mr volgens de directeur om instemming gevraagd. De aanbeve-
54
ling uit het convenant om de middelen uit sponsoring of donaties als zodanig
herkenbaar te maken in een voor alle betrokkenen toegankelijke boekhouding,
vindt op bijna dertig procent van de ontvangende scholen plaats.
3.9 Klachten over sponsoring
Ook vo-scholen zijn sinds 1 augustus 1998 verplicht een klachtencommissie in
te stellen waar ouders terechtkunnen met klachten over onder andere
sponsoring. Deze klachtencommissie kan op schoolniveau of op bestuurs-
niveau worden ingesteld of de school kan zich aansluiten bij een van de vier
landelijke commissies. Tegenwoordig hebben alle scholen een klachten-
commissie ingesteld of zijn daarbij aangesloten. Een belangrijke voorwaarde is
dat ouders ook bekend zijn met de klachtencommissie.
Ruim veertig procent van de directeuren zegt dat aan de school of het bestuur
van de school een klachtencommissie is verbonden waar ouders of leerlingen
hun klacht kwijt kunnen over sponsoring en de beslissing om gebruik te maken
van sponsoring. Een even groot deel zegt dat er geen klachtencommissie aan
school is verbonden.
Wanneer een klachtencommissie aan school is verbonden, wordt deze bijna
altijd genoemd in de schoolgids. Voor zover de directieleden dat weten, heeft
geen enkele ouder zich tot de klachtencommissie gewend met een klacht over
sponsoring.
Eén leerkracht melde dat ouders langs zijn gekomen met een klacht over
sponsoring. Deze klacht is gemeld bij de `daarvoor verantwoordelijke'. Binnen
het vo lijken de klachten vooral over het aanbod van snacks in de kantine en
de frisdrankautomaten te gaan.
Twee derde van de oudergeleding van de mr stelt te weten waar zij met
klachten over sponsoring terechtkunnen en noemt daarbij de schoolleiding en
de mr. Desgevraagd kent twee derde van de leerlingengeleding van de mr de
klachtencommissie. Van de andere leerlingen weet slechts een uitzondering
dat ze bezwaar zouden mogen maken tegen sponsoring.
Conclusie
Klachten over sponsoring doen zich in het vo niet of nauwelijks voor. Klachten
worden intern, dus binnen de school, opgelost.
3.10 Vergelijking met de vorige meting (2001)
In paragraaf 2.10 hebben we uitgelegd dat de definiëring van sponsorscholen
in het tweede convenant (2002) is aangescherpt. Dit leidt ertoe dat we de
cijfers van de laatste meting niet zonder meer kunnen vergelijken met de
cijfers van de vorige meting die in 2001 plaatsvond. Om dit op te vangen
---
hebben we, ook voor het vo de cijfers van 2001 voor een aantal kernvragen
opnieuw berekend. Hierbij zijn we uitgegaan van de huidige definitie van
sponsorscholen. In deze paragraaf presenteren we naast de cijfers van 2007
alleen de gecorrigeerde cijfers van 2001.
Scholen naar typologie
In figuur 3.5 hebben we de gecorrigeerde resultaten (2001, nieuw) naast de
resultaten van de meting van 2007 gezet. Volgens de huidige norm was 32
procent van de scholen in het vo in 2001 een sponsorschool. In 2007 is dat 25
procent in 2007. Het percentage niet-ontvangers is in 2007 even hoog als in
2001.
Figuur 3.5 Sponsorscholen, donatiescholen en niet-ontvangers, 2001 en 2007
50%
40%
30% 2002, nieuw (n=257)
2007 (n=204)
20%
10%
0%
sponsorscholen donatiescholen niet ontvangers
Bekendheid met het convenant
In 2001 wist ruim twee derde van de respondenten van het bestaan van het
convenant (tabel 3.22). De bekendheid met het bestaan van het convenant
was het grootst onder de sponsorscholen. De verschillen met de meting van
2007 zijn klein. Het aantal respondenten dat van het bestaan van het
convenant afwist, is licht teruggelopen.
Tabel 3.22 Bekendheid met convenant naar typologie
Niet- Sponsor- Donatie- Gemiddeld
ontvangers scholen scholen
2001 2007 2001 2007 2001 2007 2001 2007
Convenant is bekend 66% 59% 76% 75% 66% 61% 69% 63%
Convenant is niet 34% 42% 24% 26% 34% 39% 31% 37%
bekend
Sponsorbeleid
Hoewel de bekendheid met het bestaan van het convenant is afgenomen,
kennen, ook in het vo, in 2007 meer scholen een expliciet sponsorbeleid dan
in 2001 (tabel 3.23).
56
Tabel 3.23 Expliciet sponsorbeleid naar typologie
Niet- Sponsor- Donatie- Gemiddeld
ontvangers scholen scholen
2002 2007 2002 2007 2002 2007 2002 2007
Beleid op basis van 14% 16% 26% 39% 15% 27% 18% 25%
convenant
Eigen sponsorbeleid 12% 43% 16% 29% 19% 46% 15% 40%
Geen sponsorbeleid 74% 42% 59% 31% 66% 27% 68% 35%
Conclusie
In het vo is het aantal niet-ontvangende scholen gelijk gebleven. Wel zijn er in
2007 onder de ontvangende scholen naar verhouding meer donatiescholen
dan in 2001. Het aantal directeuren dat het convenant zegt te kennen is licht
afgenomen, tegelijkertijd is het aantal scholen dat een sponsoringbeleid kent,
over de hele linie gegroeid.
57
58
4 SPONSORS, DONATEURS, KLACHTENCOMMISSIES EN
CONVENANTPARTNERS
Naast de direct betrokkenen op de scholen (directieleden, leerkrachten,
leerlingen en ouders van de leerlingen) spelen ook andere partijen een rol bij
sponsoring. Zo gaan de ontvangende scholen een relatie aan met een
sponsor of donateur. Meer op afstand spelen de klachtencommissies en
convenantpartners. Bij de klachtencommissies kunnen ouders en leerlingen
terecht met klachten over sponsoring en bezwaren hiertegen. De convenant-
partners zijn betrokken geweest bij het opstellen van het convenant en
vertegenwoordigden daarbij elk hun specifieke belangengroep.
In dit hoofdstuk bespreken we achtereenvolgens de bevindingen uit onze
gesprekken met sponsors en donateurs, met medewerkers van de klachten-
commissies en met medewerkers van de convenantpartners. We sluiten het
hoofdstuk af met een laatste raadpleging van de direct betrokkenen: wat heeft
hun voorkeur, vastlegging van afspraken over sponsoring in een convenant of
via centrale regelgeving?
4.1 Sponsors en donateurs
Aan directieleden van ontvangende scholen hebben we gevraagd of zij, indien
ze dat niet bezwaarlijk achtten, ons de naam van sponsor of donateur van de
school wilden geven. Dit heeft een zeer gevarieerde lijst met namen opge-
leverd. Met twintig van deze sponsors of donateurs is vervolgens telefonisch
contact gezocht.1 Met hen is gesproken over de wijze waarop de relaties tot
stand komen, wat hun doelstellingen zijn, welke criteria ze hanteren bij
toewijzing van de middelen en, in het geval van sponsoring, welke
tegenprestaties een sponsor terug verwacht.
Soort sponsors
Met behulp van de lijst van namen van sponsors en donateurs kunnen we een
driedeling maken van gevende partijen:
· de lokale middenstand, ook de zelfstandig opererende plaatselijke
vestiging van een landelijke organisatie (bijvoorbeeld bouwbedrijven,
buurtsuper, lokale vestigingen van bank);
· het landelijke bedrijfsleven (bijvoorbeeld zakelijke dienstverlening, maar
ook onderwijsgerelateerde bedrijven als uitgevers en leveranciers van
schoolmaterialen);
· charitatieve instellingen, aan de school verbonden of breder toegankelijk
(bijvoorbeeld ouders, verenigingen van voormalig leerlingen, burgerwees-
huizen, Jantje Beton of andere landelijke fondsen).
1 Enkele respondenten gaven aan de voorkeur te hebben per e-mail op vragen te reageren.
59
In de paragrafen over de relatie met sponsors en donateurs (2.3 en 3.3) is al
gezegd dat we de partners van scholen met name vinden onder de lokale
middenstand en charitatieve instellingen. In vergelijking met de vorige meting
(2001) is er weinig veranderd in de samenstelling van de partijen die in het
onderwijs optreden als sponsors en donateurs. We hebben contact gezocht
met vertegenwoordigers van alle drie de typen sponsors.
Wie benadert wie?
Vaak komt het initiatief van de scholen zelf. Zij zoeken contact met een
mogelijke sponsor of donateur. Wanneer deze daarvoor ontvankelijk is, dient
de school een verzoek tot ondersteuning in. De relaties die worden aangegaan
zijn vaak eenmalig en betreffen een zeer specifiek doel (genoemde
voorbeelden zijn een schoolreisje, een theatervoorstelling en een fancy fair).
Wel begrijpen we van verschillende sponsors dat, wanneer zij eenmaal als
sponsor of donateur bekend zijn bij een school, de kans groot is dat de school
hen in soortgelijke situaties opnieuw benadert met een verzoek tot
ondersteuning.
Verschillende bedrijven onderhouden ook zelf actief contacten met scholen in
de regio waar het bedrijf is gevestigd. Zo benadert een landelijk ICT-bedrijf
scholen met het aanbod dat medewerkers van het bedrijf met hun kennis en
ervaring een bijdrage kunnen leveren aan ICT op school. Het komt ook voor
dat scholen die daarvan horen, het bedrijf zelf bellen met een verzoek om
bijvoorbeeld workshops en presentaties over ICT op school te houden.
In enkele gevallen is de houding van de sponsor of donateur eenmalig
actiever. Een voorbeeld daarvan is een bedrijf dat afgeschreven computers
aan scholen in de regio heeft gegeven. Daarvoor heeft het bedrijf scholen
benaderd met de vraag of zij belangstelling hadden voor deze computers.
Deels gebeurde dat via ouders die werkzaam zijn in het bedrijf.
Verschillende landelijke bedrijven beschikken over kant en klare producten
waarvan scholen gebruik kunnen maken. Voorbeelden hiervan zijn de Van
Gogh-bus (van een bank), waarmee leerlingen van een school een museum
kunnen bezoeken, en het lespakket klimaatverandering voor het vo (van een
charitatieve instelling). We zien dat dit soort producten op verschillende
manieren aan de scholen kan worden aangeboden: organisaties kunnen het
product zelf actief aanbieden of scholen dienen een verzoek in bij de
organisatie om van het product gebruik te maken. Ook komt het voor dat het
gebruik van het product is gekoppeld aan een prijsvraag.
Een veelgenoemde sponsor in het basisonderwijs is Jantje Beton. Van deze
stichting begrepen we dat zij de scholen actief benaderen met de vraag of zij
mee willen doen aan de actie.
60
Doelstellingen van de sponsors
Binnen de doelstelling van de sponsors zien we een tweedeling tussen het
bedrijfsleven en de charitatieve instellingen. Voor het bedrijfsleven is het
kweken van goodwill de voornaamste reden om scholen te ondersteunen. We
zien dit vooral bij bedrijven met een sterke lokale binding (lokale vestigingen
van supermarkt of bank) of bij bedrijven die een sterke relatie met het
onderwijs kennen (uitgevers of leveranciers van schoolmaterialen). Uit de
gesprekken blijkt dat met name de landelijke bedrijven veel belang hechten
aan het tonen van maatschappelijke betrokkenheid.
Charitatieve instellingen kennen een bredere missie, waarbinnen de onder-
steuning van het onderwijs past.
In het lokale bedrijfsleven kan nog een voor de hand liggende reden om de
school te ondersteunen, meespelen: (een van) de kinderen van de
ondernemer zit(ten) op de school die door het bedrijf wordt ondersteund.
Criteria bij het sponsoren van een school
Wil een aanvraag worden gehonoreerd, dan moet deze doorgaans aan een
aantal voorwaarden voldoen:
· De aanvraag moet veelal schriftelijk worden ingediend.
· Vaak spelen een of meer specifieke criteria die samenhangen met de
doelstelling van de gevende partij, als "er is een link naar buitenwereld",
"jeugd is begunstigde", "cultuur".
· Met enige regelmaat speelt het regiobeginsel: de begunstigde school is
gevestigd in de regio waar sponsor of donateur actief is.
· De vraag of een school klant is van het bedrijf, kan een rol spelen.
· De frequentie waarmee de school een verzoek indient is ook een criterium,
bijvoorbeeld: ondersteuning kan maximaal één keer per jaar.
· Ten slotte kan een voorwaarde zijn dat de aanvraag buiten de standaard
financiering van het onderwijs valt.
Vrijwel alle sponsors of donateurs gaven aan een combinatie van bovenstaan-
de criteria toe te passen bij de beoordeling van de aanvraag.
De termijn waarvoor een afspraak geldt, is doorgaans geen criterium. De
ondersteuning is, zoals de scholen ook zelf al aangaven, veelal incidenteel.
Verwachtingen van sponsors ten aanzien van tegenprestaties
De meeste sponsors geven aan dat ze geen tegenprestaties verwachten van
de ontvangende school. In sommige gevallen voegen ze eraan toe dat "het
noemen van de naam mooi meegenomen is". De verwachtingen van de
sponsors rond tegenprestaties ten gunste van de sponsor zijn doorgaans niet
hooggespannen, ook omdat sponsors verwachten dat de mond-tot-mond-
reclame zijn werk wel doet.
Bij het voorbeeld van Jantje Beton is de tegenprestatie juist weer cruciaal. De
opbrengst, voor zowel de school als de stichting, hangt af van het aantal loten
dat wordt verkocht. De stichting verwacht daarom ook dat de scholen hun best
61
doen de loten aan de man te brengen.
Het kan ook zijn dat de sponsor feitelijk geen andere tegenprestatie verwacht
dan dat de school zich inzet voor het welslagen van het project waarbij de
sponsor is betrokken. Zo verwacht het ICT-bedrijf bijvoorbeeld "dat de scholen
hun specifieke kennis (lees: didactiek) inbrengen."
Conclusie
Meestal zijn het de scholen die mogelijke sponsors of donateurs benaderen
over sponsoring in het po of vo. Bij de beoordeling van de aanvraag van een
school hanteren vrijwel alle sponsors of donateurs een of meer criteria.
Veelgenoemd is het regiobeginsel. Verschillende sponsors of donateurs gaven
aan dat zij, naast dat zij door scholen worden benaderd, ook zelf scholen
benaderen met een voorstel. In zijn algemeenheid verwachten sponsors geen
tegenprestatie van de ontvangende school.
4.2 Klachtencommissies
Op schoolniveau doen zich weinig of geen klachten over sponsoring voor.2
Uitgaande van de informatie die we daarover kregen van ouders en leerkrach-
ten is dit wel het niveau waarop ouders menen hun klachten over sponsoring
kwijt te kunnen. Bovendien wordt daarvoor, in de enkele gevallen waarin
leerkrachten klachten van ouders melden, ook binnen de school een oplossing
gezocht.
In principe kunnen ouders en leerlingen zich met klachten over sponsoring
wenden tot een klachtencommissie die door de school is ingesteld of waaraan
de school is verbonden. Veel ouders en leerlingen zijn echter niet op de
hoogte van deze mogelijkheid.
We hebben landelijke klachtencommissies benaderd met de vraag of ouders
of leerlingen klachten hebben ingediend of bezwaren tegen sponsoring
hebben gemaakt. De drie landelijke klachtencommissies die we hebben
benaderd, zijn:
· de Landelijke Klachtencommissie voor het openbaar en algemeen
toegankelijk onderwijs;
· de Landelijke Klachtencommissie voor het christelijk onderwijs;
· de Landelijke Klachtencommissie voor het katholiek onderwijs.
Naast deze landelijke commissies hebben we gesproken met een medewerker
van een regionale klachtencommissie, Stichting KOMM die zich richt op de
regio Zuid-Nederland.
Evenals tijdens de vorige meting heeft geen van de klachtencommissies de
afgelopen jaren een klacht over sponsoring in het po of vo ontvangen, laat
2 Zie paragraaf 2.9 en paragraaf 3.9.
62
staan dat er klachten over sponsoring zijn geweest die hebben geleid tot
geschillen. Navraag door medewerkers van de klachtencommissie bij de
geschillencommissie medezeggenschap wijst uit dat ook daar geen klachten
zijn gemeld.3 Een medewerker van een van de klachtencommissies merkte
wel op dat sponsoring soms heel zijdelings aan de orde komt wanneer het
bijvoorbeeld gaat over het aanbod in de kantine en over frisdrankautomaten.
Conclusie
De afgelopen jaren hebben de benaderde klachtencommissies geen klachten
over sponsoring in het po of vo ontvangen.
4.3 Convenantpartners
Om te peilen hoe de convenantpartners denken over het functioneren van het
convenant hebben we de organisaties, die bij het convenant zijn betrokken,
gebeld.4 Binnen deze organisaties hebben we contact gezocht met mede-
werkers die op de hoogte zijn van sponsoring in het onderwijs. Naast vragen
over de werking van het convenant als instrument voor zelfbinding, hebben we
geïnformeerd naar de wijze waarop de organisatie het convenant heeft
uitgedragen. Tevens is gevraagd of de organisatie vragen of klachten over
sponsoring heeft gekregen.
Besturenorganisaties
De besturenorganisaties zijn over het algemeen positief over het convenant.
Het convenant heeft een sterk informatieve waarde gehad en de meeste
organisaties stellen de indruk te hebben dat de leden zich goed aan het
convenant hebben gehouden.
De leden benaderen de organisaties zelden met vragen over sponsoring. De
indruk is dan ook dat er mondjesmaat gebruik van sponsoring wordt gemaakt
en dat sponsoring, als onderwerp, minder in de aandacht staat dan voorheen.
Ten aanzien van sponsoring lijken veel scholen nog steeds terughoudend.
Mogelijk is men bang voor de consequenties van sponsoring of dat het einde
van een sponsorbijdrage ook het einde van de daarmee gefinancierde
3 Een medewerker van een klachtencommissie wees ons erop dat er binnen het mbo wel
een geschil rond sponsoring is behandeld. Het gaat om de zaak 103185, waarover de
commissie geschillen medezeggenschap op 27 juli 2006 uitspraak heeft gedaan.
4 Het betreft de volgende organisaties: Besturenraad, landelijke vereniging van
gereformeerde schoolverenigingen (Concent), Verenigde Bijzondere Scholen, Vereniging
Besturenorganisaties Katholiek Onderwijs, Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs,
VOS/ABB, Islamitische Scholen Besturen Organisatie, Landelijke Oudervereniging Bijzonder
Onderwijs op algemene grondslag, Nederlandse Katholieke vereniging van Ouders,
Vereniging voor Openbaar Onderwijs, OUDERS & COO, Landelijk Aktie Komitee Scholieren
(LAKS), Vereniging voor het management in het Voortgezet Onderwijs (inmiddels gefuseerd
met de VO-raad), Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS), Consumentenbond,
VNO/NCW en de Groep Educatieve Uitgeverijen.
63
activiteit betekent. Een van de respondenten merkte op dat de organisaties "er
meer mee bezig zijn dan de scholen".
Geen van de besturenorganisaties is tegen sponsoring in het onderwijs.
Slechts een van de organisaties geeft aan niet zo warm te lopen voor
sponsoring.
De organisaties benadrukken dat in het begin, na afsluiting van het tweede
convenant, een intensief communicatietraject is ingezet, onder meer via de
diverse nieuwsbrieven en websites.5 Een enkele organisatie bood ook een
cursus sponsoring aan, bedoeld als hulpmiddel bij het opbouwen van
structurele en substantiële sponsorcontacten.
Eén respondent stelde dat het past in de huidige trend tot deregulering in het
onderwijs om geen convenant af te sluiten. Desondanks lijkt verlenging van
het convenant voor de organisaties geen probleem, al wijst men op de
noodzaak om artikel 2 van het convenant aan te passen aan de Wet
medezeggenschap scholen (WMS) die 1 januari jongstleden in werking is
getreden.
Ouderorganisaties
Hoewel de meeste ouderorganisaties positief staan tegenover het convenant,
vond een van de organisaties dat zaken als sponsoring in het onderwijs in
regelgeving hoort te worden vastgelegd. Daarom steunde deze organisatie het
initiatief daartoe in de Tweede Kamer dat in 2004 werd verworpen. Inmiddels
lijkt deze organisatie zich te hebben neergelegd bij het gegeven dat de
afspraken zijn vastgelegd in een convenant.
Ook ouderorganisaties krijgen zelden reacties van leden over sponsoring.
Vragen die over sponsoring binnenkomen, betreffen vrijwel alleen vragen om
informatie die kunnen worden afgedaan met een verwijzing naar het
convenant. De respondenten verwachten dat er in het po nauwelijks en in het
vo slechts incidenteel sponsoring plaatsvindt. Het dossier sponsoring is binnen
de ouderorganisaties niet meer actueel. Andere zaken hebben inmiddels meer
prioriteit gekregen.
Evenals de besturenorganisaties hebben de ouderorganisaties het convenant
actief onder de aandacht van de leden gebracht.
De ouderorganisaties willen sponsoring niet zomaar vrijgeven. Vandaar dat zij
zonder uitzondering vinden dat het convenant moet worden verlengd. Eén
respondent benadrukte dat, aangezien sponsoring zich richt op beïnvloeding
van leerlingen en ouders, ouders te allen tijden om toestemming voor
5 De wijze waarop de diverse organisaties dat hebben gedaan, staat in het document
Communicatiestrategie convenant sponsoring (januari 2003) dat een krap jaar nadat het
convenant werd getekend, verscheen.
64
sponsoring binnen de school moeten worden gevraagd en dat dit niet mag
worden overgelaten aan de schoolleiding of de leerkrachten.
Andere organisaties
Onder de andere organisaties lopen de ideeën meer uiteen, hoewel ook de
medewerkers van deze organisaties aangeven aan dat sponsoring in recente
jaren geen thema is geweest. In vogelvlucht geven we de belangrijkste punten
weer.
Alle organisaties geven aan het convenant actief te hebben uitgezet, daar
weinig of geen reacties op te hebben gehad en geen aanwijzingen te hebben
dat partijen zich niet aan het convenant houden.
De schoolleiderorganisaties menen dat het zelfregulerend vermogen van het
veld sterk genoeg is. Zij vinden het daarom niet noodzakelijk dat het
convenant wordt verlengd.
Voor de consumentenorganisatie is het een serieuze optie om in het
convenant aandacht te besteden aan de gezondheid van het kind. Zij wijst in
dat kader op het convenant Overgewicht. Met name binnen het vo staan
leerlingen binnen de school op dit vlak aan veel verleidingen bloot (frisdrank
en snacks in de kantine).
Volgens de organisaties vanuit het bedrijfsleven past sponsoring in de trend in
het bedrijfsleven om aandacht te besteden aan maatschappelijk verantwoord
ondernemen. Deze organisaties maken zich sterk om afspraken over
sponsoring in een convenant vast te leggen, juist omdat zij uitwassen, en
daardoor mogelijke inperking, willen voorkomen. Zij vinden het belangrijk dat
een convenant enige speelruimte biedt.
Conclusie
In beginsel staan de meeste organisaties nog steeds positief tegenover het
convenant. Enkele organisaties vinden het convenant niet noodzakelijk om
verantwoord gedrag van scholen op dit terrein af te dwingen. Anderen vinden
het juist een prima instrument om excessen uit te bannen.
Na de ondertekening van het convenant hebben alle partijen het convenant
actief naar hun leden uitgedragen. De laatste jaren hebben de diverse
organisaties echter maar een beperkt aantal reacties over sponsoring
gekregen. Er zijn geen aanwijzingen dat zich misstanden hebben voorgedaan.
4.4 Convenant of centrale regelgeving?
In de vragenlijsten die we onder directieleden, leerkrachten, leerlingen en
ouders van leerlingen hebben uitgezet is hen gevraagd wat hun voorkeur
65
heeft: dat afspraken over sponsoring in het onderwijs zijn vastgelegd in een
convenant of in een centrale regelgeving. De meeste voorstanders van een
convenant vinden we onder directieleden en ouders en dan met name in het
vo (tabel 4.1).
Voorstanders van centrale regelgeving vinden we vooral onder leerkrachten in
het vo, waar bijna dertig procent een voorkeur heeft voor afspraken die zijn
vastgelegd in regelgeving. Maar ook onder deze groep geven de meeste
respondenten het convenant nog altijd de voorkeur.
Bij alle respondentgroepen heeft steeds ongeveer een derde geen voorkeur
voor een van beide varianten of geeft men aan het niet te weten, met een
uitschieter onder de leerkrachten in het po, waar bijna de helft geen voorkeur
heeft of het niet weet.
Tabel 4.1 Voorkeur over wijze waarop afspraken over sponsoring zijn
vastgelegd
Primair onderwijs Voortgezet onderwijs
Directie Leerkrach- Ouders Directie Leerkrach- Ouders
(n=911) ten (n=575) (n=667) (n=204) ten (n=131) (n=126)
Via een convenant 43% 33% 44% 56% 42% 50%
Via wet/centrale 22% 22% 24% 11% 29% 23%
regelgeving
Geen van beide 17% 16% 16% 19% 15% 12%
varianten heeft
voorkeur
Weet niet 18% 29% 15% 13% 15% 15%
We kunnen vaststellen dat wanneer een direct bij het onderwijs betrokken
respondent een voorkeur heeft, deze voorkeur in de meeste gevallen uitgaat
naar het vastleggen van afspraken over sponsoring in het onderwijs in een
convenant.
66
BIJLAGEN
67
68
BIJLAGE 1
Onderzoeksvragen per respondentgroep
Onderzoeksvragen voor directies van scholen
1. In welke mate is er op scholen sprake van sponsoring en/of het ontvangen
van giften, donaties, legaten?
2. Wat is daarvan de omvang en vorm (gaat het om geld, goederen of
diensten) en hoe structureel zijn de inkomsten?
3. Hoe verhoudt zich dit tot de omvang van de reguliere bekostiging van
scholen?
4. Hoe worden de extra middelen, en in het bijzonder de middelen die uit
sponsoring zijn verkregen, besteed?
5. Wat is volgens de respondenten het belang van de uit sponsoring
verkregen middelen voor het primaire proces?
6. Wie zijn de sponsors (type, bedrijfsomvang, sector, namen)?
7. Op welke scholen richt sponsoring zich het meest?
8. Wat is in geval van sponsoring de tegenprestatie die moet worden
geleverd? Doen scholen wel eens meer dan wordt gevraagd?
9. Hoe vaak komt het voor dat scholen zonder dat een donateur daar om
vraagt toch een tegenprestatie leveren voor een ontvangen gift? Waaruit
bestaat deze spontane tegenprestatie?
10. Welke houding nemen directies aan tegenover het verschijnsel
sponsoring? Welke tegenprestaties acht men acceptabel, welke niet en
hoe verhoudt zich dit tot de gedragsregels zoals die zijn vastgelegd in het
convenant?
11. In welke mate hebben scholen een expliciet beleid geformuleerd inzake
sponsoring en is dit vastgelegd in het schoolplan?
12. Hoe verhoudt dit beleid zich tot de gedragsregels zoals die zijn vastgelegd
in het convenant?
13. Wat is de bekendheid van het convenant over sponsoring? In welke mate
zijn afschriften van het convenant op scholen aanwezig? En hoe is het
gesteld met de bekendheid en verspreiding van het basisdocument?
14. Hebben scholen behoefte aan nadere voorlichting over sponsoring of aan
ondersteuning bij het opstellen van een sponsorbeleid? Indien dit zo is,
van welke organisatie zouden zij deze voorlichting of ondersteuning
wensen of verwachten?
15. Hebben sponsorscholen het convenant gehanteerd? Indien niet, wat is
daarvan de reden?
16. Heeft de MR ingestemd met het beleid ten aanzien van sponsoring?
17. Op welke wijze zijn de ouders, het team en de leerlingen over het beleid
inzake sponsoring en over concrete gevallen van sponsoring
geïnformeerd?
18. In hoeverre wordt in schoolgidsen informatie verstrekt over het beleid ten
aanzien van sponsoring (inclusief klachtenprocedure)?
69
19. Hoe groot is volgens de respondenten namens de scholen het draagvlak
voor sponsoring binnen de schoolorganisatie, bij de ouders en (in het
voortgezet onderwijs) de leerlingen?
20. Is er bij de scholen een klachtencommissie sponsoring ingesteld en/of zijn
scholen aangesloten bij een van de landelijke klachtencommissies?
21. In welke mate zijn er bij de reclamecodecommissie en de klachten-
commissies klachten ingediend over het toestaan van reclame in de
school en wat is de aard van deze klachten?
22. Welke verschillen zijn er tussen scholen ten aanzien van sponsoring?
Hierbij wordt een vergelijking gemaakt op achtergrondkenmerken (o.a.
schooltype, schoolgrootte, denominatie, percentage achterstands-
leerlingen)
Onderzoeksvragen voor leerkrachten
1. Is er volgens de leerkrachten op de school waar zij lesgeven sprake van
sponsoring?
2. Op welke wijze zijn de leerkrachten over het besluit tot/het beleid inzake
sponsoring geïnformeerd (schoolplan en schoolgids)?
3. Is er volgens de leerkrachten sprake van een specifiek sponsorbeleid?
Hoe goed zijn zij hiermee bekend?
4. Hebben leerkrachten het idee voldoende te zijn geïnformeerd over
sponsoring en sponsorbeleid op hun school? Hebben zij behoefte aan
nadere voorlichting over sponsoring?
5. Op welke wijze zijn zij gekend/hebben zij invloed gehad op de beslissing
om als school een sponsorrelatie aan te gaan? Zijn zij bekend met het
instemmingsrecht en heeft de personeelsgeleding van de mr ingestemd
met het beleid ten aanzien van sponsoring?
6. Wat is volgens de leerkrachten het belang van de uit sponsoring
verkregen middelen voor het primaire proces (c.q. hun eigen lessituatie)?
7. Welke tegenprestaties achten leerkrachten in het algemeen acceptabel,
welke niet en hoe verhoudt zich dit tot de gedragsregels zoals die zijn
vastgelegd in het convenant?
8. Wat is de bekendheid van leerkrachten met het convenant over
sponsoring?
9. Hoe is volgens de leerkrachten het draagvlak voor sponsoring bij de
ouders en (in het voortgezet onderwijs) bij de leerlingen?
10. Zijn leerkrachten bekend met het bestaan van de klachtenregeling/-
commissie?
Onderzoeksvragen voor ouders
1. Is er volgens ouders op de school van hun kind sprake van sponsoring?
2. In hoeverre en op welke wijze zijn ouders over het besluit tot/het beleid
inzake sponsoring geïnformeerd?
3. Is er volgens ouders sprake van een specifiek sponsorbeleid? Hoe goed
zijn zij hiermee bekend?
70
4. Hebben ouders het idee voldoende te zijn geïnformeerd over sponsoring
en sponsorbeleid van de school? Hebben zij behoefte aan nadere voor-
lichting over sponsoring?
5. Op welke wijze zijn zij gekend/hebben zij invloed gehad op de beslissing
om als school een sponsorrelatie aan te gaan?
6. Welke tegenprestaties achten ouders in het algemeen acceptabel, welke
niet en hoe verhoudt zich dit tot de gedragsregels zoals die zijn vastgelegd
in het convenant?
7. Wat is de bekendheid van ouders met de klachtenregeling/-commissie?
Onderzoeksvragen voor leerlingen
1. In hoeverre is er volgens de leerlingen sprake van sponsoring en hoe
merken zij dat er op school sprake is van sponsoring?
2. Wat is hun mening hierover, wat vinden zij acceptabele vormen van
tegenprestaties, wat niet en hoe verhoudt zich dit tot de gedragsregels
zoals die zijn vastgelegd in het convenant?
3. Zijn leerlingen over het besluit tot/het beleid inzake sponsoring geïnfor-
meerd?
4. Op welke wijze zijn zij gekend/hebben zij invloed gehad op de beslissing
om als school een sponsorrelatie aan te gaan?
5. Wat is de bekendheid van leerlingen met de klachtenregeling/-commissie?
Onderzoeksvragen voor sponsors en informanten over sponsors
1. Benaderen de sponsors de scholen of worden de sponsors door de
scholen benaderd? Is hierbij een onderscheid te maken naar sector of
omvang van bedrijf of instelling?
2. Wat is de belangrijkste overweging om over te gaan tot sponsoring, ofwel
wat zijn de motieven/doelstellingen van de sponsors?
3. Welke criteria worden daarbij gehanteerd (bijvoorbeeld ten aanzien van
schoolgrootte of leerlingenpopulatie, mogelijkheid tot het aangaan van
langetermijnafspraken, et cetera)
4. Wat verwachten sponsors van scholen en hoe tevreden zijn ze over de
geleverde tegenprestaties?
Onderzoeksvragen voor klachtencommissies en besturen
1. Klopt het beeld nog, dat uit de eerdere metingen naar voren kwam, dat er
geen of hooguit zeer weinig klachten zijn ingediend?
2. Waarop hebben eventuele klachten betrekking?
3. Is een rubricering van de klachten naar achtergrondkenmerken van
scholen mogelijk?
Onderzoeksvragen voor convenantpartijen
1. Heeft het convenant gefunctioneerd als een adequaat instrument voor
zelfbinding waarmee scholen op verantwoorde wijze een sponsorbeleid
kunnen voeren?
2. Is er binnen de organisatie overeenstemming over dit standpunt?
71
3. Heeft de organisatie de in de communicatiestrategie afgesproken
activiteiten allemaal uitgevoerd?
4. Heeft de organisatie vragen of klachten gekregen over sponsoring en zo ja,
hoeveel en waarover?
72
BIJLAGE 2
Responsanalyse primair onderwijs
Directieleden
Tabel B2-1 Populatie en respons naar schooltype
Totale populatie Respons
(n=7557) (n=911)
Bo 91% 92%
Sbo 4% 4%
Wec 4% 4%
Tabel B2-2 Populatie en respons naar regio*
Totale populatie Respons
(n=7557) (n=911)
Noord 15% 13%
Oost 24% 22%
West 38% 36%
Zuid 23% 29%
* De verschillen zijn significant.
Tabel B2-3 Populatie en respons naar schoolgrootte
Totale populatie Respons
(n=6914*) (n=841*)
0-110 20% 17%
111-176 20% 21%
177-232 20% 22%
233-315 20% 18%
316-1189 20% 22%
* Niet van alle scholen in het bestand is de grootte bekend.
Tabel B2-4 Populatie en respons naar denominatie*
Totale populatie Respons
(n=7557) (n=911)
Openbaar 32% 29%
Rooms-katholiek 30% 35%
Protestants-christelijk 29% 27%
Algemeen bijzonder 7% 8%
Overig 1% 1%
* Verschillen zijn significant.
Tabel B2-5 Populatie en respons naar verstedelijking
Totale populatie Respons
(n=7557) (n=911)
Zeer sterk verstedelijkt 13% 11%
Sterk verstedelijkt 22% 21%
Matig verstedelijkt 21% 21%
Weinig verstedelijkt 26% 27%
Niet verstedelijkt 19% 20%
73
Leerkrachten (mr)
Tabel B2-6 Populatie en respons naar schooltype
Totale populatie Respons
(n=7557) (n=575)
Bo 91% 89%
Sbo 4% 6%
Wec 4% 5%
Tabel B2-7 Populatie en respons naar regio*
Totale populatie Respons
(n=7557) (n=575)
Noord 15% 10%
Oost 24% 24%
West 38% 34%
Zuid 23% 32%
* Verschillen zijn significant.
Tabel B2-8 Populatie en respons naar schoolgrootte*
Totale populatie Respons
(n=6914**) (n=512**)
0-110 20% 12%
111-176 20% 17%
177-232 20% 24%
233-315 20% 21%
316-1189 20% 27%
* Verschillen zijn significant.
** Niet van alle scholen in het bestand is de grootte bekend.
Tabel B2-9 Populatie en respons naar denominatie*
Totale populatie Respons
(n=7557) (n=575)
Openbaar 32% 31%
Rooms-katholiek 30% 38%
Protestants-christelijk 29% 23%
Algemeen bijzonder 7% 6%
Overig 1% 1%
* Verschillen zijn significant.
Tabel B2-10 Populatie en respons naar verstedelijking
Totale populatie Respons
(n=7557) (n=575)
Zeer sterk verstedelijkt 13% 11%
Sterk verstedelijkt 22% 23%
Matig verstedelijkt 21% 23%
Weinig verstedelijkt 26% 27%
Niet verstedelijkt 19% 16%
74
Ouders (mr)
Tabel B2-11 Populatie en respons naar schooltype
Totale populatie Respons
(n=7557) (n=667)
Bo 91% 94%
Sbo 4% 3%
Wec 4% 3%
Tabel B2-12 Populatie en respons naar regio*
Totale populatie Respons
(n=7557) (n=667)
Noord 15% 12%
Oost 24% 26%
West 38% 34%
Zuid 23% 28%
* Verschillen zijn significant.
Tabel B2-13 Populatie en respons naar schoolgrootte*
Totale populatie Respons
(n=6914**) (n=626**)
0-110 20% 14%
111-176 20% 19%
177-232 20% 21%
233-315 20% 22%
316-1189 20% 24%
* Verschillen zijn significant.
** Niet van alle scholen in het bestand is de grootte bekend.
Tabel B2-14 Populatie en respons naar denominatie*
Totale populatie Respons
(n=7557) (n=667)
Openbaar 32% 33%
Rooms-katholiek 30% 37%
Protestants-christelijk 29% 22%
Algemeen bijzonder 7% 7%
Overig 1% 1%
* Verschillen zijn significant.
Tabel B2-15 Populatie en respons naar verstedelijking
Totale populatie Respons
(n=7557) (n=667)
Zeer sterk verstedelijkt 13% 10%
Sterk verstedelijkt 22% 25%
Matig verstedelijkt 21% 21%
Weinig verstedelijkt 26% 27%
Niet verstedelijkt 19% 17%
75
76
BIJLAGE 3
Responsanalyse voortgezet onderwijs
Directieleden
Tabel B3-1 Populatie en respons naar schooltype
Totale populatie Respons
(n=650) (n=203)
Vo 83% 85%
Praktijkonderwijs (pro) 17% 15%
Tabel B3-2 Populatie en respons naar regio
Totale populatie Respons
(n=650) (n=203)
Noord 10% 10%
Oost 21% 22%
West 45% 43%
Zuid 24% 24%
Tabel B3-3 Populatie en respons naar schoolgrootte
Totale populatie Respons
(n=650) (n=203)
1-321 20% 20%
322-962 20% 22%
963-1508 20% 19%
1509-2240 20% 22%
2241-6008 20% 17%
Tabel B3-4 Populatie en respons naar denominatie
Totale populatie Respons
(n=650) (n=203)
Openbaar 29% 31%
Rooms-katholiek 25% 26%
Protestants-christelijk 22% 23%
Algemeen bijzonder 13% 10%
Overig 11% 10%
Tabel B3-5 Populatie en respons naar verstedelijking
Totale populatie Respons
(n=650) (n=203)
Zeer sterk verstedelijkt 22% 20%
Sterk verstedelijkt 33% 30%
Matig verstedelijkt 27% 31%
Weinig verstedelijkt 13% 13%
Niet verstedelijkt 4% 6%
---
Leerkrachten (mr)
Tabel B3-6 Populatie en respons naar schooltype*
Totale populatie Respons
(n=650) (n=131)
Vo 83% 90%
Praktijkonderwijs (pro) 17% 10%
* Verschillen zijn significant.
Tabel B3-7 Populatie en respons naar regio
Totale populatie Respons
(n=650) (n=131)
Noord 10% 11%
Oost 21% 27%
West 45% 34%
Zuid 24% 28%
Tabel B3-8 Populatie en respons naar schoolgrootte*
Totale populatie Respons
(n=650) (n=131)
1-321 20% 11%
322-962 20% 15%
963-1508 20% 22%
1509-2240 20% 30%
2241-6008 20% 22%
* Verschillen zijn significant.
Tabel B3-9 Populatie en respons naar denominatie
Totale populatie Respons
(n=650) (n=131)
Openbaar 29% 29%
Rooms-katholiek 25% 30%
Protestants-christelijk 22% 21%
Algemeen bijzonder 13% 12%
Overig 11% 8%
Tabel B3-10 Populatie en respons naar verstedelijking
Totale populatie Respons
(n=650) (n=131)
Zeer sterk verstedelijkt 22% 14%
Sterk verstedelijkt 33% 35%
Matig verstedelijkt 27% 31%
Weinig verstedelijkt 13% 15%
Niet verstedelijkt 4% 5%
78
Ouders (mr)
Tabel B3-11 Populatie en respons naar schooltype*
Totale populatie Respons
(n=650) (n=126)
Vo 83% 95%
Praktijkonderwijs (pro) 17% 5%
* Verschillen zijn significant.
Tabel B3-12 Populatie en respons naar regio
Totale populatie Respons
(n=650) (n=126)
Noord 10% 9%
Oost 21% 23%
West 45% 40%
Zuid 24% 29%
Tabel B3-13 Populatie en respons naar schoolgrootte*
Totale populatie Respons
(n=650) (n=126)
1-321 20% 6%
322-962 20% 21%
963-1508 20% 21%
1509-2240 20% 27%
2241-6008 20% 24%
* Verschillen zijn significant.
Tabel B3-14 Populatie en respons naar denominatie
Totale populatie Respons
(n=650) (n=126)
Openbaar 29% 31%
Rooms-katholiek 25% 33%
Protestants-christelijk 22% 18%
Algemeen bijzonder 13% 10%
Overig 11% 8%
Tabel B3-15 Populatie en respons naar verstedelijking
Totale populatie Respons
(n=650) (n=126)
Zeer sterk verstedelijkt 22% 19%
Sterk verstedelijkt 33% 37%
Matig verstedelijkt 27% 26%
Weinig verstedelijkt 13% 14%
Niet verstedelijkt 4% 4%
79
Leerlingen (mr)
Tabel B3-16 Populatie en respons naar schooltype*
Totale populatie Respons
(n=650) (n=115)
Vo 83% 99%
Praktijkonderwijs (pro) 17% 1%
* Verschillen zijn significant.
Tabel B3-17 Populatie en respons naar regio
Totale populatie Respons
(n=650) (n=115)
Noord 10% 11%
Oost 21% 24%
West 45% 35%
Zuid 24% 31%
Tabel B3-18 Populatie en respons naar schoolgrootte*
Totale populatie Respons
(n=650) (n=115)
1-321 20% 3%
322-962 20% 15%
963-1508 20% 32%
1509-2240 20% 28%
2241-6008 20% 23%
* Verschillen zijn significant.
Tabel B3-19 Populatie en respons naar denominatie
Totale populatie Respons
(n=650) (n=115)
Openbaar 29% 36%
Rooms-katholiek 25% 31%
Protestants-christelijk 22% 18%
Algemeen bijzonder 13% 8%
Overig 11% 7%
Tabel B3-20 Populatie en respons naar verstedelijking
Totale populatie Respons
(n=650) (n=115)
Zeer sterk verstedelijkt 22% 14%
Sterk verstedelijkt 33% 34%
Matig verstedelijkt 27% 26%
Weinig verstedelijkt 13% 20%
Niet verstedelijkt 4% 5%
80