Raad van State
Uitspraak Raad van State -
Zaaknummer: 200705240/2
Publicatie datum: vrijdag 12 oktober 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Groningen
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Groningen
---
200705240/2.
Datum uitspraak: 12 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
{verzoekers}, gevestigd te {plaatsen},
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft de gemeenteraad van
Hoogezand-Sappemeer het bestemmingsplan "Woonplein De Vosholen"
vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 29 mei 2007, kenmerk 11170, beslist
over de goedkeuring van het plan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij faxbericht, bij de Raad van
State ingekomen op 25 juli 2007, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2007, hebben
verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te
treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september
2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. drs. H.A. Samuels
Brusse-van der Linden, advocaat te Utrecht, en bijgestaan door
{gemachtigde} en mr. D.M. Schreuders, en verweerder, vertegenwoordigd
door ing. F.W. Antoni, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn
verschenen.
Voorts zijn de gemeenteraad, vertegenwoordigd door A.R. van der Zee en
ir. H.J.G. Westra van Holthe, ambtenaren in dienst van de gemeente, en
Woonplein Hoogezand B.V., vertegenwoordigd door M. Mol, als partijen
gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekers betogen dat het bij het plan voorziene woonplein een
duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in
Hoogezand-Sappemeer meebrengt en dat moet worden getwijfeld aan de
uitvoerbaarheid van dit plan.
2.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vergroting van het
aanbod mogelijk zal leiden tot scherpere concurrentieverhoudingen. De
bestaande detailhandelstructuur blijft echter volgens verweerder in
beginsel onaangetast. Verweerder sluit aan bij de conclusie in het
rapport van Droogh Trommelen en Partners van 10 oktober 2006 (hierna:
het rapport) dat de ontwikkeling van het woonplein niet zal leiden tot
een duurzame ontwrichting van de detailhandelstructuur, maar dat het
aanbod en de variatie juist zullen toenemen. De uitvoerbaarheid van
het plan is volgens verweerder verder voldoende gewaarborgd.
2.4. Het geschil spitst zich blijkens de stukken en het verhandelde
ter zitting toe op de voorziene uitbreiding van het winkeloppervlak in
de doe-het-zelf-branche.
Op de plankaart kunnen binnen de bestemming "Woonplein" drie delen
worden onderscheiden met de aanduidingen "d1", "d2" en "d3".
Ingevolge artikel 4, onder A, sub 3, van de planvoorschriften, voor
zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Woonplein"
aangewezen gronden bestemd voor bouwmarkten en één
tuininrichtingsbedrijf daar waar de aanduiding "d3" is opgenomen.
Ingevolge artikel 4, onder F, sub 2, van de planvoorschriften kunnen
burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het voorgaande en
toestaan dat zich een bouwmarkt vestigt daar waar de aanduiding "d1"
is opgenomen.
2.4.1. Volgens het rapport zijn thans vier bouwmarkten gevestigd in
Hoogezand-Sappemeer. Twee van deze bouwmarkten zullen verplaatst
worden naar het woonplein. Ter zitting is gebleken dat het voornemen
bestaat om één van de bouwmarkten te vestigen daar waar op de
plankaart het plandeel is aangegeven met de bestemming "Woonplein" en
de aanduiding "d1". De andere bouwmarkt zal zich vestigen daar waar op
de plankaart het plandeel is aangegeven met de bestemming "Woonplein"
en de aanduiding "d3". De oorspronkelijke locaties zullen worden
opgeheven.
De Voorzitter is voorshands van oordeel dat niet aannemelijk is dat
deze verplaatsingen met inbegrip van de daarmee gepaard gaande
verruiming van het netto vloeroppervlak zullen leiden tot een duurzame
ontwrichting van het aanbod in de doe-het-zelf-branche.
Vast staat dat ter plaatse van het oostelijk gedeelte van het plandeel
met de bestemming "Woonplein" en de aanduiding "d3" een zodanig
vloeroppervlakte over blijft dat zich ter plaatse nog een nieuwe
bouwmarkt kan vestigen. De Voorzitter leidt uit het rapport af dat er
geen noodzaak is om ruimte voor de vestiging van een vijfde bouwmarkt
in het plan op te nemen. Hij acht voorshands aannemelijk dat er geen
distributieve ruimte aanwezig is voor nog een nieuwe bouwmarkt.
Tegen de achtergrond van het voorgaande, en bij gebrek aan een nadere
motivering van verweerder, is bij de Voorzitter onduidelijkheid
blijven bestaan of het plandeel met de bestemming "Woonplein" en de
aanduiding "d3" geheel uitvoerbaar is.
2.5. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding bij wijze van
voorlopige voorziening het oostelijk gedeelte van het plandeel met de
bestemming "Woonplein" en de aanduiding "d3" te schorsen zoals nader
aangeduid op het bij deze uitspraak behorende kaartfragment.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te
worden veroordeeld. Vergoeding van de door verzoekers opgevoerde
kosten voor een deskundigenrapport zal aan de orde komen in de
bodemprocedure.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het
college van gedeputeerde staten van Groningen van 29 mei 2007, kenmerk
11170, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming
"Woonplein" en de aanduiding "d3", zoals aangeduid op de bij deze
uitspraak behorende kaart;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen tot
vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het
verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 644,00 (zegge:
zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een
derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de
provincie Groningen aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer
te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Groningen aan verzoekers het door hen
voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage
van 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Jansen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2007
399.
---
{200705240-2.jpg}