Raad van State



Uitspraak


Zaaknummer: 200702359/2
Publicatie datum: donderdag 4 oktober 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Overige
---

200702359/2.
Datum uitspraak: 4 oktober 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

de verenigingen "Vereniging van eigenaren appartementencomplex De Muze" en "Vereniging van eigenaren van de Boschflat", beide gevestigd te Noordwijk,
verzoeksters,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2007 heeft de verenigde vergadering van het hoogheemraadschap van Rijnland het dijkversterkingsplan "Versterking zwakke schakel Noordwijk" (hierna: het dijkversterkingsplan) vastgesteld.

Bij besluit van 1 maart 2007, kenmerk DGWM/2007/2600, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van het dijkversterkingsplan.

Tegen dit besluit hebben onder meer verzoeksters bij brief van 13 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 3 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 september 2007, waar verzoeksters, vertegenwoordigd door mr.dr. K. Heede, advocaat te Noordwijk, en verweerder, vertegenwoordigd door mr.drs. S. Hoitinga, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Verder zijn daar de verenigde vergadering van het hoogheemraadschap van Rijnland, vertegenwoordigd door A.J.M. Zonneveld, ambtenaar in dienst van het hoogheemraadschap, en het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, vertegenwoordigd door mr. E. de Romph, ambtenaar in dienst van de gemeente, gehoord.


2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plan voorziet in de versterking van de primaire waterkering en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Noordwijk en betreft het traject tussen de Jarkusraaien 80.00 en 83.00.

2.3. Ingevolge artikel 7i, voor zover thans van belang, gelezen in samenhang met artikel 7b, tweede lid, van de Wet op de waterkering (hierna: Wwk) en artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

2.4. Zoals de Afdeling heeft overwogen in een uitspraak van 23 augustus 2006, (200507730/1), komt een belangenorganisatie die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee op voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de Voorzitter er op voorhand niet van overtuigd dat de Afdeling in de bodemzaak zal oordelen dat de belangen van verzoeksters, gelet op hun statutaire doelstellingen en op de gevolgen die het dijkversterkingsplan voor de woonomgevingen van hun leden kan hebben, niet rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken.

2.5. Verzoeksters voeren aan dat verweerder, door goedkeuring te verlenen aan het dijkversterkingsplan, heeft miskend dat het in strijd is met de Wwk omdat de versterking van het centrale en het noordelijke deel van het plangebied uit het oogpunt van veiligheid niet nodig is. Volgens hen zijn de belangen niet in afdoende mate tegen elkaar afgewogen en voorziet het dijkversterkingsplan ten onrechte niet in een volledige uitwerking van de verschillende mogelijkheden. Ook wijzen verzoeksters er op dat verweerder heeft miskend dat er geen volledige maatschappelijke kosten en baten-analyse is uitgevoerd en dat ten onrechte geen inzicht wordt gegeven in de herkomst van de benodigde financiële middelen voor het dijkversterkingsplan. Tenslotte voeren zij aan dat verweerder heeft miskend dat een door de gemeenteraad vastgesteld plan ontbreekt om de beoogde verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van Noordwijk te realiseren.

Het verzoek is gericht op schorsing van het besluit tot goedkeuring van het dijkversterkingsplan, voor zover dit het centrale en het noordelijke deel van het plangebied betreft.

2.6. Ter zitting hebben verzoeksters desgevraagd nader toegelicht dat het verzoek enerzijds is gedaan vanwege het passeren van vrachtverkeer, voor zover dit toegerekend kan worden aan het deel van het dijkversterkingsplan dat volgens hen niet nodig is. Dit vrachtverkeer zal volgens verzoeksters mogelijk schade toebrengen aan de appartementengebouwen en aan het bestaande duin. Anderzijds is het verzoek gedaan vanwege de reeds in gang gezette uitvoering van het deel van het dijkversterkingsplan dat verzoeksters niet nodig achten, omdat daarmee ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden die niet wenselijk zijn, aldus verzoeksters.

2.7. Uit de stukken is gebleken dat de primaire waterkering in Noordwijk onvoldoende sterk is om het achterland de vereiste veiligheid te bieden tegen overstroming. Teneinde deze veiligheid op zowel korte als langere termijn te kunnen garanderen is het onderhavige dijkversterkingsplan vastgesteld. De Voorzitter stelt vast dat een groot belang is gemoeid bij de dijkversterking. Hij acht het door verzoeksters aangevoerde van onvoldoende gewicht om tot een schorsing zoals verzocht over te gaan. Hierbij neemt hij in aanmerking dat de ter zitting opgeworpen stelling dat het passerende vrachtverkeer schade zal toebrengen aan de omgeving, onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Daarnaast zal, alvorens tot de realisering van ruimtelijke ontwikkelingen in het onderhavige gebied te kunnen overgaan, eerst het thans vigerende bestemmingsplan moeten worden aangepast ofwel een vrijstellingsprocedure moeten worden doorlopen. Dit is thans nog niet aan de orde.

2.8. Uit het voorgaande volgt dat de Voorzitter, na afweging van de betrokken belangen, geen aanleiding ziet om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek dient te worden afgewezen.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. Neuwahl
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2007

280-464.