ARBO
Convenanten: maatwerk in
Arbeidsomstandigheden
Evaluatie van het beleidsprogramma Arboconvenanten
Nieuwe Stijl 1999-2007
CONVENANT
W Eindra
erkgr
ppor
oep Arbocon
t van de
T
venanten ripatiek
---
Convenanten: maatwerk in
Arbeidsomstandigheden
Evaluatie van het beleidsprogramma
Arboconvenanten Nieuwe Stijl 1999-2007
Eindrapport van de Tripartiete Werkgroep
Arboconvenanten
Uitgave in de arboconvenantenreeks
Den Haag, oktober 2007
2
Voorwoord
Twee gebeurtenissen in 1998 brachten sociale partners ertoe om gezamenlijk met
de overheid extra te investeren in arbeidsomstandigheden: de inwerkingtreding
van de herziene Arbowet en publicatie van de resultaten van de eerste
Arbobalans. Het toenmalige Kabinet en de Stichting van de Arbeid ondertekenden
op 3 december 1998 een Gemeenschappelijke Verklaring `Convenanten:
maatwerk in arbeidsomstandigheden'. Kort daarna, begin 1999 startte het
beleidsprogramma `Arboconvenanten nieuwe stijl' met het doel sociale partners te
stimuleren om in sectoren arbobeleid `op maat' te ontwikkelen. Het programma
beoogde daarbij de arbeidsomstandigheden, het arbobeleid, de arbo-infrastructuur
en het draagvlak op bedrijfstakniveau op een hoger plan te brengen.
Bij het ontwikkelen en invoeren van de arboconvenanten was de basisveronder-
stelling dat een convenant, in aanvulling op wet- en regelgeving een effectief
instrument zou zijn voor het bereiken van concrete doelen: verbetering van
arbeidsomstandigheden en mede daardoor vermindering van het volume van
ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. De implementatie van convenanten zou
een keten van reacties bewerkstelligen, waardoor de afspraken op sectorniveau in
de bedrijven "landen op de werkvloer" en daar hun effect zouden sorteren. Dit zou
leiden tot een beter resultaat dan alleen reguliere, centrale wet- en regelgeving en
handhaving.
Gebleken is dat in veel meer sectoren arboconvenanten zijn afgesloten dan vooraf
verwacht. Dit wordt verklaard uit een combinatie van factoren: werkgevers en
werknemers kregen als gevolg van nieuwe wet en regelgeving meer
verantwoordelijkheid voor arbo- en verzuimbeleid, alle partijen konden prioritaire
arbo-onderwerpen in het convenant brengen, de differentiatie in handhaving door
de Arbeidsinspectie en de ruime subsidiemogelijkheden. Hoewel niet alle vooraf
gestelde doelen zijn gerealiseerd, zijn als belangrijke opbrengsten te noemen de
toegenomen bereidheid in sectoren om de arbeidsomstandigheden te verbeteren,
de kennis over effectieve instrumenten, de versterking van de arbo-infrastructuur
en de extra impuls voor vermindering van het ziekteverzuim. Convenanten hebben
bijgedragen aan de ontwikkeling van het zelfregulerend vermogen van de sectoren
en daarmee aan de borging van het arbobeleid op de lange termijn op
bedrijfstakniveau. Kortom, uit deze evaluatie komt naar voren dat in sectoren die
een convenant hebben afgesloten een vruchtbare bodem is ontstaan voor het
oppakken en invullen van de verantwoordelijkheden van werkgevers en
werknemers om door middel van maatwerk het arbobeleid binnen ondernemingen
vorm te geven.
Het Arboconvenantenprogramma had een looptijd van acht jaar en is per 1 juli
2007 afgesloten. Vertegenwoordigers van overheid, werknemers en werkgevers,
verenigd in de Tripartiete Werkgroep Arboconvenanten begeleidden op centraal
niveau de uitvoering van het beleidsprogramma. De Werkgroep constateert dat
met het maatwerk van de afgelopen acht jaar de arbeidsomstandigheden in veel
convenantsectoren zijn verbeterd, waardoor werknemers gezonder en veiliger
kunnen werken. Dit ondanks principiële verschillen van inzicht tussen sociale
partners over de mogelijkheden van zelfregulering van arbeidsomstandigheden.
Deze verschillen hebben intensieve samenwerking tussen sociale partners en
overheid in convenantsectoren niet in de weg gestaan. Er is gezamenlijk
---
arbobeleid op maat ontwikkeld en geïmplementeerd, en nieuwe werkwijzen zijn
succesvol vorm gegeven.
Het succes van het Arboconvenantenprogramma is te danken aan alle
vertegenwoordigers van sociale partners, het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, onderzoekers en uitvoerenden in de bedrijfstakken, die zich
daar de afgelopen jaren intensief mee hebben beziggehouden.
Tripartiete Werkgroep Arboconvenanten
Den Haag, september 2007
De Tripartiete Werkgroep Arboconvenanten was samengesteld uit
vertegenwoordigers van de volgende organisaties:
VNO-NCW
MKB-Nederland
LTO-Nederland
VNG
FNV
CNV Vakcentrale
Vakcentrale MHP
Ministerie van SZW
---
Inhoud
Voorwoord 3
1. Programma Arboconvenanten Nieuwe Stijl 7
2. Resultaten op sectorniveau 11
3. Ziekteverzuim: extra daling in convenantsectoren 13
4. Arbeidsrisico's: ontwikkeling in de gewenste richting
15
5. Doorwerking van afspraken naar de werkvloer 17
6. De opbrengsten veiliggesteld 21
7. De betekenis van een convenant voor een sector 23
8. Naar een verdere verbetering van arbo- en verzuimbeleid 25
Bijlage 1 Referenties 29
Bijlage 2 Overzicht evaluatieonderzoeken 31
Bijlage 3 Financiële verantwoording 33
---
6
1. Programma Arboconvenanten Nieuwe Stijl
In 2007 loopt het beleidsprogramma Arboconvenanten Nieuwe Stijl af. Sinds de
start in 1999 hebben werkgevers- en werknemersorganisaties en de overheid op
sectorniveau intensief samengewerkt om de belangrijkste arbeidsrisico's, het
ziekteverzuim en de WAO-instroom te verminderen. In acht jaar zijn er 67
convenanten gesloten en uitgevoerd in 55 sectoren die gezamenlijk 52% van de
werkzame beroepsbevolking vertegenwoordigen.
De convenanten markeerden een omslagpunt in het beleid rondom arbeids-
omstandigheden. Want in plaats van gedetailleerde regelgeving boden de conve-
nanten ruimte aan sociale partners om op sectorniveau arbobeleid `op maat' te
ontwikkelen. De convenantmethode vloeide voort uit de in 1998 vernieuwde
Arbowet, waarin de nadruk ligt op meer eigen verantwoordelijkheid van werkgevers
en werknemers voor het arbo- en verzuimbeleid.
Deze beleidslijn is in latere wijzigingen van de wetgeving rond arbo- en
verzuimbeleid doorgezet. De nieuwe Arbowet, sinds januari 2007 van kracht, is
hiervan onder andere het resultaat. De arboconvenanten bouwden ook voort op het
Najaarsoverleg 1998. Hier bereikten overheid en sociale partners overeenstemming
over een gezamenlijke aanbeveling ter ondersteuning van de arboconvenanten
nieuwe stijl.
De convenanten zetten een beleidsintensivering in gang, gericht op sectoren waar
grote aantallen werknemers worden blootgesteld aan arborisico's. Het
belangrijkste uitgangspunt was de veronderstelling dat arbobeleid effectiever is als
het dichter bij branches, bedrijven en werkvloer wordt gemaakt en uitgevoerd.
Overigens was het beleidsprogramma Arboconvanten niet bedoeld als een
tijdelijke intensivering van het arbobeleid, maar beoogde het nadrukkelijk iets te
bereiken op de langere termijn: het arbobeleid op bedrijfstakniveau op een hoger
plan brengen.1
Arboconvenanten als beleidsinstrument
Het beleidsprogramma Arboconvenanten was zowel inhoudelijk als bestuurskundig
vernieuwend. Het programma vormde een nieuwe, grootschalige impuls voor het
Nederlandse arbobeleid. In bestuurskundig opzicht is de convenantmethode een
nieuw type beleidsinstrument, waarin niet de centrale wet- en regelgeving, maar
juist decentrale ontwikkeling en uitvoering centraal staan. Ofwel, een vorm van
overheidsbestuur die eerder bottom-up dan top-down is georiënteerd. Ook op
andere beleidsterreinen kwam deze nieuwe stijl tot uiting. Zo sloot het ministerie
van VROM eind jaren '90 milieuconvenanten met grote bedrijven uit de
chemiesector.
Overheid, werkgevers en werknemers hadden al vóór 1999 in bepaalde
bedrijfstakken convenanten over arbeidsomstandigheden gesloten, maar die
hadden meer het karakter van een intentieverklaring. Kenmerkend voor de
convenanten nieuwe stijl zijn de doelstellingen: die zijn concreet, kwantitatief en in
tijd begrensd. Ook zijn er richtlijnen voor de inhoud van de convenanten opgesteld.
Zo dienen ze betrekking te hebben op arbeidsrisico's waaraan een groot deel van
de beroepsbevolking wordt blootgesteld en die veel impact hebben op de
gezondheid (denk aan gezondheidsschade, gebruik van medische zorg,
ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid). Bovendien moeten deze risico's
`weerbarstig' zijn, dat wil zeggen lastig te normeren of te handhaven. Bij aanvang
---
van het programma werden zeven van deze prioritaire risico's benoemd: tillen,
RSI, werkdruk, schadelijk geluid, oplosmiddelen, allergene stoffen en kwarts.1
Wegens succes verlengd
Het beleidsprogramma Arboconvenanten bestond uit twee fasen. De eerste liep
van 1999 2002, de tweede van 2003 2007. Convenanten konden zowel met
bedrijfstakken met een hoog risico worden gesloten (hiervoor selecteerde het
Ministerie van SZW vooraf 29 bedrijfstakken), als met zogenoemde zelfmelders
(bedrijfstakken die op eigen initiatief plannen met voldoende ambitie ontwikkelden
op één van de prioritaire arbeidsrisico's). Het aantal potentiële convenanten werd
bij de voorbereiding van het programma geschat op maximaal veertig. In sommige
van de 29 hoogrisicobedrijfstakken worden namelijk meerdere cao's afgesloten en
waren dus ook mogelijkheden voor meer dan één convenant. Het Ministerie van
SZW streefde naar minimaal twintig convenanten in de periode 1999 2002, de
helft van het maximale aantal. Uiteindelijk werden het er veel meer, namelijk vijftig.
Uit onderzoek blijkt dat verschillende factoren deze grote toeloop kunnen
verklaren. Veel branches erkenden de urgentie van de geprioriteerde arborisico's.
Ook de financiële bijdrage van de overheid en de voorkeur van sociale partners
voor zelfregulering waren van belang. Doorslaggevend voor een aantal partijen
was de ingrijpende wijziging van de sociale verzekeringswetgeving, die in dezelfde
periode plaatsvond. Branches en bedrijven gingen zelf de verantwoordelijkheid
voor en de kosten van verzuim en arbeidsongeschiktheid dragen. Dat maakte
veilig en gezond werken voor bedrijven én werknemers tot een be-langrijk thema.
Ook de verhoogde inspectiedruk van de Arbeidsinspectie was voor diverse
sectoren een belangrijk motief voor het aangaan van een convenant.1, 2
Wegens het grote succes werd de convenantmethode verlengd tot medio 2007. In
de eerste fase lag de nadruk op preventie, door verbetering van
arbeidsomstandigheden. In de tweede fase kwam daar aandacht voor het verzuim-
en re-integratiebeleid bij. In tweedefaseconvenanten moesten de onderwerpen
`verzuimbegeleiding' en/of `re-integratie' altijd voorkomen. Uiteraard was het
daarnaast nog steeds mogelijk afspraken te maken over de reductie van
arbeidsrisico's. Dat gebeurt in vrijwel alle tweedefaseconvenanten. De nadruk op
verzuimbegeleiding en re-integratie heeft dus niet geleid tot minder aandacht voor
arbeidsrisico's. Ook komen in deze fase enkele nieuwe convenantthema's naar
voren, zoals pesten en arbeidsconflicten.
De tweede fase bood tevens de mogelijkheid om pilots te houden voor de
ontwikkeling en toepassing van nieuwe werkwijzen voor re-integratie in het tweede
spoor (bij een nieuwe werkgever) en voor re-integratie van arbeidsongeschikten
met een WAO-uitkering.
Voor het afsluiten van een tweedefaseconvenant golden criteria als WAO-instroom
en omvang van de sector. Uiteindelijk zijn negentien tweedefaseconvenanten
gesloten, waarvan elf een vervolg waren op een eerstefaseconvenant (aangeduid
met de naam `arboplusconvenant').
---
Enkele feiten op een rij1
Looptijd
In totaal zijn 69 convenanten afgesloten en uitgevoerd. Dertig convenanten zijn gestart in de jaren 2001
en 2002. De gemiddelde reële looptijd van een convenant (3,6 jaar) is langer dan de gemiddelde
geplande looptijd (3,2 jaar). De kortste looptijd is 2,2 jaar; de langste 5,8 jaar. De gemiddelde looptijd
van de convenanten in de tweede fase is korter (2,7 jaar) dan de gemiddelde looptijd in de eerste fase
(3,9 jaar).
Onderwerpen
Het onderwerp `vroegtijdige re-integratie/ziekteverzuim' komt het meest voor:
in 53 convenanten is dit aan de orde. Andere onderwerpen die veel voorkomen zijn
werkdruk/psychosociale belasting (41 convenanten), fysieke belasting/tillen (37), WAO-
instroom/uitstroom (29), RSI (16), agressie en sociale veiligheid (14) en schadelijk geluid (11). Overige
onderwerpen komen in minder dan tien convenanten voor.
Bereik
Het totaal aantal werknemers in branches met een arboconvenant is ongeveer
3,5 miljoen, ofwel 52% van de Nederlandse werknemers.
Kosten
De kosten van de uitvoering van convenanten zijn gedeeld tussen het Ministerie van SZW en de sociale
partners. Het uitgangspunt was dat de bijdrage van het ministerie maximaal 50% bedroeg. In totaal is er
circa 251 miljoen mee gemoeid. Volgens de begrotingen van de afzonderlijke convenanten zouden de
sociale partners/branches 70% financieren en het Ministerie van SZW 30%. Bij 41 convenanten is de
begroting gebaseerd op een gelijke bijdrage van de branche en het Ministerie van SZW. Bij 26
convenanten is de begrote bijdrage van de sector hoger dan 50%.
Convenant in uitvoering: stappen in het proces
De totstandkoming van een arboconvenant verliep doorgaans in een aantal
stappen:
De verkennende fase
Verkenning van bedrijfstak en draagvlak, en opstellen van een intentie-
verklaring.
De intentiefase
Opzet van de convenantorganisatie en instelling van een branche-
begeleidingscommissie (BBC), doorgaans vanuit de ondertekenende partijen;
ook een vertegenwoordiger van het Ministerie van SZW was lid van de
commissie. Een fase van voorbereidend onderzoek, waaronder nulmetingen
op de convenantonderwerpen, onderzoeken naar de stand der techniek voor
de aanpak van arborisico's en van concretisering van het convenant in een
Plan van Aanpak. De ondertekening van het convenant sloot de fase af.
De implementatiefase
De projectorganisatie voerde onder aanvoering van de projectleider (ook wel
procesondersteuner genoemd) het Plan van Aanpak uit. De BBC bestuurde dit
proces en was eindverantwoordelijk voor de uitvoering.
De expiratiefase
Afwikkeling van de werkzaamheden en financiën, en waarborging van de
convenantresultaten en de eindevaluatie (inclusief eindmetingen).
Streven naar een keten aan reacties
Doel van het beleidsprogramma arboconvenanten was het tot stand brengen van
afspraken op sectorniveau over verbetering van het arbo- en verzuimbeleid in de
bedrijven. Van begin af aan was het duidelijk dat deze afspraken niet `als
vanzelfsprekend' zouden doorwerken naar de afzonderlijke bedrijven en vandaar
naar de werkvloer. Een convenant moest via een keten aan reacties de weg naar
de werkvloer vinden en daar effect sorteren.
---
Het beleidsprogramma ging ervan uit dat een convenant op twee manieren invloed
uitoefent op het bedrijfsbeleid: enerzijds verminderde blootstelling aan arbeids-
risico's op de werkvloer en daardoor een betere gezondheid, anderzijds een
actiever verzuimbeleid, gericht op verzuimgedrag en vroegtijdige re-integratie.
Beide processen dragen bij aan een lager verzuim en minder arbeidsongeschikt-
heid.
Hoe moesten de bruggen tussen sectorniveau en werkvloer geslagen worden en
wie moest dat doen? Daarover bestonden verschillende ideeën. Er werd onder
andere gedacht aan de Arbeidsinspectie, arbodiensten, OR/PVT'en en O&O-
fondsen. Ook de werkgevers- en werknemersorganisaties waren een rol
toebedeeld. Zij zouden via hun leden zorgen voor goede communicatie met de
bedrijven, de werknemers en de werkvloer. Aansluiting van de convenantafspraken
bij cao's en (vooral) voorlichting zou het bereik van de werkvloer bevorderen.
Zowel communicatie van de sectoren naar de afzonderlijke bedrijven als andersom
werd van belang geacht: ervaringen van de werkvloer en verspreiding van good
practices kunnen immers een grote bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een
effectief arbobeleid.1
Over dit eindrapport
Dit eindrapport gaat in op de effecten en de (door)werking van de convenant-
methode. Het rapport is gebaseerd op de uitkomsten van het onderzoek
`Convenanten in context'1 en andere evaluatieonderzoeken, en het oordeel
hierover van betrokken partijen. `Convenanten in context' beschrijft en analyseert
de opbrengsten en de werking van de afzonderlijke convenanten, en die van het
programma als geheel. Het werd opgesteld door een combinatie van drie
onafhankelijke onderzoeksinstellingen en is mede gebaseerd op de uitkomsten van
de overige evaluatiestudies. Bijlage 2 geeft een overzicht van alle onderzoeken die
in het kader van de evaluatie van het beleidsprogramma zijn uitgevoerd. De
referenties in de tekst verwijzen met cijfers naar de diverse studies (zie bijlage 1).
Dit rapport is tot stand gekomen in overleg met centrale werkgevers- en
werknemersorganisaties. Waar partijen op bepaalde aspecten tot verschillende
conclusies zijn gekomen, belichten we deze in dit eindrapport. Bijlage 3 bevat
financiële informatie over de (uitvoerings)kosten van de convenanten.
Paragraaf 2 geeft weer wat de resultaten van de convenanten zijn op sectorniveau.
Paragraaf 3 en 4 beschrijven de effecten van de arboconvenanten in termen van
ziekteverzuim en arbeidsrisico's. Paragraaf 5 handelt over de doorwerking, ofwel
de doorvertaling van afspraken op sectorniveau naar de werkvloer. Paragraaf 6
geeft aan in welke mate de opbrengsten veiliggesteld zijn. Paragraaf 7 beschrijft de
convenanten in hun context, met aandacht voor de wisselwerking tussen de
convenanten en de sectoren waarin ze zijn uitgevoerd. Dit leidt tot lessons learned:
inzichten over het tot stand brengen van samenwerking in sectoren op het terrein
van arbeidsomstandigheden. Het rapport sluit af met een slotbeschouwing die
ingaat op de waarde van de convenanten als beleidsinstrument en een blik op de
toekomst werpt.
10
2. Resultaten op sectorniveau
Het evaluatieonderzoek laat zien dat de convenanten een sterke impuls hebben
gegeven aan het arbo- en verzuimbeleid op sectorniveau. Het arbobeleid is op een
hoger plan gebracht door verbetering van de arbo-infrastructuur en een grotere
bereidheid om arbeidsomstandigheden te verbeteren. Bovendien is er meer kennis
over effectieve instrumenten.
Ontwikkeling of versterking infrastructuur
In veel convenantsectoren is een nieuwe of vernieuwde infrastructuur voor
arbobeleid ontstaan.1 Dit betekent dat er een platform, uitvalsbasis, institutie of
projectorganisatie is, van waaruit het arbobeleid kan worden ontwikkeld. De
infrastructuur biedt sectoren bijvoorbeeld de mogelijkheid om na de
convenantperiode de toegenomen verantwoordelijkheid uit de vernieuwde Arbowet
waar te maken. Zo kunnen werkgevers en werknemers de infrastructuur gebruiken
bij het ontwikkelen van een arbocatalogus. Een arbocatalogus beschrijft de
verschillende methoden en oplossingen van werkgevers en werknemers om te
voldoen aan de doelvoorschriften die de overheid stelt.
Meer bereidheid om arbeidsomstandigheden te verbeteren
Convenantpartijen ervaren dat het onderwerp arbeidsomstandigheden hoger op de
agenda is komen te staan.2 Ze zien het convenant als een stimulans om meer
maatregelen te nemen in de branche.1 En inderdaad, bedrijven in convenant-
sectoren hebben meer maatregelen genomen tegen de meeste arbeidsrisico's dan
bedrijven in sectoren zonder convenant (zie paragraaf 5). Ook het ontstaan van
een nieuwe of vernieuwde arbo-infrastructuur wijst op een grotere bereidheid om
het arbo- en verzuimbeleid in sectoren (verder) te verbeteren.
Kennis over arbeidsrisico's en samenwerking
In convenantbranches is veel kennis opgebouwd over de aard en omvang van
arbeidsrisico's, de mogelijke aanpak en effectieve manieren om maatregelen te
implementeren.1 Veel betrokkenen zien die leereffecten zowel binnen als tussen
sectoren als waardevol, ook waar het soms negatieve ervaringen betroffen. De
sociale partners hebben ervaren dat er mogelijkheden zijn voor onderlinge
samenwerking op brancheniveau op het terrein van de arbeidsomstandigheden. In
veel branches heerst nu een sfeer van samenwerking en vertrouwen tussen de
sociale partners. Dit geldt ook voor de verhouding tussen sociale partners en het
Ministerie van SZW: het inzicht in elkaars `leefwereld' is gegroeid.2
Beschikbaarheid instrumenten
Er zijn instrumenten voor betere arbeidsomstandigheden ontwikkeld en
werkprocessen zijn aangepast.2 De instrumenten maken het mogelijk om in de
toekomst te werken aan betere arbeidsomstandigheden (bijvoorbeeld via
arbocatalogi). Ook zijn er tal van goede praktijken ontstaan: technische of
organisatorische oplossingen die afzonderlijke bedrijven toepassen en die een
aantoonbaar positief effect hebben.4 In het kader op de volgende pagina staan zes
voorbeelden.
---
Imagoverbetering
De convenanten hebben sommige sectoren geholpen het imago van hun branche
te verbeteren. Ook kregen enkele sectoren uitstel van aangescherpte regels of
handhavingsactiviteiten.2 Het imago van het ministerie bij sociale partners is
verbeterd.2
Voorbeelden van goede praktijken
Stofvrij slijpen
Ruim 100.000 mensen die werken in de bouw worden dagelijks blootgesteld aan kankerverwekkende
kwartsstof. Daarom ontwikkelde de bouwsector gezamenlijk een modificatie van de voegenslijper.
Hierdoor kan er nu vrijwel stofvrij worden gewerkt. Een commercieel succes, dat in de eerste weken van
introductie al zijn geplande jaaromzet bereikte.
Grafici weer aan het werk
In 2003 zat ongeveer 15% van alle medewerkers in de grafimediabranche in de WAO. De branche heeft
een manier ontwikkeld om WAO'ers uit het `zittende bestand' te re-integreren. Dertig procent van de
grafici die een re-integratietraject volgden, vond werk, van wie een derde in de eigen branche.
Gezonde kappers
De kappers ontwikkelden een modieus succesrecept: Healthy Hairdresser. Een grootschalige
communicatiecampagne combineerde voorlichting over gezond werken met de nieuwste knip- en
verftechnieken. De campagne heeft 90% van alle kappers bereikt.
Minder ongevallen in de papier- en kartonsector
Drie branches uit de papier- en kartonindustrie voerden van 2001 tot 2007 met succes een programma
uit, dat het aantal ongevallen met verzuim in de totale branche sterk deed dalen. Het project kenmerkte
zich door een grote betrokkenheid van het topmanagement van de bedrijven en openheid over de
verschillen in resultaten per bedrijf.
Aanpak psychisch verzuim in de schoonmaak- en glazenwassersbranche
De schoonmaak- en glazenwassersbranche ondersteunt leidinggevenden om verzuim door psychische
klachten te voorkomen. De branche heeft hiervoor een mix van trainingen en communicatiemiddelen
samengesteld. Zevenduizend leidinggevenden volgden een opleiding coachend leidinggeven. De
opleiding is opgenomen in het reguliere opleidingspakket van de sector.
De ergocoach
Fysieke belasting in de zorgsector is een groot arbeidsrisico. Het bestaande netwerk van 1.000
tilspecialisten is uitgebreid tot ruim 5.500 ergocoaches. Ergocoaches zijn verpleegkundigen,
verzorgenden of facilitair dienstverleners met fysieke belasting als speciaal aandachtsveld. Hun
dagelijkse aandacht hiervoor en hun voortdurende, vaak kleinschalige en alledaagse, interventies op de
werkvloer dragen bij aan een verhoogd bewustzijn.
De analyse van goede praktijken toont dat maatwerk per sector én per bedrijf
noodzakelijk is om de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Bedrijven moeten
zelf knelpunten analyseren en hun eigen oplossingen bedenken.2, 7
Andere manier van werken
Het ministerie heeft ervaring opgedaan met de convenanten als beleidsinstrument.
Door deelname in de uitvoering van de convenanten, met name in de
branchebegeleidings-commissie, bouwde het ministerie veel kennis op over de
ontwikkeling en invoering van arbobeleid binnen bedrijfstakken. Werkgevers en
werknemers kregen de ruimte om op maat sectorale afspraken te maken over het
arbo- en verzuimbeleid. De nieuwe Arbowet, die meer verantwoordelijkheden geeft
aan werkgevers en werknemers ten aanzien van het arbo- en verzuimbeleid,
bouwt hierop voort.
12
3. Ziekteverzuim: extra daling in convenantsectoren
Het ziekteverzuim in convenantsectoren is in de periode 1999 - 2005 met 28%
gedaald. Deze daling is 2,5 keer zo groot als in sectoren die geen convenanten
hebben afgesloten. De convenanten zijn uitgevoerd in een periode waarin door
veranderingen in wet- en regelgeving de verantwoordelijkheid en financiële
gevolgen van verzuim en arbeidsongeschiktheid werden verlegd naar werkgevers
en werknemers. Dit leidde overal tot een substantiële daling van het verzuim. In
convenantsectoren deed deze trend zich echter in sterkere mate voor.
Verzuimdoelstellingen gerealiseerd
Het doelbereik van de convenanten ten aanzien van ziekteverzuim is op twee
manieren in kaart gebracht: op mesoniveau (het niveau van de convenant-
doelstellingen) en op macroniveau (waarbij de effecten voor alle convenant-
sectoren worden geaggregeerd en vergeleken met niet-convenantsectoren). In 53
arboconvenanten zijn doelstellingen opgenomen over verzuim en re-integratie. Van
deze doelstellingen is 58% volledig gehaald en 29% gedeeltelijk. Dit betekent dat
87% van de doelstellingen op verzuim en re-integratie volledig of gedeeltelijk is
gehaald.1
In diverse tweedefaseconvenanten zijn nieuwe methoden ontwikkeld voor de re-
integratie van arbeidsongeschikten en de re-integratie bij een nieuwe werkgever
(re-integratie tweede spoor). Deze pilots zijn net zo effectief als de convenanten.
Daarnaast hebben enkele pilots geleid tot een structurele sectorale voorziening
voor re-integratie van langdurig zieken en arbeidsongeschikten (bijvoorbeeld het
servicepunt Grafimedia, sectorale verzuimsteunpunten).10
Belangrijk effect op macroniveau
Het ziekteverzuim in Nederland is in de periode van het beleidsprogramma
Arboconvenanten over de hele linie flink gedaald. Maar tussen 2001 en 2005 is in
convenantbranches het ziekteverzuim sterker gedaald dan in branches die geen
convenant hebben afgesloten.3
Het grootste verschil is zichtbaar in 2002. Vanaf 2004 stijgt het ziekteverzuim licht
in de branches die geen convenant hebben afgesloten, terwijl het verzuim in de
convenantbranches nog daalt.
Ontwikkeling ziekteverzuim in 1999 2005
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
8,0%
7,0%
6,0%
5,0%
Convenantbranches
4,0%
Referentiegroep
3,0%
2,0%
1,0%
0,0%
13
In 2005 is het verzuimpercentage in convenantsectoren 28% gedaald ten opzichte
van het verzuimpercentage in 1999. In sectoren zonder convenant is de daling in
dezelfde periode 11%. Cijfers over 2006 en 2007 zijn in deze analyse niet
opgenomen, omdat de statistische gegevens over deze jaren nog niet bekend zijn.
Een alternatieve analyse van de cijfers van 2006 bevestigt echter de dalende trend
in convenantsectoren en de licht stijgende trend in niet-convenantsectoren.8
De extra daling van het verzuim in convenantsectoren vertegenwoordigt over de
jaren 2000-2005 een besparing van 450 miljoen euro per jaar (dit is een
conservatieve schatting, prijspeil 2000).1
Door veranderingen in de wetgeving rond arbeidsongeschiktheid zijn uitspraken
over de ontwikkeling van de WAO-instroom in convenantbranches ten opzichte van
andere branches niet goed mogelijk. In 2005 was er geen WAO-instroom door de
verlenging van de wachttijd naar twee jaar. En door de overgang van de WAO naar
de WIA zijn de instroomcijfers vanaf 2006 (in de WIA) niet goed vergelijkbaar met
de vroegere instroomcijfers (in de WAO).
Overige oorzaken van daling ziekteverzuim
De daling van het verzuim in de afgelopen jaren kan niet los worden gezien van
ontwikkelingen die in dezelfde richting werkten. In de periode van het
beleidsprogramma Arboconvenanten is de wet- en regelgeving rond arbeids-
omstandigheden en sociale verzekeringen ingrijpend veranderd. De belangrijkste
ontwikkeling in de sociale verzekeringen was het stapsgewijs verleggen van de
verantwoordelijkheid en financiële gevolgen van verzuim en arbeidsongeschiktheid
naar werkgevers en branches (via premie-differentiatie). De Wet verbetering
poortwachter bracht een belangrijke attitudeverandering bij werkgevers en
werknemers teweeg: begeleiding bij ziekteverzuim kreeg nu veel meer aandacht
en partijen gingen meer van elkaar verwachten op het gebied van re-integratie.
Daarnaast leverde deze en andere wetten, zoals Terugdringing ziekteverzuim/
Wijziging Arbowet, Uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte, en Verlenging
loondoorbetalingsplicht nieuwe financiële prikkels bij ziekteverzuim en
arbeidsongeschiktheid. De Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeids-
ongeschiktheidsregeling bracht een verschuiving van WAO-lasten naar bedrijven
en branches met zich mee.1
De daling van het ziekteverzuim hangt ook samen met ontwikkelingen in de
conjunctuur. Bij een ongunstig economisch tij melden minder werknemers zich
ziek. Het ziekteverzuim is vooral sterk gedaald in de periode 2002 2003. In deze
jaren had Nederland te maken met een laagconjunctuur. Het was dus een
samenspel van factoren dat leidde tot een daling van het ziekteverzuim in de
periode 2000 2005. Daarbovenop heeft de convenantmethode een extra impuls
gegeven in convenantsectoren.
Conclusie
De convenanten zijn uitgevoerd in een periode waarin veranderingen in wet- en
regelgeving tot belangrijke attitudewijziging leidden bij werkgevers en werknemers.
Dit heeft met elkaar gezorgd voor een substantiële daling van het verzuim. Omdat
deze trend zich in convenantsectoren in sterkere mate heeft voorgedaan, kan
geconcludeerd worden dat de wet- en regelgeving ten aanzien van ziekteverzuim
extra effectief is geweest in deze sectoren. Tegelijk gaven de veranderingen in
wet- en regelgeving een extra impuls aan de toeloop naar het Arboconvenanten-
programma. Het bereik van het Arboconvenantenprogramma werd vergroot, omdat
sectoren waren geprikkeld om het arbo- en verzuimbeleid te verbeteren.
14
4. Arbeidsrisico's: ontwikkeling in de gewenste
richting
De aanpak van arbeidsrisico's via convenanten laat in 50% van de risicosituaties
belangrijke verbeteringen van de arbeidsomstandigheden zien . Deze verbete-
ringen zijn doorgaans behaald in deelsectoren of bij specifieke doelgroepen.
Net als bij ziekteverzuim is het doelbereik op het gebied van preventie op twee
manieren in kaart gebracht. In de sectoren is nagegaan wat er terecht is gekomen
van de convenantafspraken over vermindering van arbeidsrisico's. Op macro-
niveau zijn de blootstelling aan arbeidsrisico's en de gezondheidsklachten in
convenantsectoren vergeleken met die in niet-convenantsectoren.
Sectorniveau
In vrijwel alle convenanten zijn doelstellingen afgesproken over de vermindering
van arbeidsrisico's. Van deze doelstellingen is 19% volledig gerealiseerd en 31%
gedeeltelijk. Dit betekent dat voor de helft van de gekozen arbeidsrisico's een
duidelijke verbetering tot stand is gebracht.1 Deze verbeteringen zijn doorgaans
behaald in deelsectoren en bij specifieke doelgroepen, maar er zijn ook
voorbeelden van convenantafspraken die sectorbreed hebben geleid tot een
betere bescherming tegen specifieke risico's (o.a. kappers, bakkers, zorgsectoren,
podiumkunsten en defensiewerkplaatsen). In de helft van de risicosituaties is
echter weinig tot geen resultaat geboekt.
Macroniveau
Op macroniveau zijn weinig effecten aantoonbaar. Uit onderzoek8 blijkt dat de
blootstelling aan RSI, agressie en geweld en werkdruk sterker afneemt in
convenantbranches dan in andere branches. Voor fysieke belasting en
oplosmiddelen geldt dat de blootstelling juist toeneemt in convenantbranches. Bij al
deze risico's zijn de effecten overigens zeer klein. Ook op het gebied van
gezondheidsklachten zien we vrijwel geen effecten van de convenanten.
Gezondheidsklachten van werknemers in de convenantbranches blijken niet méér
af te nemen dan in andere branches, uitzonderingen daargelaten.
Verklaringen
Het streven van de overheid en sociale partners om arbeidsomstandigheden te
verbeteren kent een lange geschiedenis, die teruggaat tot ver vóór de
convenantenperiode. Het is dan ook niet reëel om te verwachten dat dit probleem
met de convenanten geheel kan worden `opgelost'. Er zijn diverse verklaringen
waarom de resultaten op dit vlak vooralsnog achterblijven bij de doelstellingen.8
Concrete instrumenten en maatregelen zijn vaak pas in de laatste jaren, of
zelfs in het laatste jaar, van een arboconvenant ingevoerd. De ontwikkeling
van instrumenten voor de aanpak van specifieke risico's duurde vaak langer
dan verwacht. Bovendien kost het enige tijd voordat die instrumenten `landen'
op de werkvloer en een vermindering van blootstelling aan risicofactoren en
klachten zichtbaar wordt.
Tijdens de convenantperiode was nog maar weinig bekend over de effectiviteit
van arbomaatregelen. Van de vaak nieuw ontworpen instrumenten was op
voorhand niet bekend hoe groot hun bijdrage aan de oplossing van het
arbeidsrisico zou zijn.
15
Sommige sectoren maakten wél afspraken over het verminderen van
arbeidsrisico's, maar hebben uiteindelijk geen maatregelen genomen.
Voor de geringe effecten op macroniveau is een methodologische verklaring.
Op macroniveau wordt de situatie van de totale werknemerspopulatie van
branches in kaart gebracht. In praktijk richtten convenanten zich vaak op
specifieke beroepen, functies en deelsectoren. Bij deze subpopulaties zijn
dikwijls goede resultaten geboekt, die echter verdwijnen in de gemiddelde
score van de hele werknemerspopulatie. Dit leidt tot een onderschatting van de
werkelijk bereikte effecten van de arboconvenanten.8
Tot slot is ook een overweging over de oorspronkelijke doelstellingen op z'n plaats.
In diverse evaluatiestudies komt naar voren dat convenantdoelstellingen een hoog
ambitieniveau hebben. Achteraf is vast te stellen dat deze soms zeer lastig te
realiseren zijn.1 Van het afspreken van ambitieuze doelstellingen kan een
stimulerende en motiverende werking uitgaan. Maar daar hoort bij dat de kans dat
die doelstellingen ook volledig worden gehaald dan kleiner is, zeker als het
weerbarstige risico's betreft.
Conclusie
Terwijl convenantsectoren dus niet altijd effecten laten zien op arbeidsrisico's (op
macroniveau), is het ziekteverzuim in deze sectoren wel sterk gedaald ten opzichte
van overige sectoren. Vertegenwoordigers van werknemersorganisaties vinden dat
met de arboconvenanten veel is bereikt, maar betreuren dat de resultaten op het
gebied van een betere bescherming van werknemers achterblijven bij de
verwachtingen.
De werknemersvertegenwoordigers menen niettemin dat sociale partners, in
aanvulling op het belang dat zij toekennen aan het bindende karakter van
wetgeving, ook zelf verantwoordelijkheid moeten (blijven) nemen. Wel realiseren zij
zich dat bij de toepassing van instrumenten zoals convenanten, meer aandacht
besteed moet worden aan een effectieve aanpak van arbeidsrisico's.
Vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties en ook van het Ministerie van
SZW vinden dat met de convenanten belangrijke vooruitgang is geboekt. Naast het
behalen van belangrijke resultaten bij de aanpak van arbeidsrisico's zijn er andere
waardevolle opbrengsten. Voorbeelden hiervan zijn de ontwikkeling van een arbo-
infrastructuur, het vergroten van het risicobewustzijn, de ontwikkeling van nieuwe
aanpakken.
16
5. Doorwerking van afspraken naar de werkvloer
Bedrijven in convenantsectoren hebben meer maatregelen genomen tegen de
meeste arbeidsrisico's dan sectoren zonder convenant. Om deze maatregelen te
laten `landen' bij de individuele werknemer blijven wel extra inspanningen nodig.
Het beleidsprogramma Arboconvenanten heeft veel inzichten opgeleverd voor een
succesvolle doorwerking van de sectorale aanpak van arbeidsomstandigheden.
Keten aan reacties
De convenanten veronderstellen een keten aan reacties. Een sectoraal convenant
wordt immers vertaald naar maatregelen, die uiteindelijk in afzonderlijke bedrijven
hun effect moeten hebben op de gezondheid en het verzuim van werknemers.
Convenant
Sectorniveau
Plan van Aanpak
Sectorale maatregelen
Implementatie van
maatregelen op
bedrijfsniveau
Bedrijfsniveau
Betere arbeids -
omstandigheden Actief verzuimbeleid
Minder
Niveau
blootstellingsgevolgen Minder verzuim
werknemer
(betere gezondheid)
De figuur laat zien dat er verschillende schakels bestaan tussen het convenant op
sectorniveau en het effect dat het convenant zou moeten hebben op de individuele
werknemer. Bij elke schakel worden er beslissingen genomen die het doelbereik
van de convenanten kunnen beïnvloeden.
Van convenant naar plan van aanpak
Op sectorniveau zijn de afspraken in het arboconvenant uitgewerkt in een Plan van
Aanpak. Dit bevat de maatregelen die de sector wil nemen om de doelstellingen te
bereiken. In veel Plannen van Aanpak zijn sectorale maatregelen opgenomen die
alleen voor specifieke beroepsgroepen waren bestemd. Ook hebben sectoren
ervoor gekozen om instrumenten in pilotvorm in te zetten, bijvoorbeeld bij enkele
bedrijven. Zo kon eerst ervaring worden opgedaan met de werking van het
instrument.1
17
Van Plan van Aanpak naar sectorale maatregelen
In sommige sectoren zijn sectorale maatregelen uiteindelijk niet ontwikkeld of
ingevoerd. Voortschrijdend inzicht over de te verwachten effectiviteit leidde ertoe
dat partijen besloten af te zien van een sectorale maatregel. In andere gevallen is
tijdens de uitvoering van het plan van aanpak het aantal thema's verkleind,
waardoor maatregelen zijn komen te vervallen. 1
Van sectorale maatregelen naar implementatie
Niet alle sectorale maatregelen hebben de bedrijven bereikt. De meeste
convenanten hebben vanaf het begin zwaar ingezet op communicatie, maar dat
leverde zeker in de beginjaren niet altijd het gewenste resultaat op. Massale
top-down-communicatie en grootschalige campagnes hadden meestal maar een
beperkt effect.1, 4 Verloop onder de vertegenwoordigers van de convenantpartijen
of het personeel van de uitvoeringsorganisatie heeft in een aantal sectoren voor
vertraging gezorgd. Zo bleef minder tijd over om sectorale maatregelen te
implementeren. Bij het begin van het Arboconvenantenprogramma werd veel
verwacht van arbodiensten als intermediair. In de praktijk hebben zij geen
prominente rol gespeeld. De meeste arbodiensten zijn niet naar branche
georganiseerd en bedrijfsartsen waren slecht geïnformeerd over de
convenanten.1,11 Communicatie van werkgeversorganisaties bereikte lang niet alle
bedrijven, bijvoorbeeld omdat in de meeste branches niet alle bedrijven zijn
aangesloten bij een brancheorganisatie.1
Achteraf gezien waren er veel ideeën over de wijze waarop sectorale maatregelen
zouden moeten doorwerken naar de werkvloer en welke partijen daarbij een rol
zouden hebben, maar een duidelijke strategie voor de implementatie ontbrak
meestal. De evaluatieonderzoeken tonen aan dat het verbeteren van
arbeidsomstandigheden vaak samengaat met een cultuurverandering bij
werkgevers en werknemers. Voor het tot stand brengen van zo'n
cultuurverandering is het ontwikkelen van een implementatiestrategie van groot
belang.1, 4
Toch hebben de convenantbranches meer maatregelen genomen tegen
risicofactoren dan branches zonder convenant, met uitzondering van fysieke
belasting en het werken met oplosmiddelen (zie het kader hieronder).8 Overigens
betekent dit niet automatisch dat de convenantmaatregelen hun weg hebben
gevonden naar bedrijven. Het is ook mogelijk dat bedrijven in convenantsectoren
meer `eigen' maatregelen hebben genomen, wellicht als gevolg van de
toegenomen aandacht voor arbo- en verzuimbeleid in die sector.
Maatregelen binnen en buiten convenantsectoren
In het onderzoek zijn alleen bedrijven meegenomen waar volgens de RI&E arbeidsrisico's aanwezig
waren. Dan blijkt dat 77% van de bedrijven in convenantsectoren maatregelen hebben genomen tegen
RSI, tegenover 61% van de bedrijven in sectoren zonder convenant. Voor werkdruk zijn deze
percentages 51% (sectoren met convenant) en 36% (sectoren zonder convenant) en voor agressie en
geweld 52% en 47%. Convenantsectoren hebben minder maatregelen genomen tegen fysieke belasting
en het werken met oplosmiddelen dan sectoren zonder een convenant. De maatregelen tegen geluid
laten geen duidelijke verschillen zien.
Naast maatregelen in afzonderlijke sectoren hebben sociale partners ook sectoroverstijgende projecten
uitgevoerd.7 Deze projecten hadden als doel om werknemers op de werkvloer te informeren over
arbeidsrisico's en de kennis over arbomaatregelen te vergroten.
18
Van maatregelen naar betere arbeidsomstandigheden
Maatregelen tegen arbeidsrisico's leiden niet altijd tot een verbetering van de
arbeidsomstandigheden van álle werknemers in een bedrijf. Sommige maatregelen
waren alleen bedoeld voor specifieke doelgroepen, bijvoorbeeld beroepsgroepen.
Het effect kon dan ook alleen optreden bij die specifieke doelgroep.1 Maatregelen
die wel voor de hele werknemerspopulatie waren bedoeld, bereikten niet altijd de
individuele werknemer. Bij de opzet van het Arboconvenantenprogramma was een
belangrijke stimulerende rol toebedeeld aan de personeelsvertegenwoordiging
(PVT), de ondernemingsraad (OR) en de vakbond. Deze rol is echter niet goed van
de grond gekomen. Ook de communicatie naar werknemers sorteerde soms
weinig effect. Vooral omdat de communicatie te veel aanbodgericht was en te
weinig aansloot op de belevingswereld van de werknemers.4, 7 Tenslotte sloten ook
de maatregelen zelf niet altijd aan op de behoeften van individuele werknemers.
Conclusie
De convenanten hebben geleid tot een beter beschermingsniveau ten aanzien van
specifieke risico's . Het is echter niet in alle convenanten even goed gelukt.
Een belangrijk resultaat van het Arboconvenantenprogramma is daarom het inzicht
dat maatregelen op sectorniveau niet vanzelf terechtkomen bij bedrijven en
vervolgens bij werknemers. Extra inspanningen zijn nodig om de sectorale plannen
in de volle breedte hun weg te kunnen laten vinden naar de individuele werkgever
en werknemer. De arboconvenanten hebben veel kennis opgeleverd over de wijze
waarop afspraken op sectorniveau succesvol kunnen doorwerken.
Het Arboconvenantenprogramma maakt duidelijk dat een goede aanpak van
arbeidsomstandigheden en ziekteverzuim niet uitsluitend bestaat uit het
ontwikkelen en uitvoeren van technische maatregelen. Van belang is vooral een
cultuurverandering bij bedrijven en werknemers. Arbo- en verzuimbeleid beginnen
bij bewustwording en risicobesef én de bereidheid van werkgevers en werknemers
om er wat aan te doen. Het vergt een andere houding en gedrag van werkgevers
en werknemers.
Verschillende sectoren hebben ondervonden dat communicatie niet te grootschalig
en aanbodgericht moet zijn, maar juist kleinschalig en eventueel face-to-face.4 Het
belang hiervan blijkt ook uit de evaluatie van enkele sectoroverstijgende projecten
die met financiële steun van het ministerie werden uitgevoerd door onder andere
sociale partners.7 Kleinschalige en face-to-face communicatie is echter wel
tijdsintensief en duur. Communicatie die gebruik maakt van de ervaringen van
werknemers blijkt effectiever te zijn dan communicatie via massamedia. Door
ervaringsdeskundigheid te gebruiken bij de ontwikkeling van maatregelen verbetert
ook de aansluiting op werknemers. Ten slotte is het van belang om doelgroepen
verschillend te benaderen. Het bereiken van werkgevers en werknemers in het
midden- en kleinbedrijf vergt bijvoorbeeld een andere aanpak dan in grote
bedrijven.
Sommige branches hebben een eigen manier gevonden om de afstand tussen
sector en bedrijf te overbruggen.1 Bij de sector Defensie werd het sectorale
convenant uitgewerkt in specifieke convenanten per legeronderdeel. Dit vergrootte
de betrokkenheid van de legeronderdelen bij het convenant. In de sector Papier en
Karton is aan de directies van alle bedrijven gevraagd om de convenantafspraken
mede te ondertekenen. Op deze manier werden zij direct betrokken bij het
convenant. De sector Peuterspeelzalen maakte gebruik van regionale organisaties
19
als tussenstation. De sector Kinderopvang liet een aantal kleinere bedrijven door
grotere coachen.
Ook pilotprojecten kunnen bijdragen aan een beter bereik van de werkvloer. Als
goede praktijk kunnen zij andere bedrijven interesseren voor effectieve arbo- of
verzuimmaatregelen.
Werkgevers- en werknemersorganisaties onderkennen dat zij niet in alle sectoren
een sterke schakel konden zijn in de vertaling van sectorale afspraken naar de
werkvloer.
20
6. De opbrengsten veiliggesteld
Onderzoek laat zien dat er veel maatregelen zijn genomen om de opbrengsten van
de arboconvenanten zeker te stellen voor de toekomst.
Verreweg de meeste convenanten hebben geleid tot afspraken en activiteiten die
continuering van de opbrengsten na afloop van het convenant zeker stellen. Deze
borgingsafspraken worden door betrokkenen vaak als een van de meeste
waardevolle resultaten beschouwd.1 Verschillende vormen van borging komen
voor: normerende borging (convenantmaatregelen worden bindend opgeschaald
naar de hele sector), infrastructurele borging en instrumentele borging (het blijven
aanbieden van ontwikkelde instrumenten en producten). Instrumentele en
infrastructurele borging komen bij bijna alle onderzochte convenanten voor;
normerende borging is het moeilijkst te regelen (omdat convenantmaatregelen
moeten worden `opgeschaald' naar de hele sector) en komt naar verhouding het
minst voor bij convenanten, maar toch nog altijd in ruim de helft van de
onderzochte convenanten.
Begin 2006 is een eerste onderzoek gedaan naar de borging van de achttien
arboconvenanten die op dat moment al waren afgerond.5 Het onderzoek laat zien
dat borging van de opbrengsten aanvankelijk geen cruciaal en vanzelfsprekend
onderdeel was van deze convenanten. Besluiten over de borging zijn doorgaans
genomen in de eindfase of zelfs na afloop van de convenantperiode.
Bij de convenanten die later in de tweede fase van het beleidsprogramma - zijn
afgesloten, is dit proces eerder op gang gekomen. Uit een analyse van elf
arboconvenanten die zijn afgesloten aan het einde van het Arboconvenanten-
programma blijkt, dat bij tien convenanten afspraken zijn gemaakt over
infrastructurele en instrumentele borging. Deze elf convenanten hadden alle een
(flink) kortere looptijd dan de eerste achttien convenanten.9 Kennelijk is dat geen
belemmering geweest om de resultaten te verankeren. De tweedefase-
convenanten hebben op dit punt wellicht kunnen profiteren van de ervaringen uit
de voorafgaande periode.
Afspraken over convenantonderwerpen komen terug in cao's
Het ministerie van SZW heeft onderzoek gedaan naar de borging van
convenantafspraken in cao's.6 Convenantbranches hebben in meer dan de helft
van de gevallen afspraken over een convenantonderwerp vastgelegd in de cao
(peildatum: januari 2007). Het percentage cao's met afspraken over arbeidsrisico's
is begin 2007 groter in convenantbranches dan in branches zonder convenant.
Conclusie
Het beleidsprogramma arboconvenanten beoogde dat de opbrengsten van
convenanten na afloop geborgd zouden worden in het arbeids-omstandig-
hedenbeleid van sectoren. Dit resultaat is gehaald: vrijwel alle convenanten zijn
afgesloten met een mix van afspraken en maatregelen om dit mogelijk te maken.
Voor vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties zijn daarbij met name de
resultaten bij infrastructurele en instrumentele borging van belang, omdat dit een
goede basis legt voor het toekomstige arbo- en verzuimbeleid in sectoren. Ook
vertegenwoordigers van werknemersorganisaties vinden dat er ten aanzien van de
borging goede resultaten zijn geboekt. Wel zouden zij graag hebben gezien dat er
meer convenantafspraken waren vastgelegd in cao's of in andere niet vrijblijvende
21
vormen van borging. Normerende afspraken zijn in hun visie noodzakelijk om alle
bedrijven te binden aan arbo- en verzuimmaatregelen. Met het uitbrengen van een
handreiking voor convenantpartijen ondersteunde de overheid het streven om in
cao's aandacht te besteden aan convenantafspraken.12
De werkgeversorganisaties hadden geen bezwaar tegen bindende afspraken over
convenantonderwerpen, maar het vormde hen voor geen vanzelfsprekendheid;
daarvoor is de situatie per sector te divers.
Al met al vinden vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en het
ministerie dat de borgingsresultaten een stevige basis leggen voor toekomstige
arbo- en verzuimbeleid in sectoren.
---
7. De betekenis van een convenant voor een sector
Evaluatie van de arboconvenanten heeft duidelijk gemaakt dat de sectorale context
van invloed is op de werking van dit beleidsinstrument. Sectorkenmerken bepalen
voor een belangrijk deel of trajecten tot stand komen en hoe ze verlopen.
Omgekeerd kan de sector zelf ook veranderen als gevolg van een convenant.
Sector bepaalt convenant
De belangstelling voor de convenanten is gestimuleerd door veranderingen in wet-
en regelgeving over arbeidsomstandigheden en verzuim. Daarnaast bleken ook
sectorkenmerken belangrijke randvoorwaarden te zijn voor de totstandkoming en
het verloop van de arboconvenanten.1 De convenanten hadden meer kans van
slagen in homogene sectoren met zelfregulerend vermogen, waarin het arbo-
probleem goed hanteerbaar is.
Convenant bepaalt sector
Andersom blijkt uit de evaluatie dat ook de sector zelf kan veranderen door
uitvoering van convenanten.1 In diverse branches is dankzij de convenanten het
vertrouwen tussen sociale partners toegenomen. Hiermee is een basis gelegd voor
een betere samenwerking in de toekomst. Verder is er in sommige sectoren meer
bestuurlijke eenheid ontstaan: verschillende cao's die in een sector van kracht
waren zijn (mede) onder invloed van een convenant `in elkaar geschoven'. Als het
vertrouwen tussen sociale partners groeit en de bestuurlijke eenheid toeneemt,
krijgt de sector vanzelf een meer homogeen karakter.
Een toenemend vertrouwen tussen sociale partners in een sector maakt het
bovendien mogelijk om een moeilijk hanteerbaar arboprobleem aan te pakken. In
een vertrouwelijke sfeer zijn sociale partners eerder geneigd om informatie uit te
wisselen, waardoor het arboprobleem beter hanteerbaar wordt.
Verder hebben de arboconvenanten in vrijwel alle sectoren bijgedragen aan het
ontstaan of versterken van een arbo-infrastructuur. Dit vergroot het zelfregulerende
vermogen van de sector structureel. Veel betrokkenen zien dit als de grootste
opbrengst. Wel is een minimale infrastructuur nodig om een convenant tot stand te
brengen. Sectoren waar nog geen infrastructuur was, zijn dan ook niet in de
gelegenheid geweest om deze via een convenant op te bouwen.
Lessons learned
Het Arboconvenantenprogramma heeft inzicht gegeven in de voorwaarden om in
bedrijfstakken samenwerkingsafspraken over arbeidsomstandigheden te maken.
Sectoren kunnen gebruikmaken van deze lessen bij de ontwikkeling van een
arbocatalogus.
1. Gerichte selectie van onderwerpen
Bij de start van een samenwerkingstraject is het van belang om het aantal
onderwerpen en de complexiteit daarvan goed te kiezen. De selectie van een
beperkt aantal arbothema's die in de hele branche als urgent worden gevoeld,
maakt de aanloop naar het traject korter en de kans op succes groter. Wanneer
uiteenlopende partijen worden samengebracht, is de beperking tot een - enkel -
gezamenlijk probleem extra belangrijk.
23
2. Onderwerp past bij bestuurlijk draagvlak
Bij de ontwikkeling van samenwerkingsafspraken over arbeidsomstandigheden is
het van belang om goed na te denken over de reikwijdte van de onderwerpkeuze
en de bestuurlijke mogelijkheden en bevoegdheden van de samenwerkings-
partners. Er dient congruentie te zijn tussen de arbo-onderwerpen waarop de
samenwerking zich richt en de gezamenlijke bestuurlijke kracht van de partners.
3. Het belang van (voldoende) gelijke belangen
Te veel (belangen)verschillen in een sector kunnen in de weg staan van de
totstandkoming en uitvoering van samenwerkingsafspraken over arbeids-
omstandighedenbeleid. Struikelblokken kunnen bijvoorbeeld voortkomen uit grote
verschillen in producten en productieprocessen in een sector. Waar heterogeniteit
gepaard gaat met complexe arboproblematiek is het extra lastig een gezamenlijk
beleid van de grond te krijgen.
Dit probleem is te ondervangen door samenwerking tot stand te brengen in
deelsectoren waarin de onderlinge verschillen kleiner zijn (met bijvoorbeeld meer
gelijke productieprocessen).
4. Aansluiten op motieven van partijen
Naast het voldoen aan wet- en regelgeving kunnen andere motieven om samen te
werken een belangrijke rol spelen. Deze motieven kunnen bijvoorbeeld financieel
zijn (zoals de kosten van verzuim), of voortkomen uit zorgen over arbeidsrisico's.
Ook andere factoren kunnen een rol spelen, zoals de ambitie om het
arbeidsmarktimago van een branche te verbeteren. Van belang is dat de
samenwerkingsafspraken goed aansluiten op de motieven van de betrokkenen.
5. Ambitieniveau past bij het zelfregulerend vermogen
De kracht van de samenwerking hangt direct samen met het zelfregulerend
vermogen van partijen. Naarmate de invloed van de partners op de eigen
achterban groter is zal de implementatie van de afspraken op de werkvloer beter
verlopen. Wanneer de branche zich kenmerkt door een hoog zelfregulerend
vermogen en een sterke infrastructuur zal de sector complexe arboproblemen met
succes kunnen aanpakken. Indien het zelfregulerende vermogen van partijen niet
al te goot is kan bij aanvang beter voor een relatief eenvoudig arboprobeem
gekozen worden. Dit maakt de kans op slagen groter: succes zal de samenwerking
versterken.
6. Samenwerking behoeft ondersteuning
De beschikbaarheid van een platform, uitvalsbasis of institutie voor de onder-
steuning van de totstandkoming van de samenwerking en de implementatie van de
afspraken is een belangrijke succesfactor. In sectoren waar een dergelijk platform
ontbreekt, bieden tijdelijke projectorganisaties een oplossing voor de korte termijn.
7. Bezin en begin
Het starten en uitbouwen van samenwerking kan in zichzelf een positief effect
hebben op de verhoudingen en het zelfregulerend vermogen van sectoren en
daarmee de mogelijkheden vergroten om arboproblematiek aan te pakken. Het
gezamenlijk bereiken van successen (ook als die in aanvang bescheiden zijn)
geeft een positieve impuls geven aan dit proces. Bovenstaande inzichten kunnen
helpen bij het creëren van voorwaarden om succesvol te zijn. Bezinning over die
voorwaarden en welke keuzes daarin zijn te maken is goed, beginnen is beter.
24
8. Naar een verdere verbetering van arbo- en
verzuimbeleid
Het beleidsprogramma Arboconvenanten Nieuwe Stijl is overwegend succesvol
geweest.
Het beleidsprogramma Arboconvenanten Nieuwe Stijl heeft in de helft van de
aangepakte risicosituaties belangrijke verbeteringen tot stand gebracht. Daarnaast
betekende het programma een extra impuls voor het verminderen van het
ziekteverzuim. Voorts leidden de convenanten tot versterking van de arbo-
infrastructuur, vergroting van de bereidheid om arbeidsomstandigheden te
verbeteren, en tot meer kennis over effectieve instrumenten en de beschikbaarheid
daarvan. Ook de sectorale context kon veranderen als gevolg van de convenant-
methode. Sectoren zijn homogener geworden en hebben hun zelfregulerings-
capaciteit vergroot.
Waar beoogde effecten (nog) niet, of slechts gedeeltelijk zijn opgetreden, zijn de
voorwaarden om tot resultaat te komen sterk verbeterd en is inzicht ontstaan in de
wijze waarop die effecten in de toekomst kunnen worden bereikt. Ook maakt het
Arboconvenantenprogramma duidelijk dat wanneer aan bepaalde minimale
voorwaarden is voldaan, sociale partners en bedrijven goed zelf invulling kunnen
geven aan verbetering van het arbo- en verzuimbeleid.
Convenanten als beleidsinstrument
De positieve conclusie over de opbrengst van het beleidsprogramma valt niet één
op één door te trekken naar de geschiktheid van het instrument convenanten voor
de regulering van arbeidsomstandigheden, en ook niet over de vraag of
convenanten hier effectiever zijn dan generiek beleid. Immers, de condities
waaronder het beleidsprogramma is uitgevoerd, zijn in hoge mate medebepalend
geweest voor het slagen van het programma. Introductie en werking van de
convenanten vonden plaats in een context waarin nieuwe wet- en regelgeving,
economische ontwikkelingen, handhaving en de initiële bereidheid tot samen-
werking bij sociale partners belangrijke succesfactoren zijn geweest. Op grond van
deze evaluatie is het niet mogelijk om generaliserende uitspraken te doen over de
effectiviteit van het instrument convenanten (al dan niet in vergelijking mer
generiek beleid).
Wel kan gesteld worden dat convenanten ook op het terrein van de arbeids-
omstandigheden een zinvol beleidsinstrument kunnen zijn.1
Zelfregulering van arbeidsomstandigheden
Deze visie leeft bij vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties. Met
convenanten kunnen sectoren arbeidsomstandigheden verbeteren en overheids-
interventies voorkomen. Een sterk bindend karakter van convenanten is in deze
visie niet wenselijk. Dit beperkt immers de mogelijkheden van bedrijven om beleid
`op maat' te voeren. Bovendien kan stringente binding de bereidheid van
sectorleden om afspraken na te leven in de weg staan. Verspreiding van goede
voorbeelden en oplossingen leidt tot verbetering van het arbo- en verzuimbeleid in
afzonderlijke bedrijven. Draagvlak voor afspraken over arbeidsomstandigheden is
bepalend voor de effectiviteit. Bedrijven gaan pas investeren in afspraken over
arbeidsomstandigheden, wanneer zij daarin voordeel zien.
25
Belangrijke voorwaarde voor succes is dat het gedrag van werkgevers en
werknemers verandert. Om dat te bereiken én in stand te houden is permanente
aandacht nodig.
Naast zelfregulering blijven bindende afspraken nodig
Deze visie wordt vooral door de vertegenwoordigers van werknemersorganisaties
uit-gedragen. Convenanten zijn een nuttig instrument om bedrijven die bereid zijn
tot het realiseren van goede arbeidsomstandigheden te stimuleren tot een beter
beleid. Bedrijven zonder arbobesef en bedrijven die arbeidsomstandigheden
verwaarlozen, zouden echter met juridische middelen gesanctioneerd moeten
worden. Het gaat naar het oordeel van de werknemersorganisaties bij de aanpak
van arbeidsomstandigheden dan ook om een samenspel tussen enerzijds
wetgeving en anderzijds zelfregulering. Echter ook zelfregulering zou zo veel
mogelijk verankerd moeten worden in concrete afspraken, waarvan naleving door
partijen kan worden afgedwongen.
Meer verantwoordelijkheid naar sectoren
De visie van de overheid is dat sectoren in staat zijn om zelf invulling te geven aan
hun verantwoordelijkheid op het gebied van arbo- en verzuimbeleid. De herziene
Arbowet geeft dan ook meer verantwoordelijkheid aan werkgevers en werknemers
voor het arbeidsomstandighedenbeleid. Dit betekent niet dat álle verant-
woordelijkheden bij sociale partners worden gelegd. De overheid stelt de doelen
vast, werkgevers en werknemers beslissen hoe ze die doelen op de werkvloer
bereiken. Dit maakt maatwerk mogelijk: afspraken over het arbo- en verzuimbeleid
die goed aansluiten bij de specifieke kenmerken van een sector. Werkgevers en
werknemers die bewijzen dat ze hun verantwoordelijkheid serieus nemen, krijgen
het vertrouwen dat ze gesignaleerde onregelmatigheden zelf zullen wegwerken.
Bedrijven met hoge risico's en weinig naleving kunnen daarentegen rekenen op
intensieve handhaving door de Arbeidsinspectie.
Slotbeschouwing
In sectoren die een convenant hebben afgesloten, is een vruchtbare bodem
ontstaan voor de ontwikkeling van een arbocatalogus. Door de sterkere arbo-
infrastructuur, de toegenomen homogeniteit en de toegenomen zelfsturings-
capaciteit zijn sociale partners goed uitgerust om het arbo- en verzuimbeleid
verder te verbeteren. Zij kunnen daarbij gebruik maken van de kennis over (de
aanpak van) arbeidsrisico's die in de convenantperiode is opgedaan, en van de
ontwikkelde maatregelen die hun effect hebben bewezen. Verder weten zij hoe
individuele werkgevers en werknemers beter kunnen worden bereikt.
Op sectorniveau is het bereik van het beleidsprogrammma Arboconvenanten
Nieuwe Stijl groot geweest: 52% van de werkzame beroepsbevolking viel onder de
werking van een convenant. Een groot deel daarvan is werkzaam in sectoren met
een hoog arbeidsrisico. Sectoren die geen convenant hebben afgesloten,
verdienen in de toekomst extra aandacht. Zeker wanneer een sectorale arbo-
infrastructuur niet of nauwelijks aanwezig is. Ook deze sectoren kunnen hun
voordeel doen met de inzichten en instrumenten die de arboconvenanten hebben
opgeleverd. De overheid zal alle relevante informatie opnemen in het Arboportaal,
zodat toegankelijkheid gewaarborgd is.
De vermindering van arbeidsrisico's en de bevordering van gezond en veilig
werken verdienen voortdurend aandacht. Met arbocatalogi kunnen sectoren de
resultaten van het Arboconvenantenprogramma uitbouwen. Tegelijkertijd geven de
26
catalogi een nieuwe stimulans aan een verdere verbetering van het arbo- en
verzuimbeleid. Daarom bekostigt het Ministerie van SZW in de periode 2007 tot en
met 2009 het project `Tijdelijk ondersteuning van de totstandkoming van
arbocatalogi' van de Stichting van de Arbeid. Het project wordt bovendien
ondersteund met de subsidieregeling `Stimulering Totstandkoming Arbocatalogi'
(STA). Deze regeling is 3 september 2007 ingegaan.
27
28
Bijlage 1 Referenties
1. Convenanten in context Aggregatie en analyse van werking en
opbrengsten van het beleidsprogramma Arboconvenanten, Ministerie van
SZW (2007)
2. Van Den Haag naar de werkvloer Analyse van drie beleidsprogramma's
van de Directie Arbeidsomstandigheden, Ministerie van SZW (2006)
3. De meerwaarde van de arboconvenanten Ontwikkeling van het
verzuimvolume 2000 2005 in branches met en zonder arboconvenant,
AStri (2007)
4. Niet kopiëren s.v.p.! Goede praktijken: geen standaardrecept maar
maatwerk, Ministerie van SZW (2007)
5. Borging van arboconvenanten, Ministerie van SZW (2007)
6. Arboconvenanten 2007 Een onderzoek naar borging en ontwikkeling van
onderwerpen uit de arboconvenanten in cao's, Ministerie van SZW (2007)
7. Deelrapport `flankerende projecten', Ministerie van SZW (2007)
8. Wat is de meerwaarde van de arboconvenanten? Een vergelijkende
kwantitatieve analyse op basis van bestaand cijfermateriaal, TNO Kwaliteit
van Leven (2007)
9. Quick scan op de resultaten van de laatste 21 convenanten - Hand out bij
presentatie op werkconferentie `Alles op een rij' op 5 juli 2007 van de
Tripartiete Werkgroep Arboconvenanten, Ministerie van SZW (2007)
10. Resultaten pilots re-integratie 2e spoor en arbeidsongeschikten, Ministerie
van SZW (2007)
11. Bedrijfsarts in de branche Evaluatierapport `Bedrijfsarts en
arboconvenanten', Ministerie van SZW (2006)
12. Arboconvenanten, cao's en algemeen verbindend verklaren (avv).
Handreiking voor convenantpartijen en/of cao-partijen, Ministerie van SZW
(2004)
.
29
30
Bijlage 2 Overzicht evaluatieonderzoeken
Voor de eindevaluatie van het beleidsprogramma Arboconvenanten zijn in
opdracht van het ministerie van SZW verschillende onderzoeken uitgevoerd.
Arboconvenanten 2007 Een onderzoek naar borging en ontwikkeling van
onderwerpen uit de arboconvenanten in cao's, Ministerie van SZW (2007)
Het Ministerie van SZW heeft een analyse uitgevoerd van de doorwerking van
convenantafspraken in cao's. Hiervoor zijn 143 cao's onderzocht. Daarnaast is
voor vijf convenantonderwerpen de ontwikkeling tussen 1998 en 2007 in beeld
gebracht.
Borging van arboconvenanten, Ministerie van SZW (2007)
Dit onderzoek geeft inzicht in de aandacht voor borging tijdens en na de
convenantperiode, bepalende factoren en partijen voor sectorale borging, en
leerervaringen voor de toekomst. Het onderzoek heeft betrekking op achttien
arboconvenanten die tijdens de uitvoering van het onderzoek waren afgerond. In
aansluiting op het onderzoek heeft het Ministerie van SZW in 2007 een quick scan
uitgevoerd onder elf af te ronden arboconvenanten met een looptijd korter dan drie
jaar. Het onderzoek is uitgevoerd door Bureau Bartels
Convenanten in context Aggregatie en analyse van werking en opbrengsten van
het beleidsprogramma Arboconvenanten, Ministerie van SZW (2007)
Dit is het hoofdrapport. Het is gemaakt door een combinatie van drie
onderzoeksinstellingen: bureau AStri, bureau APE en Universiteit Twente (2007).
In dit rapport zijn de opbrengsten en werking van de afzonderlijke
convenanttrajecten beschreven en geanalyseerd. Daarnaast zijn de opbrengsten
en werking van het programma als geheel beschreven en geanalyseerd. Ook de
belangrijkste resultaten van de overige onderzoeken zijn hierin opgenomen. De
onderzoekers hanteren onder andere een bestuurskundige invalshoek, die
duidelijk maakt onder welke omstandigheden arboconvenanten effectieve
instrumenten zijn.
Deelrapport `flankerende projecten', Ministerie van SZW (2007)
Dit rapport is opgesteld door het ministerie van SZW en beschrijft de doelstelling
en aanpak, de activiteiten en de resultaten van zes zogenoemde flankerende
projecten. Een deel van deze projecten is uitgevoerd door sociale partners. Het
doel van de projecten is het versterken van de uitvoering en de effecten van de
arboconvenanten.
De meerwaarde van de arboconvenanten Ontwikkeling van het verzuimvolume
2000 2005 in branches met en zonder arboconvenant, AStri (2007)
Dit onderzoek van bureau Astri geeft inzicht in de ontwikkeling van het
ziekteverzuim in de periode 2000 2005, waarbij onderscheid wordt gemaakt
tussen branches met een arboconvenant en branches zonder arboconvenant.
Niet kopiëren s.v.p.! Goede praktijken: geen standaardrecept maar maatwerk,
Ministerie van SZW (2007)
Dit onderzoeksrapport, opgesteld door Spinner Inspiratie en Advies en Dexis
Arbeid, beschrijft twaalf goede praktijken. De praktijken zijn afkomstig uit de
programma's Arboconvenanten, Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen
31
en Versterking Arbeidsveiligheid. Het onderzoek geeft inzicht in de factoren die
doorslaggevend zijn voor het succes.
Van Den Haag naar de werkvloer Analyse van drie beleidsprogramma's van de
Directie Arbeidsomstandigheden, Ministerie van SZW(2006)
Het onderzoek heeft betrekking op het programma Arboconvenanten, het
programma Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen en het programma
Versterking Arbeidsveiligheid. Bureau Ecorys onderzocht wat deze drie
programma's in het veld teweeg hebben gebracht. Het onderzoek geeft inzicht in
de opbrengsten van het programma in de ogen van de betrokken partijen, de
succes- en faalfactoren binnen de programma's en de leerpunten voor de
toekomst.
Wat is de meerwaarde van de arboconvenanten? Een vergelijkende
kwantitatieve analyse op basis van bestaand cijfermateriaal, TNO Kwaliteit van
Leven (2007)
TNO Kwaliteit van Leven voerde analyses uit op basis van bestaand cijfermateriaal
om de meerwaarde van de arboconvenanten vast te stellen. Het onderzoek gaat in
op drie onderwerpen: de dynamiek van het arbobeleid, de mate waarin
werknemers zijn blootgesteld aan arbeidsrisico's en de mate waarin werknemers
klachten en gezondheidsproblemen hebben. Voor elk onderwerp wordt een
vergelijking gemaakt tussen branches met en branches zonder arboconvenant.
Quick scan op de resultaten van de laatste 21 convenanten - Hand out bij
presentatie op werkconferentie `Alles op een rij' op 5 juli 2007 van de Tripartiete
Werkgroep Arboconvenanten, Ministerie van SZW (2007)
Bij de start van de analyses voor het hoofdonderzoek 'Convenanten in context',
waren van 46 van de 67 convenanten evaluatieonderzoeken beschikbaar. In deze
notitie staan de resultaten van de quick scan van de overige 21
evaluatieonderzoeken. Doel van de quick scan die is uitgevoerd door het Ministerie
van SZW, was na te gaan of deze bevindingen wezenlijk afwijken van de
resultaten van het hoofdonderzoek.
Resultaten pilots re-integratie 2e spoor en arbeidsongeschikten, Ministerie van
SZW (2007)
In de tweede fase van het beleidsprogrammma Arboconvenanten zijn pilots
uitgevoerd ter bevordering van re-integratie bij een andere werkgever en gericht op
mensen die (langdurig) een WAO-uitkering ontvangen. De evaluatierapporten van
alle negentien tweedefaseconvenanten zijn door het Ministerie van SZW
gescreend op informatie over de afspraken en de resultaten.
Naast bovenstaande onderzoeken is elk arboconvenant afzonderlijk geëvalueerd.
De onderzoeksverslagen, de afzonderlijke eindevaluaties en andere publicaties
rondom arboconvenanten kunnen worden opgevraagd bij het Ministerie van SZW.
32
Bijlage 3 Financiële verantwoording
Bijgaand overzicht geeft de situatie weer per eind september 2007 en betreft een
99%-verantwoording.
De totale uitgaven in de uitvoeringsfase van de convenanten komen op circa 251
miljoen. In de convenantfase heeft het ministerie 84 miljoen besteed, de sectoren
samen 166 miljoen. De verdeling van kosten tussen het Ministerie van SZW, en
sectoren en sociale partners is 33%: 67%. Onderstaand overzicht maakt
onderscheid tussen uitgaven voor eerstefase- en tweedefaseconvenanten. Ook
geeft het overzicht een indicatie van de kosten per activiteit.
In de intentiefase (vóór het afsluiten van een convenant) was de bijdrage van het
Ministerie van SZW 100%. Daarnaast zijn Kaderwetsubsidies verstrekt voor
brancheoverstijgende projecten. Samen met de subsidie-uitgaven voor de
uitvoering van de convenanten komen de totale uitgaven voor het Ministerie van
SZW in het kader van het programma Arboconvenanten uit op 110 miljoen.
x mln euro's
Uitvoering arboconvenanten 251
SZW-deel 83 33%
sector-deel 168 67%
eerste fase 211
tweede fase 40
Doelactiviteiten 55%
Communicatieactiviteiten 15%
Onderzoek 12%
Procesondersteuning 18%
Intentiefase 16
afgesloten convenanten 14
niet-afgesloten convenanten 2
Kaderwetsubsidies 15
SZW-deel 11
sector-deel 4
Personeelskosten Ministerie van SZW1 17
Beleidsondersteunende uitgaven 4
convenantoverstijgend onderzoek 2
Communicatie 2
---
34
Op 3 december 1998 ondertekenden het toenmalige Kabinet en de Stichting
van de Arbeid een Gemeenschappelijke Verklaring `Convenanten: maatwerk in
arbeidsomstandigheden'. Kort daarna, begin 1999 startte het beleidsprogramma
"Arboconvenanten nieuwe stijl" met het doel sociale partners te stimuleren
om in sectoren arbobeleid `op maat' te ontwikkelen. Het programma beoogde
daarbij de arbeidsomstandigheden, het arbobeleid, de arbo-infrastructuur en het
draagvlak op bedrijfstakniveau op een hoger plan te brengen.
Het Arboconvenantenprogramma is per 1 juli 2007 afgesloten. ertegenwoordigers
V
van overheid, werknemers en werkgevers, verenigd in de Tripartiete Werkgroep
Arboconvenanten begeleidden op centraal niveau de uitvoering van het
beleidsprogramma. De Werkgroep constateert dat met het maatwerk van de
afgelopen acht jaar de arbeidsomstandigheden in veel convenantsectoren zijn
verbeterd, waardoor werknemers gezonder en veiliger kunnen werken. De
Werkgroep komt tot deze conclusie op grond van de resultaten van een achttal
evaluatiestudies. In dit rapport zijn de belangrijkste resultaten van de onderzoeken
bijeengebracht en voorzien van een bestuurlijk oordeel van de Tripartiete
Werkgroep.
De onderliggende onderzoeksrapporten zijn opvraagbaar bij het ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Directie Arbeidsomstandigheden
Postbus 90801
2509 LV Den Haag
Vormgeving: FZ/Grafimedia-75L663
Verkoopinformatie
We Print Together (WPT)
Diepenhorstlaan 24
2288 EW Rijswijk
Telefoon 070 - 319 69 80
Telefax 070 319 69 84
Bestellingen
O.v.v. Arboconvenanten versturen
naar: orderswpt@minszw.nl
Persoonlijke gegevens en het
betreffende ISBN-nummer bijsluiten.
ISBN-nummer: 978-90-77894-83-5
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid