Steunpunt WAV


Arbeidsmarktflits

Diensten in de lift

2007-10-03

Het is lang stil geweest rond de statistieken die een beeld geven van het totale aantal jobs in het Vlaams Gewest. Tal van methodologische veranderingen waren hier de oorzaak van. Het WSE-report `De jobs zitten opnieuw in de lift. Een analyse van het aantal jobs in België en het Vlaams Gewest in de periode 1999-2006' maakt een einde aan de stilte. Het rapport toont aan dat anno 2006 het Vlaams Gewest 2 073 000 jobs in loondienst telt1. Dit zijn er 139 000 meer dan in 1999, goed voor een toename van +7,2%. De figuur drukt de evolutie van het aantal jobs in loondienst uit naar hoofdsector. Als referentie geldt het aantal jobs in 1999.

Figuur. Evolutie van de jobs in loondienst naar hoofdsector (raming) (index 1999 = 100) (Vlaams Gewest; 30 juni 1999 - 30 juni 2006)

Bron: RSZ, RSZPPO (bewerking Steunpunt WSE)

De secundaire sector, zijnde de industrie en bouwnijverheid, telt in Vlaanderen anno 2006 ruim 538 000 jobs in loondienst. De figuur toont dat de industriële tewerkstelling afbrokkelt: ten opzichte van 1999 gingen er maar liefst 41 600 jobs in de secundaire sector verloren en nam het belang van deze sector in het totale aantal jobs af van 30% in 1999 naar 25,9% in 2006. Wanneer we de periode 1999-2006 van dichterbij bekijken, blijkt dat de industrie, die de laatste decennia te kampen had met een grote arbeidsuitstoot, in 2000 en 2001 haar positie enigszins kon herstellen. Dit herstel bleek evenwel van korte duur. De vertraging van de wereldhandel had een aanzienlijke weerslag op de secundaire sector met jobverlies tot 2004 tot gevolg. In de meest recente jaren kon de sector zich echter ietwat stabiliseren.

Voorts toont de figuur dat de dienstensectoren het deficit van de secundaire sector opvingen in de periode 1999-2006. Anno 2006 telde de tertiaire sector, die voornamelijk commerciële diensten herbergt, 821 400 jobs in loondienst, maar liefst 119 000 jobs meer dan in 1999. Het aandeel van de tertiaire sector in het totale aantal jobs in loondienst steeg dan ook van 36,2% naar 39,6% in deze periode. Echter, bekijken we de evolutie wat meer in detail, dan blijkt dat de jobgroei in de tertiaire sector op het einde van de periode 1999-2002 leek te stokken. In 2004 vond de sector evenwel een tweede adem. Sindsdien steeg het aantal tertiaire jobs non-stop en deed de sector haar reputatie als sterkhouder van de tewerkstelling weer alle eer aan.

Naast de tertiaire boekte ook de quartaire dienstensector jobwinst, van 621 000 jobs in 1999 naar 683 000 jobs in 2006. De quartaire sector bestaat voornamelijk uit niet-commerciële diensten zoals onderwijs, gezondheidszorg en openbaar bestuur. Dit maakt dat een op de drie jobs in loondienst zich situeert in de quartaire sector. In tegenstelling tot de tertiaire sector, kende de quartaire sector een onafgebroken groei van het aantal jobs in loondienst en op die manier compenseerde deze sector mee het jobverlies in de industrie.

Een andere invalshoek krijgen we wanneer we de non-profit tegenover de profit plaatsen. De non-profit stemt grotendeels overeen met de quartaire sector. De secundaire en tertiaire sector vertegenwoordigen samen grosso modo de profit sector. Terwijl de non-profit sector jaar-op-jaar een positieve evolutie liet optekenen, had de profit sector in 2002 en 2003 met jobverlies te kampen. In de periode 2004-2006 kon de tertiaire sector het verlies in de secundaire sector opvangen en zien we dat de profit sector gelijke tred kon houden met de non-profit.

Het rapport `De jobs zitten opnieuw in de lift. Een analyse van het aantal jobs in België en het Vlaams Gewest in de periode 1999-2006' biedt niet alleen cijfers aan over de jobs in loondienst, maar ook over de jobs voor zelfstandigen en voor helpers. Het heeft niet alleen tot doel de evolutie van het aantal jobs te beschrijven, maar wil ook duiding geven bij de recente ontwikkelingen op methodologisch, administratief en wetgevend vlak.

Voor meer informatie kan u terecht bij het Steunpunt WSE (016 32 32 39).


1 Er wordt geen rekening gehouden met de grootte van de jobs. Het gaat dus zowel om voltijdse als deeltijdse jobs. We berekenen hier met andere woorden geen evolutie in arbeidsvolume. Bovendien worden er jobs geteld en geen werkenden. De telling van het aantal werkenden geeft een ander resultaat aangezien één persoon meerdere jobs kan uitoefenen.