Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 1 -
log
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk Uw brief van
15 oktober 2007 PO/ZO/07/27051
Onderwerp
Informatie over schakelklassen in het
basisonderwijs
Eén van mijn doelstellingen voor de komende periode is om bij kinderen in het basisonderwijs het
taalniveau te verhogen. Het aanpakken en voorkomen van taalachterstanden is hierbij een belangrijk
onderdeel. Daarnaast is van belang om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, en dan vooral op
het gebied van taal en rekenen. Verder moeten scholen die te maken hebben met leerlingen met
behoorlijke onderwijsachterstanden, ook in staat gesteld worden om die onderwijsachterstanden bij
leerlingen zo veel mogelijk te voorkomen en te bestrijden. U ontvangt in dat verband binnenkort ook
een brief met een voorstel tot wijziging van de regeling die de criteria vaststelt op grond waarvan
scholen in aanmerking komen voor geld voor onderwijsachterstandenbeleid (gewichtenregeling).
Samen met gemeenten en scholen proberen we alle doelgroepkinderen te bereiken met programma's
voor voor- en vroegschoolse educatie (VVE). Gemeenten hebben verder ook een rol in het opzetten van
de zogenoemde schakelklassen.
Onder het vorige kabinet hebben schakelklassen met ingang van het schooljaar 2006-2007 een
wettelijke basis gekregen (artikel 166 en 166a van de Wet op het primair onderwijs), na de inrichting
van pilots in het schooljaar 2005 -2006. De doelstelling van een schakelklas is om leerlingen met een
grote achterstand in de Nederlandse taal een jaar lang intensief taalonderwijs aan te bieden om de
taalachterstand in te lopen. In de wet is vastgelegd dat burgemeester en wethouders de criteria
bepalen voor de selectie van de leerlingen die zullen gaan deelnemen aan een schakelklas. Van
gemeenten wordt verwacht dat zij met de bevoegde gezagsorganen in overleg treden over de school
waaraan een schakelklas wordt verbonden en welke achterstandsleerlingen deelnemen aan de
schakelklas. Gemeenten ontvangen een specifieke uitkering die zij voor VVE en/of schakelklassen
kunnen inzetten. Dit geldt niet voor de G31: die gemeenten ontvangen binnen het kader van de
Meerjarige Ontwikkelingsprogramma's (MOP's) van het Grote Stedenbeleid een brede doeluitkering
voor de periode 2006-2010 waarbij prestatieafspraken zijn gemaakt. Voor de schakelklassen gaan deze
prestaties over het aantal schakelklassen dat zij inrichten en het aantal schakelklasleerlingen dat zij
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
E
blad 2/8
bereiken. Daarnaast hebben alle gemeenten een vrije ruimte van 15% van het budget voor
onderwijsachterstanden voor overige activiteiten, coördinerende taken of andere taken die met het
onderwijsachterstandenbeleid te maken hebben.
Schakelklassen zijn een relatief nieuw instrument om taalachterstanden te bestrijden. Gemeenten en
scholen hebben er inmiddels een aantal jaren ervaring mee. De aantallen leerlingen die deelnemen aan
schakelklassen nemen toe en de eerste resultaten zijn bemoedigend. De komende jaren zal duidelijk
worden in welke mate de schakelklassen een bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van
taalachterstanden in het basisonderwijs.
In deze brief wordt u geïnformeerd over:
1. De resultaten van de pilots schakelklassen in het schooljaar 2005-2006.
2. De voortzetting van het onderzoek naar de effecten van de schakelklassen.
3. Een terugblik op de inrichting van schakelklassen in het afgelopen schooljaar.
4. De prestatieafspraken met de G31.
1. Resultaten van de pilots schakelklassen in het schooljaar 2005-2006
Tijdens de pilotperiode in 2005-2006 zijn in 21 gemeenten 24 pilots opgezet. Door het ITS in Nijmegen
en het SCO-Kohnstamm Instituut in Amsterdam is onderzoek gedaan naar de ervaringen met de
uitvoering van schakelklassen. De onderzoekers hebben het pilotjaar benut voor de ontwikkeling en het
uitproberen van de onderzoeksinstrumenten. Maar dit voorbereidingsjaar heeft ook al veel informatie
opgeleverd over de kenmerken van de deelnemende kinderen, over hun prestatieniveau aan het begin
en aan het eind van het schakeljaar, en over het functioneren van de schakelklassen. Bij de
behandeling van het voorstel van wijziging van de WPO, WVO en WEC in verband met wijzigingen in het
onderwijsachterstandenbeleid (Kamerstukken II 2005/2006, 30313) is toegezegd de Kamer te
informeren over de eerste resultaten van het onderzoek door het ITS en het SCO Kohnstamm Instituut
naar de effecten van het onderwijs in de schakelklas. Hieronder worden de belangrijkste conclusies
samengevat.
Kenmerken van deelnemende kinderen
In totaal hebben 217 kinderen aan de beginmeting meegedaan, waarvan 75% van allochtone afkomst
(minimaal een van de ouders is niet uit Nederland afkomstig). In de onderzoeksgroep zit in groep 5 en
hoger geen enkele autochtone leerling. De onderbouw is sterk vertegenwoordigd. Tweederde deel van
de kinderen is afkomstig uit groep 0 (peuterspeelzaal), 1, 2 of 3. Eenvijfde deel komt uit groep 8, en zit
in een kopklas. Het aantal kinderen in de middenbouwgroepen is relatief klein.
De leeropbrengsten
Een belangrijk onderdeel van het onderzoek in het pilotjaar betrof de toetsafnames bij de
schakelklaskinderen. Toetsscores zijn een harde maat voor het prestatieniveau en geven een objectief
beeld van wat kinderen op een bepaald moment kunnen weten. In oktober/november 2005 zijn deze
toetsen voor de eerste keer afgenomen (de beginmeting) aan het eind van het schooljaar voor de
blad 3/8
tweede keer (de eindmeting). Door het verschil tussen de begin- en eindmeting te berekenen, is
vastgesteld hoeveel de leerlingen in het schakeljaar hebben bijgeleerd (de leerwinst). Bovendien is er
een controlegroep gebruikt, bestaande uit leerlingen die hebben deelgenomen aan het Prima-cohort
onderzoek en het landelijke Obis-onderzoek.
Uit de notitie "Evaluatie van de pilot schakelklassen" van L. Mulder en A. van der Hoeven (ITS) en G.
Ledoux (SCO-Kohnstamm instituut), januari 2007 (zie bijlage 2) blijkt dat de schakelklasleerlingen wat
taal betreft meer leerwinst hebben geboekt dan vergelijkbare kinderen in de controlegroep. Zie tabel
10 op pagina 30 van de notitie voor een overzicht van de gemiddelde leerwinst per maand voor taal- en
rekenen per groep. Voor allochtone kinderen geldt dit sterker dan voor autochtone. Bij de kleuters valt
op dat de oudere kleuters meer hebben geprofiteerd dan de jongere kleuters. Wellicht heeft dat te
maken met de selectie van de leerlingen. Van de leerlingen die van de peuterspeelzaal afkomen, is het
immers moeilijker om het niveau in te schatten dan van kinderen die al in groep 1 of 2 van de
basisschool zitten. Het kan ook zijn dat kinderen die van de peuterspeelzaal afkomstig zijn, op grond
van andere criteria zijn geselecteerd dan kinderen die al in groep 1 of 2 van het basisonderwijs zaten.
Bij de selectie van de kopklassers is gekeken naar leerlingen met groeipotentie. Ook de score op de
Testreeksen wijst daarop. De score is bij de kopklassers eveneens hoger dan het landelijk gemiddelde
voor allochtonen.
Bevindingen uit gesprekken met belangrijkste betrokkenen bij schakelklas
De gemeenten noemen heel wat positieve ervaringen met de schakelklassen. Men is tevreden over
zaken die qua organisatie en vormgeving goed gelukt zijn. Bijvoorbeeld de ontwikkeling van nieuwe
methodieken, goed verlopende lokale sturing, overleg, goede samenwerking tussen basisonderwijs en
voortgezet onderwijs, goede samenwerking met ouders. Over de opbrengsten is men nog
terughoudend. Wel zijn positieve geluiden te horen vanuit scholen of van ondersteuners over
vooruitgang in taalontwikkeling van leerlingen of vooruitgang in het algemeen, vooruitgang wat betreft
hoogte van het advies voor het voortgezet onderwijs, en enthousiasme en motivatie om door te gaan bij
de leerkrachten. Ook voor scholen kunnen positieve punten verdeeld worden in tevredenheid over wat
goed gelukt is bij de inrichting en implementatie enerzijds en tevredenheid over de resultaten
anderzijds. De ervaren opbrengsten zijn bijvoorbeeld: de doelen zijn gehaald en de taalachterstand is
verminderd, het adviesniveau (bij kopklasleerlingen en neveninstromers) is gestegen.
Conclusie
Of de doelstelling van de schakelklassen ook daadwerkelijk wordt bereikt, kan pas over enkele jaren
worden vastgesteld wanneer bekend is hoe de verdere schoolloopbaan van schakelklaskinderen is
verlopen. De eerste resultaten van het onderzoek tijdens de pilotperiode geven aanleiding tot
voorzichtig optimisme. Hoewel de aantallen leerlingen in de pilots te gering zijn om nu al heel stellige
uitspraken over de effecten van de schakelklassen te kunnen doen, kan wel worden geconcludeerd dat
de schakelklaskinderen wat taal betreft meer leerwinst hebben geboekt dan vergelijkbare kinderen in
de controlegroep.
blad 4/8
2. Effectmeting 2006-2007 en 2007-2008
Na bovengenoemd pilot-onderzoek is in het schooljaar 2006-2007 de eerste (echte) effectmeting
uitgevoerd. Bij dat onderzoek zijn circa 80 schakelklassen en 40 neveninstroomprojecten betrokken,
verspreid over 24 gemeenten (waaronder de G4). De resultaten van deze startmeting worden eind 2007
gepubliceerd. Ik zal u op de hoogte stellen zodra deze resultaten bekend zijn.
Om de effecten op langere termijn te kunnen volgen en om ook de effecten van de deeltijdvariant en
verlengde schooldagvariant te meten waarmee tot nu toe nog geen ervaring is opgedaan, wordt de
effectmeting in elk geval voortgezet voor het schooljaar 2007-2008. Ook van deze resultaten zal ik u te
zijner tijd op de hoogte stellen.
3. Eerste ervaringen met inrichting van schakelklassen in het schooljaar 2006-2007
In het schooljaar 2006-2007 zijn gemeenten gestart met de inrichting van schakelklassen. Dit jaar
bleken er veel vragen te zijn over de regelgeving. De meeste vragen gingen erover of een schakeljaar
zou meetellen in het totale aantal jaren op een basisschool, bij welke school een leerling ingeschreven
moest staan en op welke manier nieuwkomers konden deelnemen aan de schakelklassen. In de bijlage
staan de oplossingen beschreven die aan gemeenten en ouders zijn geboden. Deze zijn aan gemeenten
en scholen gemeld via de nieuwsbrief PO. Verder zijn gemeenten, scholen en ouders het afgelopen
schooljaar op alle punten geïnformeerd en ondersteund door de website www.schakel-klassen.nl.
Sardes onderhoudt deze website in opdracht van het ministerie van OCW. Op de website zijn goede
voorbeelden te vinden en uitleg over de regelgeving. Daarnaast heeft Sardes kenniskringen
georganiseerd voor gemeenten om informatie en ervaringen uit te wisselen. Al deze inspanningen
hebben ertoe geleid dat circa 100 gemeenten het komende schooljaar nieuwe schakelklassen gaan
inrichten. Omdat het afgelopen schooljaar voor veel scholen een voorbereidingsjaar is geweest, blijven
de website en de kenniskringen in ieder geval het komende half jaar nog verder voortbestaan.
Ingeschat wordt dat na dit half jaar voldoende kennis is opgebouwd.
4. G31 en schakelklasprestaties
De Meerjarige Ontwikkelingsprogramma's van het Grotestedenbeleid (GSB) bestaan uit
prestatieafspraken tussen het Rijk en 31 grote gemeenten (G31). In 2005 zijn in deze Meerjarige
Ontwikkelingsprogramma's prestatieafspraken opgenomen over aantallen schakelklassen. In juli 2007
zijn deze afspraken aangepast, omdat het vorige kabinet voor de periode 2006-2010 extra geld
beschikbaar had gesteld voor schakelklassen. Het extra geld bestond uit 15 miljoen euro per jaar uit de
enveloppemiddelen en 15 miljoen euro per jaar uit de Motie Verhagen (Kamerstukken II, 2004/05,
29800, nr. 4). Voor vier jaar was dus in totaal 120 miljoen euro beschikbaar. Het vorige kabinet wilde
in de genoemde periode met dit geld 9.000 leerlingen per jaar laten deelnemen aan een schakelklas.
Daarvan komen 6.000 leerlingen voor rekening van de G31. Dit aantal werd genoemd in de nota van
toelichting bij het Besluit vaststelling doelstelling en bekostiging onderwijsachterstandenbeleid 2006
2010 (amvb OAB 2006-2010).
blad 5/8
Toen de wijziging van de prestatieafspraken met de G31 werd voorbereid, bleek het aantal leerlingen in
een schakelklas dat door het vorige kabinet was voorgesteld, niet haalbaar te zijn. De punten waar alle
gemeenten vragen over hadden, golden ook voor de G31. Daarnaast was het voor de G31 nog
onduidelijk hoe de leerlingen moeten meetellen in het eerste en het laatste jaar van de OAB-periode
(schooljaren 2006-2007 en 2009-2010). In bijlage 1 (onderdeel 2) bij deze brief staat dat vanwege alle
voorbereidingen de beoogde 6000 leerlingen uit het (eerste) schooljaar 2006-2007 niet worden
meegeteld (zie bijlage 1, onderdeel 2). Hierdoor zouden in de periode 2006-2010 ongeveer 18.000
leerlingen in de G31 een schakelklas kunnen volgen.
Het blijkt dat de G31 in staat is om ongeveer 13.000 leerlingen een schakelklas te laten volgen. De G31
leveren daarmee een lagere prestatie, die wel gecompenseerd moet worden. Daarom heb ik met de
G31 ook prestatieafspraken gemaakt over andere maatregelen die de ontwikkeling van de leerlingen
stimuleren. Een dergelijke `open doelstelling' past binnen de systematiek van een brede doeluitkering.
Een gemeente kiest dan zelf een indicator met een bijbehorende prestatie die specifiek is voor die stad.
De indicator moet gerelateerd zijn aan het bestrijden van onderwijsachterstanden en het meerjarige
ontwikkelingsprogramma (MOP).
Steden als Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Dordrecht, Den Bosch, Schiedam, Haarlem, Tilburg en
Zwolle hebben gebruik gemaakt van de open doelstelling. Zij werken vooral aan meer brede scholen,
grotere ouderbetrokkenheid, zorgverbreding, extra leertijd en extra taallessen in het voortgezet
onderwijs. Den Haag investeert bijvoorbeeld in een grotere ouderbetrokkenheid en begeleiding en
toetsing van de leerlingen met een achterstand. Rotterdam zal op 31 december 2009 45 locaties
gerealiseerd hebben met een programma van 6 uur extra leertijd per week. De gemeente Tilburg gaat
onder andere werken aan een betere zorgstructuur voor 0-12 jarigen en breidt ook het
schoolmaatschappelijk werk uit. Dergelijke initiatieven passen bij mijn beleid om scholen de ruimte te
bieden om het onderwijsachterstandenbeleid in te vullen. Het gaat immers om het doel van de
maatregelen: het tegengaan en voorkomen van onderwijsachterstanden.
5. Tot slot
Ik stel voor om het einde van de Onderwijsachterstandenperiode (eind van het schooljaar 2009-2010)
te bezien wat het effect is van de schakelklassen en op welke wijze deze eventueel worden
gecontinueerd. Daarbij wordt eveneens bezien of een wijziging nodig is van het wettelijk kader
waardoor gemeenten en scholen bijvoorbeeld meer variatie kunnen aanbrengen in de wijze waarop zij
taalachterstanden willen bestrijden. Bij deze overwegingen worden ook de ervaringen met VVE en de
gewichtenregeling meegewogen.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Sharon A.M. Dijksma
blad 6/8
Bijlage 1
1. Veelgestelde vragen bij de inrichting van schakelklassen
In het schooljaar 2006-2007 bleken er veel vragen te zijn over de regelgeving. Hieronder staan de
vragen en de oplossingen beschreven die aan gemeenten en ouders zijn geboden.
1.1 Extra schakeljaar
Er was onduidelijkheid of het schakeljaar in alle gevallen zou leiden tot verlies van een schooljaar. Voor
ouders vormde dit een belemmering om hun kinderen aan te melden voor een schakelklas. Er is
duidelijk gemaakt dat aan het eind van het schakeljaar bekeken wordt in welk leerjaar de
schakelklasleerling het beste kan worden geplaatst. Als een leerling bijvoorbeeld na groep 5 een jaar
aan een schakelklas gaat deelnemen, kan hij daarna in groep 6 of groep 7 verder gaan. Van verlies van
een schooljaar hoeft dus geen sprake te zijn.
1.2 Inschrijvingseis
Een schakelklas kan in drie varianten gegeven worden: voltijd, deeltijd of in de vorm van een verlengde
schooldag. Er was onduidelijkheid of een leerling in alle gevallen ingeschreven moet staan bij de school
die de schakelklas verzorgt. Voor gemeenten was dit een probleem omdat het hen weerhield om
bovenschoolse schakelvoorzieningen op te zetten. Het antwoord is dat bij de voltijdvariant de leerling
altijd ingeschreven moet staan bij de school die de schakelklas organiseert. Bij de deeltijdvariant en bij
de verlengde schooldag is dit niet nodig. Een voorwaarde is wel dat een leerling ingeschreven staat bij
de school waar het merendeel van de lessen wordt gevolgd. Hierdoor hebben scholen de mogelijkheid
om samen te werken bij de inrichting van schakelklassen.
1.3 Mogelijkheden voor leerlingen die halverwege het schooljaar instromen
De wet- en regelgeving schakelklassen schrijft voor dat de leerlingen gedurende een schooljaar in een
schakelklas verblijven (art. 166 en 166a WPO). Voor gemeenten was hierdoor niet duidelijk op welke
wijze zij schakelklassen konden opzetten als de doelgroep hoofdzakelijk uit nieuwkomers bestond.
Deze leerlingen kunnen immers tussentijds instromen. We hebben gemeenten er op gewezen dat zij
deze leerlingen halverwege het jaar kunnen opnemen in een schakelklas, mits de leerlingen ook het
hele volgende schooljaar doorbrengen in de schakelklas. Voor degenen die verhuizen en de 4-jarigen
geldt dat zij ook halverwege het schooljaar kunnen instromen (en bij verhuizingen ook kunnen
uitstromen).
Gemeenten leggen via de gemeenterekening verantwoording af over het aantal schakelklasleerlingen.
Voor wat betreft deze telling van de schakelleerlingen is in overleg met gemeenten besloten om de 1
oktobertelling van het lopende schooljaar te hanteren. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de beperkte
(zie boven) in- en uitstroom van schakelklasleerlingen die in de loop van het schooljaar kan optreden
elkaar in evenwicht houden.
blad 7/8
1.4 Mogelijkheden voor extra taallessen in het voortgezet onderwijs
Naast bovengenoemde knelpunten en de geboden oplossingen kwamen er ook verzoeken, met name
vanuit de G4, om het onderwijsachterstandenbudget PO in te zetten voor klassen in het voortgezet
onderwijs die vergelijkbaar zijn met schakelklassen in het primair onderwijs. In het najaar van 2006 is
met de G31 afgesproken het aantal "schakelklassen" dat zij in 2005 voornemens waren op te zetten,
goed te keuren maar dat aantal niet uit te breiden (zie hierna bij hoofdstuk 3). Het primair onderwijs
heeft immers mede tot doel om kinderen op het niveau van het voortgezet onderwijs over te dragen
aan instellingen van voortgezet onderwijs. Komt een leerling met taalachterstanden in het voortgezet
onderwijs terecht, dan betreft de aanpak van de individuele taalachterstanden maatwerk. De school
heeft hierbij keuzevrijheid ten aanzien van de wijze waarop zij leerlingen wil bijspijkeren. Dit kan
bijvoorbeeld via extra taaluren. De gekozen constructie dient uiteraard te passen binnen de ruimte die
de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) biedt. De kosten voor extra taallessen (naast het normale
curriculum) kunnen de scholen dekken uit de algemene bekostiging, aanvullende bekostiging vanuit
Leerweg ondersteunend onderwijs (LWOO) en de regeling Leerplusarrangement VO en Nieuwkomers
VO. Vanwege het belang van een doorlopende leerlijn met het voortgezet onderwijs is aan gemeenten
aangegeven dat zij financiering van bovengenoemde taallessen bovendien kunnen halen uit de 15%
vrije ruimte van het onderwijsachterstandenbudget van het primair onderwijs.
2. G31 en schakelklasprestaties
In het onderstaande worden de knelpunten beschreven die de G31 zijn tegengekomen bij de organisatie
van schakelklassen met de daarbij geboden oplossingen waarover met de G31 overeenstemming is
bereikt.
2.1 Wijze waarop het schooljaar 2006-2007 meetelt
De belangrijkste reden voor het niet behalen van de prestaties was dat de G31 evenals de overige
gemeenten het schooljaar 2006-2007 hebben gebruikt als voorbereidingsjaar voor het opzetten van
schakelklassen. Gemeenten konden niet eerder beginnen met de voorbereidingen vanwege de late
totstandkoming van de amvb OAB 2006-2010 (inwerkingtreding met ingang van 13 oktober 2006, met
terugwerkende kracht tot en met 1 augustus 2006). Hierdoor was het in ieder geval in het schooljaar
2006-2007 niet mogelijk om (in totaal) 9.000 leerlingen te bereiken. Afgesproken is het schooljaar
2006-2007 daadwerkelijk als voorbereiding te zien. In plaats van de prestaties te berekenen over vier
jaar, zijn de prestaties nu over drie jaar berekend.
2.2 Wijze waarop het schooljaar 2009-2010 meetelt
Evenals bij de overige gemeenten was er het afgelopen schooljaar nog onduidelijkheid over de
toepassing van de regelgeving. De geboden uitleg zoals beschreven in onderdeel 1 van deze brief, heeft
ook de G31 geholpen bij de organisatie van de schakelklassen. Voor de G31 kwam er echter nog bij dat
niet duidelijk was op welke wijze de leerlingen van het schooljaar 2009-2010 meegeteld konden
worden; de GSB-periode eindigt immers op 31/12/2009. Er is afgesproken om 1 oktober als teldatum te
hanteren. De leerlingen die op 1 oktober 2009 deelnemen aan een schakelklas, tellen hierdoor dus mee
in de periode van de MOP's die op 31/12/09 eindigt.
blad 8/8
2.3 Invulling van de open doelstelling
Ondanks de verhelderingen over de toepassing van wet- en regelgeving bleven de voorgestelde
prestaties van de G31 aan de lage kant. Een belangrijke reden daarvan is dat met name de grotere
gemeenten, in overleg met de schoolbesturen, onvoldoende te schakelen leerlingen hebben. Om deze
lage prestaties te compenseren is (zoals hiervoor aangegeven) de mogelijkheid geboden van de
invulling van `een open doelstelling' volgens de systematiek van de Brede Doeluitkering.
In de ambities zoals geformuleerd in 2005 zitten voor een beperkt deel "schakelklassen" in het
voortgezet onderwijs die vergelijkbaar zijn met schakelklassen in het primair onderwijs. Het gaat om
ongeveer 10% van het aantal schakelklassen. Uit overleg met de gemeenten is gebleken dat vooral de
G4 behoefte hebben aan het inzetten van de middelen voor "schakelklassen" in het voortgezet
onderwijs. De ambities uit 2005 op dit terrein zijn dit jaar goedgekeurd. Met de G31 was afgesproken
dat aantal niet uit te breiden.