Raad van State



Uitspraak


Zaaknummer: 200706878/1
Publicatie datum: donderdag 4 oktober 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Enschede
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Bestuursdwang / Dwangsom
---

200706878/1.
Datum uitspraak: 5 oktober 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

{verzoeker}, wonend te {woonplaats},

en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2006 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Go Planet B.V." (hierna: Go Planet).

Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 9 november 2006 heeft verweerder het besluit van 14 augustus 2006 gewijzigd en aan Go Planet een nieuwe last onder dwangsom opgelegd.

Het bezwaar moet worden geacht te zijn gericht tegen dit besluit.

Bij brief van 26 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 oktober 2007, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door mr. J.C. van Nie, advocaat te Enschede, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H. Oude Lenferink en ing. M.B. van der Vegt, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord Go Planet, vertegenwoordigd door mr. M.A. Grapperhaus, advocaat te Amsterdam.


2. Overwegingen

2.1. Bij besluit van 31 mei 1999 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor onder meer het organiseren van evenementen. Gelet op de aanvraag en de in de vergunning opgenomen geluidgrenswaarden kan deze vergunning niet worden geacht betrekking te hebben op het houden van houseparty's.

Bij besluit van 13 maart 2006 heeft verweerder een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend die mede het houden van houseparty's omvat. In de voorschriften 6.1.2 en 6.1.4 van die vergunning zijn geluidgrenswaarden opgenomen voor het langtijdgemiddeld geluidniveau respectievelijk het maximale geluidniveau tijdens houseparty's.

Uit voorschrift 6.1.5 van die vergunning volgt dat houseparty's niet meer dan 12 maal per jaar mogen plaatsvinden en alleen tussen 21.00 uur en 04.00 uur.

2.2. Verzoeker heeft bij brief van 12 juni 2006 verweerder verzocht om het opleggen van een (preventieve) last onder dwangsom om naleving van deze geluidgrenswaarden af te dwingen.

Bij besluit van 14 augustus 2006 heeft verweerder een (preventieve) last onder dwangsom opgelegd wegens (dreigende) overtreding van de in voorschrift 6.1.2 opgenomen grenswaarde voor het langtijdgemiddeld geluidniveau tijdens houseparty's. Daarbij is verweerder er van uitgegaan dat 12 keer per jaar een houseparty mag worden georganiseerd. Het dwangsombesluit heeft betrekking op al die mogelijk te houden houseparty's.

2.3. Bij uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2006, in zaak no. 200602769/1, is het besluit van 13 oktober 2006 vernietigd, omdat - kort gezegd - bij het in werking zijn van de inrichting zoals deze is vergund, de in de vergunning opgenomen geluidgrenswaarden voor houseparty's niet kunnen worden nageleefd (voorschrift 6.1.2) dan wel de mogelijkheid tot naleving daarvan onvoldoende zeker is (voorschrift 6.1.4).

Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder bij besluit van 9 november 2006 het dwangsombesluit van 14 augustus 2006 in die zin gewijzigd, dat een dwangsom wordt verbeurd indien tijdens de houseparty van 11 en 12 november 2006 de geluidgrenswaarden van de vergunning uit 1999 worden overschreden.

Verzoeker heeft bezwaar tegen dit besluit met name omdat daarmee ten aanzien van andere nog te organiseren houseparty's niet handhavend wordt opgetreden.

Naar het oordeel van de Voorzitter moet het besluit van verweerder van 9 november 2006 op dit punt worden geduid als een afwijzing van het verzoek om het treffen van handhavingsmaatregelen.

Aangezien onlangs is gebleken dat op zaterdag 6 oktober een houseparty wordt gehouden vraagt verzoeker in verband met de te vrezen geluidoverlast om een voorlopige voorziening.

2.4. Voor het in werking zijn van de inrichting gold ten tijde van het besluit van 9 november 2006 en ook thans de in 1999 verleende milieuvergunning. Vast staat dat het houden van houseparty's leidt tot overschrijding van de in die vergunning opgenomen geluidgrenswaarden. Verder heeft de Afdeling het besluit van 13 oktober 2006 vernietigd juist op het aspect van de naleefbaarheid van de geluidvoorschriften die gelden voor houseparty's. Gelet op de verschillende uitgevoerde geluidmetingen is het aannemelijk dat het houden van houseparty's tot aanzienlijke geluidoverlast leidt bij omwonenden. Onder deze omstandigheden acht de Voorzitter het aangewezen dat door middel van (preventieve) handhavingsmaatregelen wordt opgetreden tegen het houden van houseparty's ten einde omwonenden te vrijwaren van onaanvaardbare geluidoverlast in de avond en nacht, door hetzij het houden van houseparty's in zijn geheel te verbieden hetzij naleving af te dwingen van toereikend te achten geluidgrenswaarden.

Verweerder had dan ook niet kunnen volstaan met een handhavingsbesluit dat zich uitsluitend richt op de houseparty op 11 en 12 november 2006. Een handhavingsbesluit dat is gericht op toekomstige overtredingen van de geldende vergunning dan wel van nader genoemde geluidgrenswaarden lag naar het oordeel van de Voorzitter meer in de rede.

De Voorzitter ziet dan ook aanleiding het besluit van 9 november 2006, voor zover daarbij het verzoek om handhaving niet is ingewilligd, te schorsen.

2.5. Met betrekking tot het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van de te houden houseparty op 6 en 7 oktober 2007 geldt hetgeen in rechtsoverweging 2.4 is overwogen evenzeer. Daar komt bij dat Go Planet sinds de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2006 al een aantal maal zonder een daartoe verleende vergunning houseparty's heeft georganiseerd en dat de houseparty op 6 en 7 oktober blijkens de aankondiging daarvan tot 06.00 uur 's ochtends doorgaat, terwijl een sluitingstijdstip van 04.00 uur door verweerder destijds was voorgeschreven.

Inmiddels heeft Go Planet een nieuwe vergunningaanvraag ingediend met een akoestisch rapport dat geluidnormen bevat voor de incidentele bedrijfssituatie (houseparty's). Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat hij deze aanvraag in behandeling heeft genomen en dat hij voornemens deze normen in de nieuwe vergunning op te nemen. Gelet hierop acht de Voorzitter het op voorhand niet onredelijk dat Go Planet ten minste wordt gehouden aan de naleving van deze normen.

2.6. Voor het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van de houseparty op 6 en 7 oktober bestaat echter geen aanleiding meer.

Als aangekondigd ter zitting heeft verweerder bij besluit van 4 oktober 2007 bepaald dat een dwangsom wordt verbeurd van 5000 per keer (met een maximum in van 20.000 per houseparty) dat voorschrift 6.1 van de vergunning uit 1999 wordt overschreden, met dien verstande dat de verbeurde dwangsommen worden ingevorderd als uit de geluidmeting blijkt dat de normen uit tabel 6.2 van het akoestisch onderzoek van april 2007 (behorende bij de nieuwe vergunningaanvraag) zijn overschreden.

Met dit besluit wordt naar het oordeel van de Voorzitter in voldoende mate tegemoet gekomen aan de bezwaren van verzoeker. Daarbij gaat de Voorzitter er van uit dat indien de houseparty op 6 en 7 oktober doorgang vindt, geluidmetingen zullen worden uitgevoerd.

In zoverre wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

2.7. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek gedeeltelijk wordt ingewilligd.

2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enschede van 9 november 2006, kenmerk 06F0026819BM/kr, voor zover daarbij het verzoek om handhaving is afgewezen;

II. wijst het verzoek voor het overige af;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Enschede tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 685,00 (zegge: zeshonderdvijfentachtig euro), waarvan een gedeelte groot 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Enschede aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de gemeente Enschede aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van der Maesen de Sombreff Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2007

190.