Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De financiële situatie van de
Sociale Werkvoorziening in beeld
Een empirisch onderzoek naar de achtergronden
van bedrijfseconomische resultaten van
bedrijven voor Sociale Werkvoorziening

Opdrachtgever: ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Dr. Jos Blank
Drs. Patrick Koot
Drs. Sabine Desczka
Drs. Bart van Hulst

Rotterdam, 29 mei 2007

ECORYS Nederland BV
Postbus 4175

3006 AD Rotterdam
Watermanweg 44

3067 GG Rotterdam

T 010 453 88 00
F 010 453 07 68
E asb@ecorys.com
W www.ecorys.nl
K.v.K. nr. 24316726

ECORYS Arbeid & Sociaal Beleid
T 010 453 88 05
F 010 453 88 34
HUL/NZ EE14610rapdef

HUL/NZ EE14610rapdef

Inhoudsopgave

Voorwoord 9
Samenvatting 11
Inleiding 11
Uitkomsten 12
Oorzaken voor verschillen in winst/verliezen 13
Clusteranalyse van succesfactoren 18
Kanttekeningen 18
Aanbevelingen en sturing 20

1 Inleiding 23

1.1 Achtergrond 23

1.2 Beleidskader 23

1.2.1 Korte historie 23

1.2.2 Toekomst Wsw 24

1.2.3 Bestuurlijke actoren 24

1.2.4 Financieringssystematiek 25

1.2.5 Wsw in cijfers 26

1.3 Onderzoekskader 27

1.4 Leeswijzer 28

2 Onderzoeksvragen en aanpak 29

2.1 Onderzoeksvragen 29

2.2 Onderzoeksaanpak 30

3 Theoretische achtergronden 31

3.1 Inleiding 31

3.2 Economisch model 31

3.3 Empirisch model 32

3.3.1 Winstfunctie en efficiëntie 32

3.3.2 Opbrengstfunctie en efficiëntie 34

3.3.3 Kostenfunctie en efficiëntie 35

3.4 Empirische vulling van het model 36

4 Beschrijving van de Sw-sector 39

4.1 Inleiding 39

4.2 Bronnen 39

4.3 Bewerkingen, controles en correcties 40

4.4 Stand van zaken Sw-sector in 2005 41

4.4.1 Productie en opbrengsten 41
HUL/NZ EE14610rapdef


4.4.2 Ingezette middelen en prijzen van ingezette middelen 46
4.4.3 Winsten en verliezen 48
4.4.4 Omgevingskenmerken 50
4.4.5 Bedrijfsvoering 56
4.5 Conclusies 57
5 Resultaten empirische analyse 59
5.1 Analyses in twee stappen 59
5.2 Resultaten winstfunctie (opbrengsten met gemeentelijke bijdrage) 59
5.3 Resultaten opbrengstenfunctie (opbrengsten zonder gemeentelijke bijdrage) 60
5.3.1 Opbrengstefficiëntie 61
5.3.2 Schaaleffecten 62
5.3.3 Autonome ontwikkelingen 63
5.3.4 Samenstelling van geleverde diensten 64
5.3.5 Invloed van bedrijfskenmerken 66
5.4 Resultaten kostenfunctie 66
5.4.1 Kostenefficiëntie 67
5.4.2 Schaaleffecten 69
5.4.3 Autonome kostenontwikkeling 70
5.4.4 Marginale kosten 70
5.4.5 Samenstelling van ingezette middelen 72
5.4.6 Bedrijfsvoering 74
5.5 Succesvolle en problematische Sw-bedrijven 76
5.6 Slotbeschouwing: kwalitatieve toetsing van de resultaten 79 Bijlage bij hoofdstuk 4 83 Afleiding opbrengstprijzen 83 COROP-gebieden per provincie 84 Vragenlijst enquête 87 Respons op enquête 90 Statistische beschrijving gegevens 91 Bijlage bij hoofdstuk 5 95 Winstfunctie 95 Specificatie 95 Schattingsresultaten 96 Opbrengstenfunctie 100 Specificatie 100 Schattingsresultaten 101 Kostenfunctie 102 Specificatie 102 Schattingsresultaten 103 Bijlage beantwoording onderzoeksvragen 107 Bijlage interviews en rondetafelconferentie 111 HUL/NZ EE14610rapdef

Referenties 119

HUL/NZ EE14610rapdef

Voorwoord

Op dit moment liggen er voorstellen in de Tweede Kamer om de Wet op de sociale werkvoorziening (Wsw) te wijzigen. Waarschijnlijk zal per 1 januari 2008 deze nieuwe wet- en regelgeving in werking treden. De wens om de geformuleerde doelen beter te realiseren en de financiële houdbaarheid van de wetgeving spelen hierbij een rol. Vanuit de Sw-sector komen al een tijd signalen dat het moeilijker wordt om het hoofd boven water te houden. Het is moeilijker mensen te plaatsen, onder andere door concurrentie uit lagelonenlanden. Daarnaast zouden de feitelijke kosten per Sw-arbeidsplaats en de hoogte van de Wsw-subsidie niet goed met elkaar sporen.

Inzicht in de kosten- en opbrengstenstructuur is daarom van wezenlijk belang. In dit rapport maken wij daarom in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) een uitgebreide analyse van de kosten- en opbrengstenstructuur van Sw-bedrijven. Het onderzoek bestaat uit een vorm van benchmarken, waarbij verschillen in kosten en opbrengsten tussen bedrijven worden geanalyseerd en verklaard.

Voor de analyses hebben we kunnen beschikken over gegevens van Cedris, het ministerie van SZW, en van de individuele bedrijven zelf. Bij Cedris zijn Hermien Wiselius en Rob Koorda ons van dienst geweest. Hans Metz (SZW) heeft ons voorzien van gegevens over ziekteverzuim en de gemeentelijke bijdragen. Gegevens uit de Wsw-statistiek zijn ons verstrekt door Peter Bolhuis van Research voor Beleid. Wij willen hen graag bedanken voor hun bereidwilligheid. Onze dank gaat ook uit naar alle directies en medewerkers van Sw-bedrijven, die de moeite hebben genomen om de aanvullende enquête in te vullen.

Tijdens het gehele project hebben we ook uitgebreid gebruik kunnen maken van inhoude- lijke deskundigheid op dit terrein. Zo zijn we leden van de begeleidingscommissie van het project zeer erkentelijk voor hun deskundige inbreng. De begeleidingscommissie bestond uit Björn Koens, Leo Schrijver, Annoir Benelayyachi, Marleen Damen (SZW), Rob Koorda (Cedris) en Bert Schriever (VNG). In het begin zijn wij een eind op weg geholpen door Jan van der Sluis (Lander groep). In een uitgebreid gesprek heeft hij ons van de belangrijkste zaken in de Sw-sector en in de bedrijfsvoering op de hoogte gesteld. Een belangrijk deel van onze informatie hebben we ook geput uit een rondetafel- conferentie. Hierbij waren betrokken: verschillende Sw-bedrijven en gemeentes, Cedris, VNG en SZW. Ook hen willen we graag bedanken.

Aan het project werkten verder mee: Jos Blank, Patrick Koot (beiden voorheen werkzaam bij ECORYS, thans bij het Instituut voor Publieke Sector Efficiëntie Studies, TU Delft), Sabine Desczka, Bart van Hulst, Ekim Sincer en Linda de Bruin (allen ECORYS).

Jos Blank
Mei 2007
De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 9


10 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Samenvatting

Inleiding
Eind 2004 bood de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) aan ruim 98 duizend arbeidsgehandicapten werk, meer dan een verdubbeling in vergelijking met eind jaren zestig, toen de wet tot stand kwam. Het doel van de wet, zoals geformuleerd in 1998, is om zoveel mogelijk personen, die door een handicap niet in de gelegenheid zijn om onder normale omstandigheden te werken, aangepaste arbeid in een zo regulier mogelijke omgeving te bieden. De arbeid moet daarnaast zoveel mogelijk gericht zijn op het behoud dan wel bevorderen van de arbeidsbekwaamheid, mede met het oog op het kunnen gaan verrichten van arbeid onder `normale' omstandigheden. Begin 2008 zal naar verwachting de Wsw worden gewijzigd om een aantal acuut gevoelde problemen bij de uitvoering van de Wsw te kunnen aanpakken en zo de bestaande doelstelling van de wet beter te kunnen realiseren: namelijk het realiseren van arbeidsplaatsen die aansluiten bij de capaciteiten en mogelijkheden van de individuele Wsw-geïndiceerde in een zo regulier mogelijk omgeving. Met de wetswijziging krijgen gemeenten meer mogelijkheden regie te voeren op de Wsw. Het Wsw-budget zal dan ook worden verstrekt aan individuele gemeenten. Ook de Wsw-geïndiceerden zelf krijgen meer zeggenschap. Tevens krijgen gemeenten met de wetswijziging meer mogelijkheden om de problematiek van de wachtlijsten te verzachten en zal een bonus begeleid werken worden geïntroduceerd om de beweging van binnen naar buiten verder te bevorderen.

Een veelgehoord geluid uit de Sw-sector in relatie tot de financiële houdbaarheid van de Wsw is dat het steeds moeilijker wordt om werkzaamheden voor Wsw-werknemers aan te bieden die binnen de Wsw kostendekkend zijn. Ook zou er een discrepantie zijn tussen de ontwikkeling van de kosten van een Sw-arbeidsplaats en de ontwikkeling van de hoogte van de Wsw-subsidie. Op dit moment bepaalt het aantal taakgestelde arbeidsplaatsen het subsidiebedrag dat de bedrijven ontvangen (rijksbijdrage). Het open einde van de financiering ligt bij de gemeenten (gemeentelijke bijdrage).

Het onderhavige onderzoek richt zich op het financiële resultaat van Sw-bedrijven en sturingsmogelijkheden voor gemeenten. De studie richt zich specifiek op de periode
2003-2005.

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 11

Uitkomsten

Winsten en verliezen
Figuur S0.1 brengt de in dit onderzoek uitgerekende winsten en verliezen in kaart, inclusief en exclusief gemeentelijke bijdragen. De bedrijven op de horizontale as zijn gesorteerd op winst/verlies exclusief gemeentelijke bijdrage.

Figuur S0.1 Winsten en verliezen (x 1.000), 2005

15.000

10.000

5.000
0

-5.000

-10.000

-15.000
Winst excl gemeentelijke bijdrage Winst incl gemeentelijke bijdrage

Figuur S0.1 laat zien dat ongeveer de helft van de bedrijven te maken heeft met verliezen in 2005. Zonder gemeentelijke bijdragen zouden deze bedrijven de zaken financieel niet rond krijgen. Ook met gemeentelijke bijdragen blijken sommige Sw-bedrijven te kampen met verliezen. Opvallend is verder dat sommige winstgevende bedrijven toch een gemeentelijke bijdrage ontvangen. Het financiële resultaat exclusief gemeentelijke bijdrage van alle bedrijven in de steekproef (n=75) bedraagt in 2005 33 miljoen negatief1. Tellen we alleen de verliezen van de verliesgevende bedrijven op dan komen we op een totaal verlies van ruim 72 miljoen. Het financiële resultaat exclusief gemeentelijke bijdrage is tussen 2003 en 2005 steeds verder verslechtert. In 2003 was het resultaat voor alle bedrijven in de steekproef bij elkaar opgeteld nog positief. Het financiële resultaat inclusief gemeentelijke bijdrage van de Sw-bedrijven blijkt verder ongeveer 25 miljoen euro positief te bedragen in 2005. De som van alle verliezen inclusief gemeentelijke bijdrage bedraagt dan ongeveer 38 miljoen euro.


1 Het financiële resultaat exclusief gemeentelijke bijdrage (33 miljoen negatief) wijkt af van berekeningen van Cedris die uitkomen op 65 miljoen negatief. Deze afwijking is een gevolg van correcties die zijn toegepast op de kapitaalkosten en het buiten beschouwing laten van incidentele baten en lasten en exploitatie overige regelingen. Beide bedragen zijn op basis van 75 waarnemingen. Op basis van de berekeningen van Cedris lijdt tweederde van de Sw-bedrijven verlies zonder gemeentelijke bijdrage.

12 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Oorzaken voor verschillen in winst/verliezen

Bij de beschrijving van de oorzaken in verschillen in het financiële resultaat maken we een onderscheid tussen de volgende aspecten:

· opbrengstprijzen;

· prijzen van de ingezette middelen;

· samenstelling van de productie;

· samenstelling van de ingezette middelen;

· schaal van productie;

· omgeving;

· bedrijfsvoering.

Opbrengstprijzen
De opbrengstprijzen vertegenwoordigen de opbrengsten per Sw'er, onderscheiden naar interne plaatsing, detachering en begeleid werken. De opbrengstprijs bestaat in dit onderzoek uit de Rijkssubsidie, de eventuele gemeentelijke bijdragen en de omzet per Sw'er. In de analyse op de opbrengsten van Sw-bedrijven is de gemeentelijke bijdrage buiten de opbrengstprijs gelaten.

Grosso modo bestaan er geen grote verschillen tussen de opbrengstprijs van een interne plaatsing en een detachering. Aangezien voor begeleid werken geen omzet wordt gerealiseerd, ligt de opbrengstprijs hiervoor uiteraard wel een stuk lager. Merk hier overigens op dat de kosten voor begeleid werken uiteraard ook veel lager liggen, omdat deze deels ten laste komen van de reguliere werkgever.

Tussen de verschillende Sw-bedrijven blijkt een grote variatie te bestaan in de opbrengst- prijzen, met name die voor detachering. Sommige Sw-bedrijven zijn dus in staat hogere inleenvergoedingen te bedingen dan andere bedrijven.

De gemiddelde opbrengstprijzen voor interne plaatsen en begeleidwerkenplaatsen zijn iets gegroeid in de periode 2003-2005 (1,7% en 2,3% respectievelijk). Daarentegen zijn de opbrengstprijzen voor detacheringen gedaald (-7,3%). De opbrengstprijzen kennen over de gehele linie maar een zeer beperkte nominale groei.

Prijzen van ingezette middelen
De prijzen van de ingezette middelen weerspiegelen de kosten die gemoeid zijn met een voltijd werknemer of een eenheid materiaal. Een eenheid materiaal bestaat uit een vaste samenstelling van verschillende niet-personele componenten, zoals energie, water en grond- en hulpstoffen.

De prijzen van ingezette middelen verschillen sterk tussen Sw-bedrijven. Zo betaalt het ene Sw-bedrijf in 2005 gemiddeld 23 duizend aan loonkosten voor een Sw-werknemer, terwijl een ander bedrijf gemiddeld 28 duizend betaalt. Verschillen in gemiddelde leeftijd van Sw'ers zijn hiervoor in belangrijke mate verantwoordelijk. Grote variatie treffen we tevens aan bij de kosten per voltijdbaan voor het ambtelijke personeel. Soms hangt dit voor een deel samen met de inzet van Sw'ers in de uitvoering van het Sw- bedrijf zelf. Het ambtelijk personeel bestaat dan voor een groot deel uit management. De gemiddelde loonkosten voor het ambtelijk personeel nemen hierdoor toe. De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 13

In de periode 2003-2005 zijn de prijzen voor Sw-personeel (+6,2%), ambtelijk personeel (+6,7%) en materiaal (+2,6%) bescheiden gegroeid. Voor de prijs van kapitaal is zelfs sprake van een substantiële daling (-6,5%). De ontwikkeling van de opbrengstprijzen zijn dus achtergebleven bij de ontwikkeling van de lonen en prijzen van materiaal.

Samenstelling productie: interne plaatsen en detacheringen De samenstelling van de productie verwijst naar de aandelen van interne plaatsingen, detacheringen en begeleid werken in het totaal van plaatsingen. Op basis van de analyses over de periode 2003-2005 is vanuit een bedrijfseconomisch perspectief een optimale samenstelling vast te stellen. Vanwege de nog geringe omvang was het niet mogelijk om begeleid werken in deze afweging mee te nemen.

Tabel S.1 geeft voor 2005 een statistische beschrijving van deze optimale opbrengstaandelen. Het gaat hier om berekende optima per Sw-bedrijf. De feitelijke opbrengstaandelen van Sw-bedrijven liggen hier onder of boven.

Tabel S.1 Optimale samenstelling geleverde diensten in procenten, 2005 Gemiddeld Standaarddeviatie Minimum Maximum Interne plaatsen 88% 4% 78% 100% Detacheringen 11% 4% 0% 20%

De optimale aandelen in 2005 bedragen gemiddeld 88 procent voor interne plaatsingen, respectievelijk 11 procent voor detacheringen. In de praktijk blijkt een aantal Sw-bedrijven hiervan sterk af te wijken. Een aantal bedrijven genereert - louter op basis vanuit financieel oogpunt ­ een te hoog aantal detacheringen. In het extreme geval genereren Sw-bedrijven 15 procentpunt teveel detacheringen dan wat economisch optimaal zou zijn voor deze Sw-bedrijven. Het is ook mogelijk om deze conclusie te herformuleren door te stellen dat sommige bedrijven een hogere opbrengstprijs zouden moeten bedingen om de gekozen verdeling tussen interne plaatsingen en detacheringen bedrijfseconomisch te rechtvaardigen. In de praktijk genereren de meeste Sw-bedrijven bovendien vooral veel interne plaatsen. Het is niet uit te sluiten dat over een aantal jaar, wanneer Sw-bedrijven steeds meer aan detacherings- en begeleidwerkenplaatsen genereren, deze optima ook richting detachering en begeleid werken verschuiven. Bij sommige bedrijven ligt het optimale opbrengstaandeel bijvoorbeeld al bij 20 procent detachering.

Samenstelling ingezette middelen
De samenstelling van de ingezette middelen verwijst naar de kostenaandelen van Sw-personeel, ambtelijk personeel, kapitaal en materiaal.

Voor ieder niveau en samenstelling van plaatsingen is het mogelijk een samenstelling van de inzet van middelen uit te rekenen die leiden tot de laagst mogelijke kosten. Deze samenstelling duiden we aan met de optimale kostenaandelen. Deze optimale kosten- aandelen kunnen we voor ieder bedrijf uitrekenen. Tabel S.2 geeft een statistische beschrijving van deze optimale kostenaandelen in 2005. Omdat het hier om een berekend optimum gaat, kunnen de feitelijke aandelen kunnen hieronder of ­boven liggen. De
14 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

kostenaandelen voor Sw-personeel zijn hierin niet opgenomen, omdat voor deze categorie geen sprake is van een keuze voor het Sw-bedrijf. De omvang en de samenstelling (bijvoorbeeld naar leeftijd en handicap) zijn een gegeven voor het Sw-bedrijf.

Tabel S.2 Statistische beschrijving optimale kostenaandelen in procenten, 2005 Gemiddeld Standaarddeviatie Minimum Maximum Ambtelijk personeel 14,3% 0,5% 13,0% 15,6% Kapitaal 2,0% 0,5% 1,0% 3,2% Materiaal 19,7% 2,8% 9,5% 26,4%

Tabel S.2 laat zien dat het optimale kostenaandeel voor ambtelijk personeel bij de Sw-bedrijven tussen de 13 en 16 procent ligt in 2005. Gemiddeld genomen is het optimale kostenaandeel ongeveer14 procent. Het optimale kostenaandeel materiaal kent de grootste variantie.

In de praktijk wijken Sw-bedrijven dikwijls af van deze optimale samenstelling. Er zijn bijvoorbeeld Sw-bedrijven waar in 2005 8 procentpunt meer ambtelijk personeel ingezet wordt dan vanuit bedrijfseconomische overwegingen gewenst is. Aan de andere kant zijn er Sw-bedrijven die 6 procentpunt minder ambtelijk personeel inzetten dan bedrijfs- economisch gezien optimaal is.

Schaal van productie
De schaal van productie verwijst naar de omvang van het Sw-bedrijf, gemeten in het aantal plaatsingen. Uit de analyses blijkt dat de schaal van productie maar een beperkte invloed heeft op de kosten van een plaatsing. Grotere Sw-bedrijven blijken een gering kostenvoordeel te realiseren door hun grootte. Naarmate de bedrijven groter worden neemt dit voordeel steeds verder af.

Invloed omgevingskenmerken
Omgevingskenmerken hebben betrekking op factoren waarop door de Sw-bedrijven geen invloed is uit te oefenen. Deze hebben vooral betrekking op sociaal-demografische kenmerken.

Een hoger percentage 55-plussers blijkt samen te hangen met hogere kosten. Oudere Sw'ers zijn dus duurder dan hun jongere collega's. Aan de andere kant lijken ze ook meer op te leveren, omdat ze ook productiever zijn. Dit laatste effect is echter niet significant. Het is overigens de vraag of het hier om een leeftijdseffect gaat. Het kan hier ook om een cohorteffect gaan. De meeste Sw'ers ouder dan 55 jaar zijn voor 1998 ingestroomd. Voor
1998 golden minder strenge criteria voor indicatiestelling dan de laatste jaren het geval is.

Een relatief hoge bevolkingsdichtheid en een relatief lage bevolkingsdichtheid in de regio van het Sw-bedrijf hangen samen met hogere kosten. De hypothese is dat typisch sociale problematiek in de grote steden, zoals taalproblemen en culturele verschillen, zich ook manifesteert in de Wsw. In de dunbevolkte gebieden zijn waarschijnlijk de hogere vervoerskosten een verklaring.

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 15

Verder zijn er aanwijzingen dat een hoog werkloosheidspercentage in de regio van het Sw-bedrijf samenhangt met hogere kosten. Mogelijk moeten hier grotere inspanningen worden gedaan om Sw'ers aan het werk te krijgen, vanwege een grotere concurrentie met werklozen in de regio.

Een hoger aandeel ernstig gehandicapten leidt tot hogere opbrengsten. Dit effect kan worden verklaard uit de hogere Rijksbijdrage voor ernstig gehandicapten. Een hoger aandeel ernstig gehandicapten gaat ook gepaard met relatief hogere kosten. De analyses geven aan dat de extra opbrengsten (ruim) opwegen tegen de extra kosten.

Over het algemeen doen publiekrechtelijke werkvoorzieningsschappen het financieel beter dan Sw-bedrijven als deel van de gemeente en privaatrechtelijke werkvoorzienings- schappen. Aangezien in de analyses wordt gecorrigeerd voor de invloed van de schaal van productie, kan de schaal geen verklaring zijn. Voor de verklaring onderscheiden we twee aspecten. Het eerste aspect betreft de formele samenwerking tussen gemeenten. Voor een werkvoorzieningsschap geldt dat afspraken met gemeenten in een samen- werkingsovereenkomst zijn vastgelegd. Een formele relatie kan een bijdrage leveren aan betere financiële prestaties. Een mogelijke verklaring is dat samenwerking tussen gemeentes sneller leidt tot betrokkenheid en sturing van gemeentes. Het tweede aspect betreft het onderscheid tussen publiek en privaat. Dat de publiekrechtelijke schappen financieel beter presteren dan de privaatrechtelijke is mogelijk een gevolg van de meer afstandelijke relatie van privaatrechtelijke Sw-bedrijven. Een nog weer andere verklaring heeft betrekking op de omvang van het werkgebied. Met name op het terrein van detacheringen kan een groter werkgebied bijdragen aan een betere matching van vraag en aanbod van Sw'ers.

Invloed van bedrijfsvoering
Bedrijfsvoering heeft hier betrekking op factoren die door het Sw-bedrijf zijn te beïn- vloeden. Het betreft de organisatie en het uitvoeringsproces van de activiteiten door het Sw-bedrijf. Voor een deel is dit aspect al aan de orde gekomen in de passages over de samenstelling van de productie en de samenstelling van de ingezette middelen. Hier gaan we in op een aantal nog specifiekere kenmerken van de bedrijfsvoering.

Acquisitie via een centrale unit (of in combinatie met acquisitie per werkunit) leidt tot lagere kosten dan acquisitie via verschillende werkunits. Dit kan te maken hebben met kostenvoordelen van een centralisering van een dergelijke dienst, maar ook met de effectiviteit van de acquisitie.

De samenstelling van de werksoorten (groenvoorziening, industrie en bouw en overige dienstverlening) blijkt een rol te spelen bij het financiële resultaat. Groenvoorziening en overige dienstverlening dragen meer bij aan een goed financieel resultaat dan industrie en bouw.

Het vooraf maken van afspraken tussen gemeente en het Sw-bedijf over een (gelimiteerde) bijdrage hangt samen met een beter financieel resultaat. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat bedrijven al in een vroeg stadium weten waar ze qua opbrengsten aan toe zijn en dit als een prikkel ervaren om gedurende het jaar de
16 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

bedrijfsvoering zo efficiënt mogelijk in te richten. De relatie kan overigens ook andersom liggen: met bedrijven die het goed doen is het makkelijker afspraken maken.

Meer omzet uit andere dan Wsw- activiteiten leidt eveneens tot lagere kosten. Er is hier sprake van zogenoemde synergievoordelen. Het is niet uit te sluiten dat hier ook een vorm van kruissubsidiëring optreedt. Een onevenredig groot deel van de gezamenlijke kosten (bijvoorbeeld overhead) komt dan ten laste van de andere activiteiten.

Sw-bedrijven die geen panden huren hebben in het algemeen lagere kosten. De achter- grond hiervan is onduidelijk. Overcapaciteit is bij gebruik van panden in eigendom wellicht eenvoudiger af te stoten (in plaats van langdurige huurcontracten). Soms huren Sw-bedrijven geen panden, omdat zij panden van de gemeenten niet betrekken of in sommige gevallen zelfs geschonken hebben gekregen, zo blijkt uit de interviews.

Autonome opbrengsten, kosten
Na correctie voor alle eerdergenoemde kenmerken blijven de autonome ontwikkelingen van opbrengsten en kosten in de tijd over. Deze kunnen te maken hebben met verandering in wet- en regelgeving, veranderende maatschappelijke normen en veranderingen in de technologie.

De kosten zijn met 1 procent (significant) autonoom afgenomen in de periode 2003-2005 (of vanuit de opbrengstkant geredeneerd zijn deze met 1 procent toegenomen). De Sw-bedrijven hebben door de bank genomen de gestegen kosten ten opzichte van de opbrengsten door prijsverhogingen deels weten te mitigeren door een autonome produc- tiviteitsgroei. Deze autonome productiviteitsgroei was echter niet voldoende om het financiële gat te dichten, zodat de financiële tekorten zijn toegenomen.

Opbrengst- en kostenefficiëntie
De mate waarin bedrijven afwijken van de beste praktijk is samen te vatten in een `rapportcijfer', de zogenoemde efficiëntiescores. Dit is een maatstaf voor een generieke overbenutting of een bedrijfseconomisch niet optimale samenstelling van ingezette middelen en geleverde producten. Een score van 1 betekent efficiënt, een score lager dan
1 duidt op een bepaalde mate van inefficiëntie.

De opbrengstefficiëntiescores lopen uiteen van zo'n 0,87 tot 1. Het gemiddelde bedraagt ongeveer 0,9. Er zou dan maximaal 10 procent efficiëntiewinst geboekt kunnen worden bij het gemiddelde Sw-bedrijf.

De kostenefficiëntiescores lopen uiteen van zo'n 0,55 tot en met 1. Gemiddeld bedraagt de kostenefficiëntie ongeveer 0,82. Dit zou betekenen dat de Sw-bedrijven gemiddeld
18 procent efficiëntiewinst kunnen boeken door minder middelen in te zetten of de middelen in een andere samenstelling in te zetten. Bij deze constatering past een behoor- lijke relativering. In relatie tot onderzoeksresultaten in andere sectoren zijn deze scores niet opvallend laag of hoog te noemen.

Marginale kosten in relatie tot de opbrengstprijzen per type plaatsing Met het kostenmodel zijn verder de marginale kosten, ofwel de kosten per Sw-plaats uitgerekend. Dit is gedaan voor interne plaatsen en detacheringen. Voor begeleid werken De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 17

was de onzekerheidsmarge te groot om gefundeerde uitspraken te doen over marginale kosten. Voor het gemiddelde Sw-bedrijf in dit onderzoek geldt dat er een winstmarge op interne plaatsen behaald wordt. Voor detacheringen lijkt het gemiddelde Sw-bedrijf een lichte verliesmarge te hebben. Nadere analyse leert dat er een grotere spreiding zit in de opbrengsten-marginale kosten verhouding bij detacheringen tussen Sw-bedrijven. Er is een groep die hier winsten boekt, maar ook een groep waar de opbrengsten achter blijven bij de kosten per detachering. Dit is zeker een belangrijk aandachtspunt voor Sw-bedrijven en gemeenten.

Clusteranalyse van succesfactoren
Het financieel best presterende Sw-bedrijf is een werkvoorzieningsschap dat een hoge omzet weet te realiseren per Sw'er, goede inleenvergoedingen voor detacheringen ontvangt, overigens niet al te veel aan detacheringen regelt, niet in de grote stad of op het platteland werkzaam is, een centrale acquisitie-unit heeft, relatief veel 55-plussers en ernstig gehandicapten in dienst heeft en aan nog een aantal andere kenmerken voldoet. Zoals is te verwachten komt dit ideale bedrijf in de praktijk niet voor. Daarom is ook gezocht naar combinaties van factoren die de goede/of slecht presterende Sw-bedrijven (op basis van het financiële resultaat) typeert.

Uit nadere analyse blijkt dat van een dergelijke clustering van `goede' of `slechte' kenmerken nauwelijks sprake is. Sw-bedrijven met relatief hoge winsten blijken soms maar op een of twee van de genoemde factoren het wezenlijk beter te doen dan de andere bedrijven.

Voor zover toch van enige clustering sprake is dan treffen we de volgende combinatie aan: lage kosten, laag percentage 55-plussers, lage bevolkingsdichtheid in de regio en centrale acquisitie.

Een tweede combinatie is: hoge opbrengstprijzen voor interne plaatsen en begeleid werken, een hoog aandeel ernstig gehandicapten, lage gemeentelijke bijdrage, hoog aandeel overige dienstverlening.

In de praktijk blijkt dus zelfs het financieel best presterende Sw-bedrijf nog lang niet aan het ideaaltype te voldoen. Veel van de kenmerken van het ideaaltype zijn niet voor ieder bedrijf beïnvloedbaar, ze kunnen dus niet voldoen aan het ideaaltype.

Kanttekeningen
Bovenstaande uitkomsten en conclusies verdienen enige relativering. Deze relativering volgt uit een aantal andere niet genoemde constateringen in het onderzoek.

Een eerste kanttekening betreft de interpretatie van de uitkomsten en de conclusies die hieruit volgen. De insteek in dit rapport is louter financieel geweest. Er worden daarom geen uitspraken gedaan over de sociale aspecten van de sociale werkvoorziening en de gewenste ontwikkelingen in deze sector. De uitkomsten zijn niet normatief. De uitkomst
18 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

dat voor een deel van de Sw-bedrijven het financiële resultaat van een detachering negatief is, betekent niet dat Sw-bedrijven dan maar geen detacheringen moeten realiseren. De uitkomst zegt wel dat bij een gewenste beweging van interne plaatsingen naar detacheringen een deel van de Sw-bedrijven serieuze problemen heeft gehad om dit in de genoemde periode financieel sluitend te doen. Er zou hier dus een remmende werking vanuit kunnen gaan.

Deze studie bevat evenmin een marktanalyse en gaat ook niet in op de inrichting en organisatie van de sociale werkvoorziening. Het rapport laat zich dus niet uit over de gevolgen van de introductie van Persoonsgebonden budgetten of de openbare aan- besteding van Sw'ers op de doelmatigheid van de sector. De gehele analyse heeft dus betrekking op de bestaande wettelijke kaders en regelgeving.

Een andere kanttekening betreft het historisch karakter van de analyses. De uitkomsten zijn gebaseerd op gegevens over de periode 2003-2005. In deze periode is sprake geweest van een beweging richting detacheringen in plaats van interne plaatsingen. In deze periode groeide het aandeel detacheringen van 10 naar 15 procent. Dit betekent dat de Sw-sector zich in een overgangsperiode bevindt met mogelijk allerlei frictiekosten. Zo kan er sprake zijn van overschotten in productiecapaciteit van interne plaatsingen (bijvoorbeeld een te ruim jasje voor de huisvesting) of sprake van extra grote inspan- ningen om geschikte detacheringsplaatsen te vinden. Deze overgangskosten zijn wel verdisconteerd in de analyses en kunnen eventueel een vertekening van de uitkomsten geven. Als deze beweging voltooid is, zal de kostenstructuur waarschijnlijk een iets ander beeld geven.

Verder zijn er twijfels over de consistentie van de registratie van gegevens. Zo is er waar- schijnlijk sprake van "verborgen" kosten of opbrengsten. Sommige gemeenten stellen huisvesting beschikbaar om niet of tegen lagere kosten dan de economische waarde. De gegevens over afschrijvingen en de vaste activa waren in een aantal gevallen niet plausibel2. Er kunnen hierdoor verschillen in exploitatie ontstaan die geen reële grond hebben. Aan de opbrengstenkant speelt een vergelijkbaar probleem. Naast opdrachtgever is de gemeente ook dikwijls afnemer van diensten van Sw-bedrijven, bijvoorbeeld in de groenvoorziening. De hiervoor verstrekte vergoedingen worden als omzet geboekt, terwijl zij voor een deel een gemeentelijke bijdrage weerspiegelen.

Een andere tekortkoming in de gegevens heeft betrekking op de registratie van omzetten. In het huidige gegevensmateriaal zijn deze niet gesplitst naar type plaatsing (intern of detachering) of naar werksoort (groenvoorziening, industrie en dergelijke). De gehan- teerde toerekening kent ook zo zijn beperkingen. De conclusies over de onder- of overproductie moeten ook in dat perspectief worden geplaatst.


2 In het onderzoek zijn aan de hand van de vaste activa correcties op de afschrijvingen uitgevoerd De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 19

Aanbevelingen en sturing

Voor een efficiënte uitvoering van de Wsw zijn twee aspecten van wezenlijke betekenis. Het eerste aspect heeft betrekking op de afstemming tussen de maatschappelijke doel- stelling en de financiële randvoorwaarden. Het is van belang de subsidieregeling van Rijk en gemeenten zo in te richten dat in combinatie met een redelijke verwachting over de omzet uit interne productie van het Sw-bedrijf doelstellingen over detacheringen en begeleid werken haalbaar zijn. Aangezien concurrentie voor een belangrijk deel ontbreekt in deze sector is het aan te bevelen een vorm van yard stick competition in deze sector te introduceren. Op basis van yard stick competition is het mogelijk de hoogte van subsidies goed af te stemmen op de type plaatsingen en specifieke omgevingskenmerken (bijvoorbeeld het percentage 55-plussers, of het aandeel Sw'ers dat voor 1998 ingestroomd is). Hiervoor is een integraal beeld nodig van bedrijfsprestaties, inzet van middelen en omgevingskenmerken. Het Periodiek Overzicht van Resultaten (POR-Wsw) zou hier als uitgangspunt kunnen dienen en verder kunnen worden uitgebreid. De gemeenten zouden goed gebruik kunnen maken van dit soort informatie bij de aansturing van het Sw-bedrijf. Een dergelijke monitor kan ook duidelijk maken of de geschetste kostenstructuur op termijn nog verandert doordat de frictiekosten verdwijnen.

Het tweede aspect heeft betrekking op toezicht en sturing door gemeenten. Voor een goede aansturing van Sw-bedrijven is het noodzakelijk voor de gemeenten om een goede informatiepositie te hebben en inzicht te hebben in die factoren die voor een efficiënte uitvoering van de Wsw van belang zijn. Een paar voorbeelden zijn:


· Uit deze studie blijkt onder meer dat detacheringen in veel gevallen een verlies- gevende activiteit zijn. Het gezamenlijk, strategisch vaststellen door gemeentes en Sw-bedrijven van een optimale samenstelling van de verschillende type plaatsingen moet dus onderdeel zijn van de onderlinge afspraken. Bij de strategieontwikkeling spelen sociale doelstellingen naast financiële randvoorwaarden en risicoprofielen een rol.

· Verder blijkt ook dat sommige interne werksoorten meer kosten dan andere werksoorten. Groenvoorziening en overige dienstverlening kosten minder dan industriële werksoorten. Ook hier geldt dat het gezamenlijk, strategisch vaststellen door gemeentes en Sw-bedrijven van een optimale samenstelling van de verschillende werksoorten onderdeel moet zijn van de onderlinge afspraken.
· Publiekrechtelijke werkvoorzieningschappen blijken vanuit kostenoogpunt te prefereren boven Sw-bedrijven met een andere juridische structuur. Gemeenten, die de uitvoering van de Sw niet in handen hebben gelegd van een werkvoorzienings- schap, zouden een beleid kunnen voeren dat gericht is op samenwerking met andere gemeenten.

· Acquisitie bij Sw-bedrijven werkt het beste als er een centrale acquisitie-unit is blijkt uit de kwantitatieve analyses. Gemeenten kunnen afspraken maken over de wijze waarop acquisitie wordt gepleegd.

· Soms worden Sw'ers ingezet op taken van ambtelijk personeel. Dit levert besparingen in de personeelskosten op. Ook hier kunnen gemeenten met de Sw-bedrijven afspraken over maken.

20 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld


· Aan de opbrengstkant kan er gestuurd worden op de inleenvergoedingen waartegen

Sw'ers werken. Gemeentes kunnen met Sw-bedrijven bijvoorbeeld afspraken maken over minimaal te hanteren inleenvergoedingen.

· Bij een grotere betrokkenheid van gemeenten past ook een systeem van bench- marken. Gemeenten en Sw-bedrijven zouden van andere gemeenten en bedrijven kunnen leren door intensiever het instrument van bedrijfsvergelijking toe te passen, bijvoorbeeld door het bijwonen en organiseren van peer group bijeenkomsten.

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 21


1 Inleiding


1.1 Achtergrond
Een veelgehoord geluid uit de Sw-sector in relatie tot de financiële houdbaarheid van de Wsw is dat het steeds moeilijker wordt om werkzaamheden voor Wsw-werknemers aan te bieden die binnen de Wsw kostendekkend zijn. Ook zou er een discrepantie zijn tussen de ontwikkeling van de kosten van een Sw-arbeidsplaats en de ontwikkeling van de hoogte van de Wsw-subsidie. Op dit moment bepaalt het aantal gerealiseerde arbeidsplaatsen het subsidiebedrag dat deze gemeenten ontvangen. Per gerealiseerde (voltijds) Sw-arbeids- plaats wordt een Rijkssubsidie verstrekt van ongeveer 24.000. Voor arbeidsplaatsen voor ernstig gehandicapten wordt dit bedrag met 25 procent verhoogd. Het open einde van de financiering ligt bij de gemeenten/werkvoorzieningschappen.

Gegeven de geschetste achtergrond heeft het ministerie van SZW ECORYS gevraagd een onderzoek te verrichten dat inzicht biedt in de oorzaken van de toenemende tekorten na
2002. Daarnaast wil zij instrumenten ontwikkeld hebben die de gemeenten in staat stellen te sturen op de omvang van de tekorten en waarmee de Wsw doelmatig uitgevoerd kan worden.


1.2 Beleidskader

1.2.1 Korte historie
De Wsw bood eind 2004 aan ruim 98 duizend arbeidsgehandicapten werk3, meer dan een verdubbeling in vergelijking met eind jaren zestig, toen de wet tot stand kwam. Het doel van de wet, zoals geformuleerd in 1998, is om zoveel mogelijk personen, die door een handicap niet in de gelegenheid zijn om onder normale omstandigheden te werken, aangepaste arbeid in een zo regulier mogelijke omgeving te bieden. De arbeid moet daarnaast zoveel mogelijk gericht zijn op het behoud dan wel bevorderen van de arbeids- bekwaamheid, mede met het oog op het kunnen gaan verrichten van arbeid onder `normale' omstandigheden.

Na de totstandkoming van de wet in 1969 zijn er verschillende belangrijke wijzigingen doorgevoerd. Zo werd in 1988 het beleidsexperiment Budgetfinanciering, decentralisatie en deregulering doorgevoerd. Met deze wetswijziging werd onder andere een systeem van budgetfinanciering ingevoerd in plaats van de tot dan toe openeind financiering door het Rijk. Een andere belangrijke wijziging is de inwerkingtreding van de nieuwe Wsw in


3 Zie P. Bolhuis, E. Flapper en Mw. E. Mandos, Jaarrapport Wsw-Statistiek 2004, Research voor Beleid, juli 2005. De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 23


1998. De nieuwe wet omschrijft de criteria voor de doelgroepen die onder de Wsw vallen nauwkeuriger. Onafhankelijke commissies moesten de kandidaten toetsen aan de nieuwe eisen voor de Wsw, de zogeheten indicatiestelling. Sinds 2004 is de indicatiestelling ondergebracht bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI).


1.2.2 Toekomst Wsw
Het kabinet is voornemens begin 2008 de Wsw te wijzigen om een aantal acuut gevoelde problemen bij de uitvoering van de Wsw te kunnen aanpakken en zo de bestaande doelstelling van de wet beter te kunnen realiseren: namelijk het realiseren van arbeidsplaatsen die aansluiten bij de capaciteiten en mogelijkheden van de individuele Wsw-geïndiceerde in een zo regulier mogelijk omgeving. Met de wetswijziging krijgen gemeenten meer mogelijkheden regie te voeren op de Wsw. Het Wsw-budget zal dan ook worden verstrekt aan individuele gemeenten. Ook de Wsw-geïndiceerden zelf krijgen meer zeggenschap. Tevens krijgen gemeenten met de wetswijziging meer mogelijkheden om de problematiek van de wachtlijsten te verzachten en zal een bonus begeleid werken worden geïntroduceerd om de beweging van binnen naar buiten verder te bevorderen.

Het kabinet heeft tevens besloten tot een fundamentele herbezinning over de verdere toekomst van de Wsw. De wetswijziging biedt namelijk geen oplossing voor de voortgaande groei van het beroep dat wordt gedaan op de Wsw en het feit dat er op dit moment verschillende regelingen zijn voor mensen met een arbeidsbeperking (Wsw, Wia, Wajong, arbeidsongeschiktheid in WWB), alle gericht op waar mogelijk arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking. Deze regelingen moeten in onderlinge samenhang worden bezien om problemen die zich voordoen binnen de afzonderlijke regelingen aan te kunnen pakken.


1.2.3 Bestuurlijke actoren
Figuur 1.1 Een overzicht van de verschillende actoren en factoren in de Sw-sector Tekort / winst Overheid
Budget Subsidie G (eigen financiering) eentelijke bijdrage nnee Efficiency em vvjjiirrddeebb-- Initiatiestelling WW CWI Gemeenten SS Beïnvloedbare eevvrr factoren ee (bijv. bedrijfsvoering)
---
Subsidie eeRR VNG
Niet- sw-bedrijven beïnvloedbare factoren (bijv. aard handicap) Cedris


24 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Rijk en gemeenten zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van aangepaste arbeid voor arbeidsgehandicapten. Daarnaast spelen andere actoren een belangrijke rol. Het gaat hier om CWI, werkvoorzieningsschappen, de Sw-bedrijven zelf en het overkoepelende orgaan Cedris.

CWI voert sinds een aantal jaar de indicatiestelling van Sw-kandidaten uit, bestaande uit een onderzoek en een besluit. Daarnaast bepaalt CWI de geldigheidsduur van de indicatie en adviseert CWI de gemeente over nodige aanpassingen en de mogelijkheid tot begeleid werken voor arbeidsgehandicapten.

Gemeenten dragen zorg voor de uitvoering van de Wsw, door Sw-geïndiceerden arbeids- plaatsen en begeleiding te bieden. Hiernaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor wachtlijstbeheer en aanmelding voor herïndicatie. Op grote schaal hebben gemeentes ervoor gekozen om samen te werken. De wettelijke taken zijn in deze gevallen over- gedragen aan een regionaal werkvoorzieningsschap of aan een centrumgemeente. Alleen de grotere gemeenten voeren de wet zelfstandig uit. Het Rijk is politiek verantwoordelijk voor de kwantitatieve en kwalitatieve invulling van de voorziening. De gemeentes zijn verenigd in de VNG4, die een belangrijke rol heeft. Zo heeft zij het afgelopen jaar verschillende regiobijeenkomsten georganiseerd om de betrokkenen van de gemeentes in de regio nader in te lichten over de aankomende veranderingen in wet- en regelgeving.

De Sw-bedrijven voorzien de arbeidsgehandicapten van gepast werk. Het gaat om verschillende werksoorten, zoals groenvoorziening of schoonmaak, maar bijvoorbeeld ook om werkzaamheden in de uitvoering van het Sw-bedrijf zelf. Ook worden Sw'ers gedetacheerd of verrichten zij `begeleid werk' bij een reguliere werkgever.

Cedris is de brancheorganisatie van sociale werkgelegenheids- en re-integratiebedrijven in Nederland. Cedris ondersteunt en faciliteert haar leden onder meer door hen te informeren, maar ook door hun gezamenlijke belangen te behartigen.


1.2.4 Financieringssystematiek
De Sw-arbeidsplaatsen worden voor het grootste deel bekostigd met de subsidie van het Rijk. De bekostiging van de Sw-arbeidsplaatsen vanuit het Rijk geschiedt op het niveau van de bestuurlijke eenheden in de Sw-sector, te weten gemeenten, centrumgemeenten en werkvoorzieningschappen. De subsidie is direct gekoppeld aan het aantal arbeidsplaatsen. Voor elke gerealiseerde arbeidplaats ontvangt de bestuurlijke eenheid een bepaald bedrag van het Rijk. Voor ernstig gehandicapten ligt dit bedrag 25 procent hoger dan voor andere Sw-arbeidsplaatsen. Het open einde van de financiering ligt bij de gemeente of het werk- voorzieningsschap zelf. De gemeente kan dan een bijdrage aan het Sw-bedrijf leveren om tekorten af te dekken. Deze kan ook bedoeld zijn als extra bijdrage van de gemeente aan een Sw-bedrijf. Tezamen met de opbrengsten die rechtstreeks voortvloeien uit de Sw-arbeid zou dit volgens het Rijk voldoende moeten zijn om alle kosten te dekken die met de arbeidplaats zijn gemoeid.


4 Vereniging van Nederlandse gemeenten.
De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 25


1.2.5 Wsw in cijfers
Tabel 1.1 brengt een aantal kerngegevens van de Sw-sector in kaart. De gegevens zijn afkomstig uit de Statistiek Productie Sociale Werkvoorziening van het CBS. De gegevens hebben betrekking op de periode 2003-2004. Tijdens het uitvoeren van het onderzoek waren cijfers over 2005 nog niet beschikbaar. Deze cijfers kunnen afwijken van de resultaten elders in dit rapport, omdat het hier om een integrale telling gaat in plaats van de onderzochte steekproef.

Tabel 1.1 Kengetallen Sw-sector Nederland, 2003 en 2004, kosten en opbrengsten in mln. euro's. Variabele 2003 2004 Aantallen bedrijven 115 95 Opbrengsten (mln. euro): 3.509 3.623 Omzet uit Hoofdactiviteit: 1.096 1.113 Verkopen van zelfvervaardigde

300 308 producten
Groenonderhoud, -aanleg en

312 323 kwekerijen
Schoonmaak 52 54 Assemblage, montage en

282 272 verpakken
Detachering SW'ers 138 143 Detachering ov. gesubsidieerd

12 13 personeel
Omzet uit nevenactiviteiten 98 106 Rijkssubsidies 2.122 2.181 Gemeentelijke bijdrage 65 68 Overige opbrengsten 128 155 Kosten (mln. euro) 3.476 3.611 Arbeidskosten 2.610 2.736 Overige personeelskosten 139 146 Kosten energieverbruik 27 26 Huisvesting 57 53 Overige kosten
(machines/apparaten, 643 650 afschrijvingen, overige kosten)
Saldo 33 12 Bron: Productie Sociale Werkvoorziening CBS.

Tabel 1.1 laat zien dat op macroniveau de kosten en opbrengsten niet ver uit elkaar liggen in 2003 en 2004. Het aantal bedrijven is, mede door fusies, afgenomen van 115 naar 95 in
2004. De grootste opbrengsten komen voort uit de groenonderhoud, -aanleg en kwe- kerijen en het verkopen van zelfvervaardigde producten. De rijks- en gemeentelijke bijdrage zijn verder beide licht toegenomen in 2004. Ongeveer tweederde van de kosten in de Sw-sector betreffen arbeidskosten. De huisvestingskosten zijn iets afgenomen in
2004.

26 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld


1.3 Onderzoekskader
De ontwikkelingen in de Wsw zijn de afgelopen jaren op verschillende wijzen in kaart gebracht. Zo volgt het ministerie van SZW jaarlijks de prestaties van de Sw-bedrijven. Hiervoor wordt een persoonsenquête gehouden onder Sw-bedrijven met vragen over onder meer plaatsingen naar werksoort en type en de achtergronden van de Sw'ers. In haar advies over de Wsw van juni 2003 heeft de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) voorgesteld een benchmark in de zin van een Publiek Overzicht van Resultaten Wsw (POR Wsw) te ontwikkelen. Hiermee worden de prestaties van gemeenten en Sw-bedrijven publiek inzichtelijk gemaakt en kunnen deze met elkaar vergeleken worden. De overheid ziet in een publiek overzicht van Wsw-resultaten vooral een geschikt instrument voor gemeenten (het college en de raad) en werkvoorzieningschappen (algemeen en dagelijks bestuur) om meer inzicht in eigen prestaties in vergelijking tot die van anderen te krijgen. Het POR Wsw, dat sinds begin 2004 operationeel is, bevat op dit moment gegevens over het jaar 2003, 2004, 2005 en het eerste halfjaar van 2006. Een deel van de gegevens in het POR wordt via de Wsw-statistiek aangeleverd door gemeenten. SZW levert de gegevens over taakstelling en gemeentelijke bijdragen.

De Wsw-statistiek van Research voor Beleid (RvB) bevat per halfjaar gegevens op persoonsniveau over de Sw-bedrijven. Na afloop van elk halfjaar stelt RvB een landelijke rapportage op. Daarnaast ontvangen alle organisaties die gegevens hebben geleverd voor de statistiek een terugmelding van RvB in de vorm van een rapport op Sw-organisatie- niveau. Hierin worden de eigen gegevens vergeleken met andere Sw-bedrijven in dezelfde grootteklasse. Bovendien krijgen alle gemeenten die in een WGR-verband (Wet Gemeenschappelijke Regelingen) zitten en alle zelfstandige gemeenten een locatierapport.

Cedris maakt verder ieder jaar een vergelijking van de Sw-bedrijven die lid zijn van Cedris. Deze jaarlijkse rapportage/bedrijfsvergelijking over de financiële resultaten van de Cedris leden komt tot stand volgens een vastgesteld model. Daarnaast zijn er over- zichten van voorlopige cijfers en halfjaarcijfers. De bedrijfsvergelijking wordt alleen aan Cedris leden verstrekt.

Het ministerie van SZW heeft onderzoek laten verrichten naar de ontwikkeling van de kosten per Sw-arbeidsplaats5. In het onderzoek zijn verschillende micro-econometrische analyses uitgevoerd op gegevens over de periode 1998-2002. Latere jaren zijn buiten dit onderzoek gelaten, vanwege het ontbreken van betrouwbare gegevens op het moment dat het onderzoek uitgevoerd werd. Het onderzoek laat zien dat de netto-kosten per Sw- arbeidsplaats gedaald zijn met 4 procent in deze periode, met als voornaamste reden een daling van de arbeidskosten. Dit is volgens het onderzoek een gevolg van (een toename van) nieuwe instroom, die de eerste twee jaar minimumloon ontvangt. Daarnaast laat het onderzoek een stijging van de opbrengsten per Sw-arbeidsplaats van 7 procent zien in de periode 1998-2002. Een van de oorzaken hiervan is de groei van het aantal detacheringen.


5 Nes, van P, Kroes, H en Koning de J, Kosten per SW-plaats, februari 2005, SEOR, Rotterdam. De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 27

Tot slot blijken er grote lokale verschillen te bestaan ten aanzien van kosten en opbrengsten per Sw-arbeidsplaats. Er zijn gemeenten en Sw-bedrijven die kampen met tekorten, maar ook gemeenten en Sw-bedrijven die jaarlijks winst maken en geen gemeentelijke bijdrage ontvangen.

Gemeenten en Sw-bedrijven hebben aangegeven dat juist in de jaren 2003 en 2004 de kosten relatief sterk gestegen zijn. De gemeentelijke bijdrage is echter niet substantieel toegenomen in deze periode. Nader onderzoek van SEOR op de eerste cijfers in 2003 liet ook geen daling van de toegevoegde waarde zien ten opzichte van 2002. De afbouw van de Spak en Afdrachtvermindering Langdurig Werklozen (Vlw) betekenden wel een inkomstenvermindering in de Sw-sector. In 2005 is bovendien een gedeelte van het overheidsbudget overgeheveld naar CWI, voor de uitvoering van de indicatiestelling.

In bovenstaand kader zal ECORYS in het onderhavig onderzoek nieuwe micro- econometrische analyses uitvoeren, specifiek gericht op de periode 2003-2005. Het onderhavige onderzoek richt zich op de oorzaken van de tekorten en sturings- mogelijkheden voor gemeenten. Naast de bestaande registraties heeft ECORYS een enquête uitgezet om specifieke zaken in beeld te krijgen. Dit rapport onderscheidt zich verder nog op een aantal andere punten van het SEOR-rapport. In het onderhavige rapport wordt gekozen voor een duidelijk economisch concept, waarvoor de neoklassieke economische theorie het uitgangspunt is. Dit betekent dat er in de analyses tevens rekening wordt gehouden met gedragsveronderstellingen van de Sw-bedrijven. Verder maken we in dit rapport gebruik van state of the art modellen op het terrein van doelmatigheidsmeting. Het gaat hier om zogenoemde Stochastic Frontiers. Met deze modellen is het mogelijk een `beste praktijk' te definiëren, waaraan de bedrijven zijn te spiegelen. In de gehanteerde modellen is tevens sprake is van een integrale analyse van kosten en opbrengsten. Dit betekent dat kosten- en opbrengstsoorten niet afzonderlijk, maar in relatie tot elkaar worden geanalyseerd. Tevens worden omgevingskenmerken waar mogelijk direct in de analyses meegenomen.


1.4 Leeswijzer
Dit rapport is verder als volgt opgebouwd. In hoofdstuk twee presenteren we de onderzoeksvragen en werken we de opzet van het onderzoek nader uit. Hoofdstuk 3 beschrijft het theoretische kader van het onderzoek. Hier staan we stil bij de economische theorie over kosten en opbrengsten van bedrijven en de wijze waarop deze theorie kan worden vertaald in een empirisch model. Hoofdstuk 4 bevat een uiteenzetting over de gehanteerde gegevens. In hoofdstuk 5 presenteren we de uitkomsten van de empirische analyses. Hier wordt een cijfermatig beeld geschetst van de achtergronden van verschillen in kosten en opbrengsten tussen Sw-bedrijven. Verder worden de uitkomsten in de slotparagraaf gespiegeld aan de uitkomsten in de interviews en rondetafelconferentie. Conclusies van het onderzoek zijn opgenomen in de samenvatting voorafgaand aan dit hoofdstuk. Degenen die met name geïnteresseerd zijn in de technische verantwoording van het onderzoek bevelen we de bijlagen aan.


28 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld


2 Onderzoeksvragen en aanpak


2.1 Onderzoeksvragen
Het onderzoek kent twee doelen:

1. Het bieden van inzicht in de factoren die (mede)bepalend zijn voor de kosten en opbrengsten (en de hieruit resulterende tekorten en overschotten) in de uitvoering van de Wsw.
2. Het bieden van aanknopingspunten voor Sw-bedrijven en gemeenten om te sturen op een doelmatige uitvoering van de Wsw door inzichtelijk te maken hoe zij de omvang van kosten en opbrengsten (tekorten/overschotten) kunnen beïnvloeden.

De onderzoeksdoelen zijn geoperationaliseerd met twee centrale onderzoeksvragen en per centrale vraag een aantal deelvragen.

De eerst centrale onderzoeksvraag luidt:
Wat zijn de oorzaken van de tekorten/overschotten in de uitvoering?

Bij het beantwoorden van deze centrale onderzoeksvragen komen de volgende deelvragen aan de orde:
a. Welke factoren zijn aan te wijzen die de omvang van de tekorten/overschotten (mede) bepalen? b. In hoeverre kunnen in de praktijk bestaande verschillen in gemeentelijke bijdragen door deze factoren worden verklaard?
c. In hoeverre kunnen deze verklarende factoren door de gemeente worden beïnvloed? d. In hoeverre kunnen deze verklarende factoren door het Sw-bedrijf worden beïnvloed?

De eerste hoofdvraag en deelvragen zijn vooral verklarend van aard. De vraag sluit dan ook aan op het eerste onderzoeksdoel. Het verklarende of beschrijvende karakter geeft een richting aan het onderzoek. Om de vragen te beantwoorden moet een kwantitatieve beschrijvende analyse gemaakt worden van de beschikbare gegevens.

De tweede centrale onderzoeksvraag luidt:
In welke mate sturen gemeenten op de omvang van de tekorten en hoe doen ze dat?

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 29

Deelvragen die hierbij spelen zijn:

a. Hoe gaan gemeenten om met tekorten? Dient de jaarlijkse gemeentelijke bijdrage om het tekort af te dekken, of wordt een (een deel van) de gemeentelijke bijdrage ook voor andere doeleinden ingezet?
b. Hoe vindt het besluitvormingsproces over de hoogte van en de inzet van de gemeentelijke bijdrage plaats in de praktijk? Welke rol spelen de verschillende partijen daarin: het Sw-bedrijf, het schap, de gemeente (gemeenteraad, wethouder, ambtenaren). Waar wordt het uiteindelijke besluit genomen? c. Wordt door gemeenten gestuurd op de exploitatie en welke afwegingen worden daarbij gemaakt (historische afspraken, conjunctuur, financiële situatie van gemeenten, financiële reserves van het Sw-bedrijf)?
d. Indien wordt gestuurd op de exploitatie: hoe wordt dit gedaan en welke manier van sturing geeft gewenst resultaat?

De tweede onderzoeksvraag en deelvragen sluiten aan op het tweede onderzoeksdoel. Om de vragen te beantwoorden zijn er interviews afgenomen met Sw-bedrijven en gemeentes en heeft er een rondetafelbijeenkomst plaats gehad.


2.2 Onderzoeksaanpak
Het onderzoek bestaat uit verschillende onderdelen. Deze onderdelen zijn:
· desk research;

· gegevensverzameling;

· empirische analyses;

· interviews;

· rondetafelconferentie.

De desk research bestaat uit een inventarisatie van de beschikbare literatuur op het gebied van de Wsw. Bij de literatuur kijken we in het bijzonder naar eerdere analyses van de kostenstructuur, aan beleidsstukken en wetenschappelijke literatuur over kosten- en opbrengstanalyses (zie hoofdstuk 3).

Voor het verzamelen van gegevens heeft ECORYS een beroep gedaan op Cedris (kosten en opbrengsten), Research voor Beleid (productie, samenstelling Sw'ers), het ministerie van SZW (verzuim, gemeentelijke bijdragen) en het CBS (omgevingskenmerken regio, zoals economie, arbeidsmarkt). Ook is onderzocht welke gegevens bij SEOR beschikbaar zijn. Om verschillende redenen is van deze bron geen gebruik gemaakt. De genoemde bronnen zijn verder aangevuld met gegevens uit een enquête onder Sw-bedrijven.

De empirische analyses bestaan uit het cijfermatig vaststellen van relaties tussen opbrengsten/kosten enerzijds en een aantal kenmerken van Sw-bedrijven, zoals de schaal van het bedrijf, de prijzen van ingezette middelen, de samenstelling van de dienst- verlening (naar type en werksoort) en economische conjunctuur.

De uitkomsten van de empirische analyses worden gehanteerd in een aantal interviews met gemeenten en Sw-bedrijven en een rondetafelconferentie. Deze bijeenkomsten zijn gebruikt om de uitkomsten verder kwalitatief te duiden.


30 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld


3 Theoretische achtergronden


3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk schetsen we een economisch model om de opbrengsten- en kosten- structuur van Sw-bedrijven in beeld te brengen (§3.2). We maken daarbij gebruik van de institutionele context zoals beschreven in paragraaf 1.2.3. Vervolgens vertalen we deze inzichten naar een empirisch model. Dit is een model om de effecten van verschillende variabelen op elkaar te kwantificeren (§3.3). Vervolgens moet aan het empirische model invulling worden gegeven door de keuzen van variabelen, zoals het onderscheid tussen type plaatsingen en tussen ingezette middelen (§3.4).


3.2 Economisch model
Het standaard (neoklassieke) model voor de beschrijving van de bedrijfsvoering in een bedrijf gaat uit van een technische relatie tussen ingezette middelen en de productie (de zogenoemde productiefunctie) en een bepaald economisch gedrag (zoals winst- maximalisatie). De technische relatie geeft aan hoeveel inzet van personeel en kapitaal nodig is om een bepaalde productie te leveren. Bij winstmaximalisatie kiest het bedrijf de omvang en samenstelling van de productie en de daarbij benodigde ingezette middelen zodanig dat de winst maximaal is. Indien een bedrijf deze maximale winst niet behaalt, dan is sprake van inefficiëntie. Dit economische model gaat er dus vanuit dat een bedrijf volledige zeggenschap heeft over hoeveel en wat hij produceert en welke middelen hij daarvoor inzet.

Het is duidelijk dat in een publieke voorziening, zoals de Wsw, een dergelijk insteek geen opgeld doet. Ten eerste is het niet de primaire taak van publieke voorzieningen om winst te genereren. In veel gevallen, zoals in delen van de gezondheidszorg, is dat zelfs niet toegestaan. Verder hebben publieke voorzieningen dikwijls te maken met een aantal andere doelstellingen of randvoorwaarden. Een doelstelling is bijvoorbeeld om hulp of zorg aan te bieden aan ieder die daarvoor in aanmerking komt, ongeacht de daarbij behorende opbrengsten en/of kosten. De omvang van de dienstverlening ligt daarmee in feite voor de betreffende voorziening vast. Een randvoorwaarde is bijvoorbeeld dat de kosten een bepaald plafond niet te boven mogen gaan (budgettering).

Voor publieke voorzieningen zijn daarom alternatieve modellen beschikbaar, die met de afwijkende doelstellingen en randvoorwaarden rekening houden. Een voorbeeld hiervan is het minimale kostenmodel. In dit model is de veronderstelling dat een instelling een bepaalde prestatie moet leveren tegen de laagst mogelijke kosten. Opbrengsten spelen De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 31

hierin geen rol. Voor een andere uiteenzetting hierover zie bijvoorbeeld Blank, Eggink en Merkies (1998) en Lovell (2000).

Voor Sw-bedrijven is het niet op voorhand duidelijk welk economisch model het meest geëigend is. Zo moet een Sw-bedrijf trachten alle geïndiceerden woonachtig in de aan- gesloten gemeenten een werkplek te bieden. Tevens moet het Sw-bedrijf deze doelstelling uitvoeren binnen de financiële randvoorwaarden. In de praktijk betekent dit dat de gemeentelijke en rijkssubsidies en de opbrengsten uit geleverde diensten de kosten voor Sw'ers moeten dekken. Een kostenmodel lijkt dan nog het meest voor de hand te liggen.

De Sw-bedrijven beschikken daarentegen wel over een grote mate van vrijheid over de keuze van het type gerealiseerde plaatsingen en de inzet van middelen. Met andere woorden, de instellingen kunnen zowel kosten als opbrengsten beïnvloeden.

Hoewel de institutionele context niet direct aanleiding geeft om het standaardmodel van winstmaximalisatie te hanteren, is het hier wellicht toch goed bruikbaar. Sw-bedrijven zijn namelijk niet alleen in staat hun kosten via de bedrijfsvoering te beïnvloeden, maar kunnen ook zeker ook hun opbrengsten beïnvloeden door een goede allocatie van Sw'ers over verschillende typen werksoorten. Daarom kiezen we hier in eerste instantie voor de aanpak van het model van winstmaximalisatie. Daarnaast is het zinvol om tevens afzonderlijke analyses te maken van de opbrengsten via een opbrengstenmodel en van de kosten via een kostenmodel.

Het is overigens niet ongebruikelijk in dit type onderzoek om de economisch optimale situatie als referentiepunt te hanteren. Dat geen of maar weinig bedrijven aan deze optimale situatie voldoen vanwege andere maatschappelijke doelstellingen is in deze dan niet zo relevant. Een voorbeeld hiervan is te vinden bij Grosskopf et al. (1997).

In de volgende paragraaf geven we aan hoe deze keuze zich laat vertalen naar een empirisch model.


3.3 Empirisch model

3.3.1 Winstfunctie en efficiëntie
Centraal staat het begrip efficiëntie. Dit is de verhouding tussen bedrijfsvoering, opbrengsten en kosten, gerelateerd aan een zogenoemde beste praktijk. Deze beste praktijk bestaat uit een of meerdere bedrijven, die als voorbeeld of referentie dienen voor de andere bedrijven. Figuur 3.1 licht het een en ander nader toe.


32 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Figuur 3.1 Winstfunctie en efficiëntie

tsni A
W
E
B'
0

---
B

---
trokeT
prijs ingezet middel/prijs product

In figuur 3.1 stellen de punten A, B, C, D en E een aantal fictieve Sw-bedrijven voor. Op de verticale as staat de winst (of tekort) op bedrijfsniveau weergegeven. Op de horizontale as staat de verhouding tussen de prijs van een ingezet middel (bijvoorbeeld arbeid) en de opbrengstprijs van een bepaald product (een plaatsing). Als de prijs van de ingezette middelen stijgt, bijvoorbeeld een loonsverhoging, dan daalt de winst. Het omgekeerde geldt voor de prijs van een geleverd product of dienst. Als deze stijgt ­ de verhouding tussen de prijs van het ingezette middel en de productprijs daalt ­ dan neemt de winst toe. Voor de bedrijven B, C en D zijn de subsidies en de gegenereerde opbrengsten niet voldoende om de kosten van de Sw-arbeidsplaatsen bij deze Sw- bedrijven volledig af te dekken. Er gelden hier tekorten. Dit wil niet per se zeggen dat de bedrijven een inefficiënte bedrijfsvoering hebben. Bedrijf C werkt juist efficiënt. Samen met bedrijf A vormt bedrijf C de zogenoemde `beste praktijk'. Hier is met een statistische methode een lijn doorheen te trekken die als een soort referentie voor de andere Sw- bedrijven fungeert6. De afstand tot deze beste praktijklijn bepaalt de inefficiëntie van een Sw-bedrijf en geeft de mate waarin het verlies binnen een Sw-bedrijf kan worden gereduceerd of omgezet kan worden in (hogere) winst (afstand tussen B en B'). Gegeven de verhouding tussen de prijs van het ingezette middel en de opbrengstprijs van het product kan bedrijf C geen winst behalen. Bedrijf C kan alleen het tekort minimaliseren, wat het dan ook efficiënt heeft gedaan. Bedrijf A en E genereren winsten. Bedrijf E zou echter nog meer winst kunnen genereren en heeft dus een bepaalde mate van inefficiëntie.

Ieder Sw-bedrijf krijgt een efficiëntiescore: een 1 voor een beste praktijkbedrijf, een lagere score dan 1 voor de andere bedrijven. De inefficiënties kunnen verschillende oorzaken hebben. Zo kunnen inefficiënties ontstaan door verschillen in bedrijfsvoering, maar bijvoorbeeld ook door verschillen in de omgeving waarbinnen bedrijven moeten opereren.


6 Deze methode staat bekend als Stochastic Frontier Analysis. De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 33

Figuur 3.1 is een vereenvoudigde weergave van de techniek. De kracht van deze techniek schuilt in het gegeven dat tegelijkertijd met meer dimensies rekening gehouden kan worden. Zo kan er met meerdere ingezette middelen en soorten dienstverlening rekening worden gehouden. In het bijzonder geldt voor de Sw-sector dat er uiteenlopende productie plaats heeft. Een substantieel deel is werkzaam in de groenvoorziening, een andere deel in industriële productie (zoals inpakken) of dienstverlening. Met dit onder- scheid kan dus expliciet rekening worden gehouden.

Verder is het mogelijk de efficiëntiescores te corrigeren voor externe omstandigheden. Zo zijn in een plattelandsgebied wellicht de vervoerskosten hoger dan in een verstedelijkt gebied.

De curve in figuur 3.1 staat bekend als een winstfunctie. De winstfunctie geeft dus het verband aan tussen enerzijds de maximale winst en anderzijds de (opbrengst)prijzen en de prijzen van de ingezette middelen. Zoals eerder aangegeven correspondeert een optimale winst met een optimale omvang en samenstelling van de aangeboden diensten en een optimale omvang en samenstelling van de ingezette middelen. Ook deze relaties kunnen in functies worden weergegeven. Het betreft hier de zogenoemde opbrengst- en kosten- aandelenfuncties. Deze zijn rechtstreeks uit de winstfunctie af te leiden (Hotelling's Lemma, zie bijvoorbeeld Färe and Primont,1995). Ook deze aandelenfuncties worden dikwijls in de empirische analyses meegenomen om de precisie van de te meten effecten te verbeteren.


3.3.2 Opbrengstfunctie en efficiëntie
De opbrengstfunctie geeft de relatie weer tussen opbrengsten enerzijds en prijzen van geleverde diensten en ingezette middelen anderzijds. De kostenkant speelt in een dergelijke analyse geen rol. Verder gaat de efficiëntiebepaling analoog aan de winstfunctie. Figuur 3.2 geeft een voorbeeld van een `beste praktijk' opbrengstfunctie. Op de horizontale as staat de omvang van de ingezette middelen weergegeven, op de verticale as de opbrengst. De bedrijven A, C en D zijn efficiënt. Bedrijven B, F en G zijn inefficiënt. De efficiëntie van bedrijf B bedraagt B'B''/BB''.


34 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Figuur 3.2 Opbrengstfunctie en beste praktijk

nneettssggnneerrbbpp E OO

---

---
C
B'
A F
B
B''
Omvang ingezette middelen Ook hier geldt dat maximale opbrengsten corresponderen met een optimale samenstelling van geleverde diensten, die kan worden gerepresenteerd door opbrengstaandelenfuncties. Deze zijn analytisch af te leiden uit de opbrengstfunctie (Shephard's Lemma).

Hier geldt, geheel analoog aan de winstfunctie, dat rekening kan worden gehouden met omgevingskenmerken. In een rurale omgeving geldt bijvoorbeeld dat om extra opbrengst te realiseren een grotere inzet van transportmiddelen nodig is dan in een verstedelijkt gebied.


3.3.3 Kostenfunctie en efficiëntie
De kostenfunctie geeft de relatie weer tussen kosten enerzijds en geleverde diensten en prijzen van ingezette middelen anderzijds. De opbrengstkant speelt in een dergelijke analyse geen rol. Verder gaat de efficiëntiebepaling analoog aan de winst- en opbrengstenfunctie. Figuur 3.3 geeft een voorbeeld van een `beste praktijk' kostenfunctie. Op de horizontale as staat de omvang van de productie weergegeven, op de verticale as de kosten. De bedrijven A, C en D zijn efficiënt. Bedrijven B, F en G zijn inefficiënt. Zij kunnen dezelfde hoeveelheden productie leveren met lagere kosten. De efficiëntie van bedrijf B bedraagt B'B''/BB''.

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 35

Figuur 3.3 Kostenfunctie en beste praktijk

nneettssoo G KK E F
B D C
B'
A
B''
Productie Ook hier geldt weer dat minimale kosten corresponderen met een optimale inzet van middelen, die kan worden gerepresenteerd door kostenaandelenfuncties. Deze zijn analytisch af te leiden uit de kostenfunctie (Shephard's Lemma).

Ook hier geldt, geheel analoog aan de winst- en opbrengstenfunctie, dat rekening kan worden gehouden met omgevingskenmerken. Voor een rurale omgeving geldt bijvoorbeeld dat de beste praktijk kostenfunctie omhoog schuift vanwege de hogere vervoerskosten.


3.4 Empirische vulling van het model
Voor toepassing van de winst-, opbrengst- en kostenfunctie spelen de volgende variabelen een rol:

· productie en productprijzen (omzet);
· inzet van middelen en hun prijzen (kosten);
· bedrijfsvoering (beïnvloedbare factoren);
· achtergrond- en omgevingskenmerken.

We gaan kort in op de keuze voor de invulling van de verschillende variabelen.

Productie, opbrengsten en productprijzen
We meten de productie met het aantal plaatsingen, onderscheiden naar type plaatsing en type werksoort. Als we in dit rapport spreken over het aantal plaatsingen, bedoelen we het voltijdsequivalent hiervan. De onderscheiden type plaatsingen zijn:
· interne plaatsingen;

· detacheringen;

· begeleidwerkenplaatsingen.


36 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

De onderscheiden werksoorten zijn:

· groenvoorziening;

· montage;

· schoonmaak;

· hout;

· confectie;

· bouw;

· overige industrie;

· overige dienstverlening;

· overig.

In de analyses zijn deze soorten ingedikt tot drie groepen:

· groenvoorziening (groenvoorziening);

· industrie (montage, schoonmaak, confectie, bouw, overige industrie);
· overig (overige dienstverlening, overig).

De productprijzen definiëren we als de opbrengsten per plaatsing onderscheiden naar werksoort. De opbrengsten bestaan uit de som van de rijkssubsidie per plaatsing, de gemeentelijke bijdrage per plaatsing en de omzet in een bepaalde werksoort per plaatsing. De totale opbrengsten bestaan uit de som van alle opbrengsten per werksoort.

Inzet van middelen en hun prijzen
Bij de inzet van middelen maken we het volgende onderscheid:

· Sw'ers (in voltijdbanen);

· ambtelijk personeel (in voltijdbanen);

· kapitaal en huisvesting (afschrijvingen, rente en overige kapitaalslasten);
· materiële inzet (alle overige kostencomponenten).

Hierbij houden we rekening met verschillen in prijzen tussen regio's en jaren. Zo zullen in sommige delen van het land de huurprijzen van een winkel of bedrijfspand lager liggen dan in andere delen. De prijs van Sw'ers en ambtelijk personeel is gelijk aan de loon- kosten per voltijdbaan. Voor de materiële inzet hanteren we het consumentenprijs- indexcijfer (varieert alleen over de jaren), voor kapitaal de som van de renteontwikkeling in Nederland en het afschrijvingspercentage van een bedrijf.

Bedrijfsvoering
De bedrijfsvoering heeft betrekking op alle mogelijke kenmerken van het bedrijfsproces. In dit onderzoek hanteren we de volgende kenmerken van de bedrijfsvoering:
· juridische entiteit;

· aantal werkmaatschappijen/business units;

· Sw'ers in eigen Sw-bedrijf werkzaam;

· ziekteverzuim;

· vaste gemeentelijke bijdrage (afspraak vooraf gemaakt tussen gemeente(n) en Sw- bedrijf;

· omzet niet-Wsw activiteiten;

· extra interne indicatiestelling;

· intern opleidingsbudget;

· ROC opleidingstrajecten;
De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 37


· interne opleidingstrajecten;


· aandeel huur in huisvesting;

· aanwezigheid acquisitie-unit;

· acquisitiebonus;

· fusie/reorganisatie;

· verhuizing/herhuisvesting.

Achtergrond- of omgevingskenmerken
Achtergrond- of omgevingskenmerken betreffen factoren waar het bedrijf geen invloed op kan uitoefenen, maar die wel degelijk de kosten en de omzet beïnvloeden. Te denken valt aan speciale gemeentelijke verordeningen of sociaal-culturele factoren. De gehanteerde omgevingskenmerken zijn:

· samenstelling naar handicap;

· samenstelling naar leeftijd;

· samenstelling naar geslacht;

· deeltijdpercentage;

· werkloosheidpercentage regio;

· regionale economische standen;

· opleidingsniveau regio;

· bevolkingsdichtheid in de regio;

· aantal wachtlijsters (fte) per werkzame Sw'ers (fte) bij het Sw-bedrijf;
· aantal gemeenten waar het Sw-bedrijf voor werkt;

· gemeentelijke bijdrage per Sw'er (fte).


38 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld


4 Beschrijving van de Sw-sector


4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk bespreken Sw-sector aan de hand van een aantal kwantitatieve gegevens. We gaan in op de verschillende bronnen (§ 4.2) en de bewerkingen, controles en correcties van de gegevens (§ 4.3). Om een indruk te verkrijgen over de grootteorde en de spreiding van de belangrijkste variabelen presenteren we een aantal grafieken (§ 4.4). In de bijlage bij hoofdstuk 4 zijn tabellen met een volledige statistische beschrijving van de gehanteerde gegevens opgenomen.


4.2 Bronnen
Tabel 4.1 bevat een overzicht van de gehanteerde bronnen. In het overzicht is beknopt aangegeven welk type gegevens deel uit maken van de bron. Verder is aangegeven hoeveel instellingen7 per jaar in de bron zijn opgenomen.

Tabel 4.1 Overzicht gehanteerde bronnen
Bron/Aantal 2003 2004 2005 Soort gegevens waarnemingen jaartal*:
Cedris 76 76 75 Gegevens over kosten, opbrengsten (met onderverdelingen naar verschillende soorten) en voltijdbanen Research voor Beleid 89 89 89 Gegevens over Wsw-personeel en kenmerken van dit personeel (bijv. handicap, detachering, begeleid werken) Ministerie van SZW** 89 89 89 Gemeentelijke bijdrage, Rijksbijdrage, ziekteverzuim Enquête ECORYS 61 61 61 Aanvulling op bovengenoemde gegevens (o.a. gegevens over omzet naar werksoort, omzet niet-Wsw activiteiten, afspraken met gemeentes etc.) CBS*** 89 89 89 Gegevens over Arbeidsduur, loonkosten, CPI, werkloosheidspercentage, economische groei, beroepsbevolking, onderwijsniveau
* Fusies met terugwerkende kracht verwerkt.

** Na omrekening uo-nummers8 Cedris en koppeling aan RVB gegevens.
*** Een deel van de arbeidsmarktgegevens is verzameld op coropniveau en gekoppeld aan de andere gegevens via de koppeling gemeente-corop.


7 Het gaat om gegevens op instellingniveau conform de indeling in uo-nummers die Cedris hanteert.
8 Uitvoeringsorganisatiecode.
De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 39

Tabel 4.1 laat zien dat het aantal deelnemende instellingen in de bronnen varieert. Dit is een direct gevolg van het aantal respondenten in de Research voor Beleid (RvB)-enquête, het aantal machtigingen verstrekt voor gebruik van de Cedris-gegevens en het aantal respondenten in de ECORYS-enquête. Hierbij moet aangetekend worden dat bij een aantal instellingen de waarden van sommige variabelen ontbreken. Het aantal waarnemingen in de analyse ligt dan ook iets lager.

In de analyses nemen we steeds het maximum aantal instellingen mee dat in een bron voorkomt. Zo heeft een deel van de analyses alleen betrekking op kosten en personeel. In dat geval zijn alle instellingen verwerkt die de machtiging voor de Cedris-gegevens hebben afgegeven. Pas in een tweede analysefase, wanneer ook verschillende achter- grondkenmerken een rol gaan spelen, zijn uitsluitend de instellingen die de ECORYS- enquête hebben ingevuld verwerkt. Met behulp van de uo-code op instellingsniveau kunnen de gegevens uit de verschillende bronnen aan elkaar gekoppeld worden.


4.3 Bewerkingen, controles en correcties
De gegevens uit de verschillende bronnen leiden tot een groot analysebestand. Daartoe zijn de variabelen in de verschillende gegevensbronnen verder bewerkt en gecontroleerd op uitbijters. Zo zijn de financiële gegevens per voltijdbaan van Cedris omgerekend naar de totaalbedragen en zijn nullen in de variabele voltijdbaan in het bestand opgevuld met schattingen op basis van de gegevens in andere jaren. Via de verhouding in loonkosten zijn nullen in het aantal niet Sw-personeel weggewerkt. Verder zijn er checks uitgevoerd op vreemde bedragen en is er, waar nodig, contact geweest met Cedris en RvB.

Van Research voor Beleid hebben we bestanden ontvangen met per halfjaar gegevens over het aantal Sw-arbeidsplaatsen per instelling, uitgesplitst naar verschillende ken- merken van deze groep. Zo bevatten de bestanden op instellingsniveau gegevens over het percentage 45- en 55-plussers, het percentage met een bepaalde handicap (eerste en eventueel ook tweede en derde handicap), over interne plaatsingen, detacheringen en het aantal plaatsen voor begeleid werken, het aantal mensen op de wachtlijst, de gemiddelde wachtlijstduur, het aantal ontslagen en de bestemming van de uitstroom. Deels hebben deze gegevens betrekking op standcijfers, bijvoorbeeld het aantal 45-plussers per medio of ultimo jaar. In dit geval hebben we de medio standcijfers in de bestanden over het eerste halfjaar van een jaar gebruikt. Een ander deel van de gegevens heeft betrekking op stroomcijfers. In dit geval zijn de halfjaargegevens geaggregeerd. In sommige gevallen zitten er `missings' in de bestanden. Dit geldt bijvoorbeeld voor een gedeelte van het totaal aantal Sw'ers in een bedrijf waarvan niet bekend is of ze intern geplaatst zijn, gedetacheerd zijn of begeleid werken. In dit geval hogen we de wel bekende aantallen verhoudingsgewijs op tot het totaal aantal Sw'ers. De gegevens bevatten een `RvB- nummer' en dit nummer kan een-op-een gekoppeld worden aan een uo-code in de bestanden van Cedris.

De respons op de enquête is in totaal 61 Sw-bedrijven, hetgeen hoog is (ongeveer tweederde). In een aantal gevallen zijn de enquêtes niet goed of niet volledig ingevuld. Navraag leert ons dat men in deze gevallen de vraagstelling niet begreep, de gegevens niet direct op de plank lagen of de gegevens gewoon niet beschikbaar waren. We hebben
40 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

niet-beschikbare gegevens op missing gezet en dus buiten de analyse gelaten. Al met al zijn er voor de meeste variabelen toch veel bruikbare cases overgebleven. De gegevens laten zich dan ook goed lenen voor een deel van de analyses. In de bijlage staat de vragenlijst en een responsverantwoording op de enquête.

Van SZW hebben we gegevens ontvangen over gemeentelijke bijdragen, rijksbijdragen en (uitsluitend voor analysedoeleinden) het ziekteverzuim. De gegevens over ziekte- verzuim bevatten een aantal ontbrekende waarden die ten dele aangevuld zijn met gegevens uit de enquête. Met een aggregatie naar het juiste niveau van uo-nummers zijn deze gegevens gekoppeld aan de gegevens in de overige bestanden.

De omgevingsvariabelen (verzameld bij het CBS) zijn niet allemaal beschikbaar op gemeenteniveau. Economische groei bijvoorbeeld is niet beschikbaar op gemeenteniveau, maar wel op het (hogere) COROP-niveau 9. De gemeente waarin de instelling gevestigd is, bepaalt het COROP-gebied per instelling. Zodoende kunnen deze omgevings- variabelen aan de overige gegevens per instelling gekoppeld worden. In de bijlage is een lijst opgenomen met alle COROP-gebieden per provincie.

Een andere check heeft betrekking op de consistentie van de gegevens uit de verschil- lende bronnen. Een deel van de gegevens is in verschillende bronnen beschikbaar. Bij opvallende afwijkingen hebben we in een aantal gevallen correcties aangebracht en in andere gevallen gegevens op ontbrekende waarden gezet.


4.4 Stand van zaken Sw-sector in 2005

4.4.1 Productie en opbrengsten
De productie meten we met het voltijdsequivalent (fte) van het aantal plaatsingen, uitgesplitst naar interne plaatsingen, detacheringen en plaatsingen begeleid werken. Voor ieder type plaatsing geldt een zogenoemde opbrengstprijs. Deze opbrengstprijs is een fictieve prijs en is opgebouwd uit de rijkssubsidies, gemeentelijke subsidies en netto omzet per plaatsing. Deze opbrengstprijzen waren niet direct af te leiden in de gebruikte bronnen. De omzetgegevens bijvoorbeeld laten geen verdeling toe over interne plaatsen en detacheringen. Op basis van de wel beschikbare data zijn deze benaderd. Zo ver- sleutelen we de totale omzet per Sw-bedrijf over interne plaatsen en detacheringen en kennen we geen omzet toe aan begeleidwerkenplaatsen. De achterliggende gedachte is dat voor begeleidwerkenplaatsen geen inleenvergoeding afgedragen wordt, maar dat reguliere werkgevers (een deel van) de kosten van de Sw'ers op zich nemen. Interne plaatsen leveren productie en dus opbrengsten op en voor detacheringen worden inleenvergoedingen verkregen. De precieze definitie en berekening van de opbrengst- prijzen staan vermeld in de bijlage bij hoofdstuk 4.


9 Een COROP-gebied is een regionaal gebied binnen Nederland dat deel uitmaakt van de COROP-indeling. Deze indeling wordt gebruikt voor analytische doeleinden. Het CBS gebruikt deze indeling om statistische gegevens te presenteren. De naam COROP komt van Coördinatie Commissie Regionaal Onderzoeksprogramma, die in 1971 de indeling van Nederland in COROP-gebieden ontwierp. Er zijn in Nederland 40 COROP-gebieden. Elk COROP-gebied is een samenvoeging van gemeenten en COROP-gebieden zijn op hun beurt weer samen te voegen tot provincies. De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 41

Als we de onderscheiden plaatsingen vermenigvuldigen met de bijbehorende opbrengst- prijzen en deze bij elkaar optellen resulteert de totale netto opbrengst. Deze netto opbrengst is per definitie gelijk aan de opgegeven opbrengst van een Sw-instelling, gecorrigeerd voor opbrengsten voortvloeiende uit andere activiteiten.

Over wat tot de opbrengsten en de opbrengstprijs behoort, is discussie mogelijk. In de kern kan een Sw-bedrijf de rijkssubsidie en de omzet uit interne plaatsingen en detacheringen rekenen tot de opbrengst van het bedrijf. In deze optiek zijn gemeentelijke bijdragen slechts op te vatten als een sluitpost om de exploitatie rond te krijgen en mogen de gemeentelijke bijdragen niet à priori worden opgevat als opbrengst. In economische zin is er waarschijnlijk wel sprake van een opbrengst. Verliezen in de exploitatie leiden in de praktijk nooit tot faillissementen en tot sluitingen. In hun economische afwegingen zullen managers van Sw-bedrijven zich hiervan bewust zijn. Verder blijkt in de praktijk dat soms op voorhand al afspraken worden gemaakt tussen Sw-bedrijven en gemeenten over de hoogte van de gemeentelijke bijdrage. Ook in het geval van winstgevendheid wordt dan de gemeentelijke bijdrage toegekend. In de analyses hebben we zoveel mogelijk rekening gehouden met de ambigue rol van gemeentelijke bijdragen door expliciet aan te geven welke invalshoek wordt gehanteerd.

De navolgende figuren zijn telkens oplopend gesorteerd, oftewel van laag naar hoog. Zodoende wordt een duidelijk beeld van de spreiding van de verschillende variabelen verkregen. Omdat de gegevens tussen de verschillende jaren niet sterk verschillen, presenteren we alleen de gegevens van 2005.

Figuur 4.1 geeft de productie weer in (het voltijdsequivalent van) aantallen plaatsingen, onderscheiden naar interne plaatsing, detachering en begeleid werken. Op de horizontale as staan de bedrijven.

Figuur 4.1 Aantal fte's, onderscheiden naar intern, detachering en begeleid werken, 2005 (n=75).
4.500

4.000

3.500

3.000

2.500

2.000

1.500

1.000

500
0
Interne plaatsen Detacheringen Begeleidwerkenplaatsen


42 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Uit voorgaande figuur blijkt dat het aantal plaatsen per Sw-bedrijf in 2005 varieert van
112 tot iets meer dan 4.000 plaatsen. Veruit de meeste plaatsingen zijn intern bij het Sw- bedrijf. Het aandeel detachering is over het algemeen een stuk hoger dan het aandeel begeleid werken. De begeleidwerkenplaatsen zijn vanwege de kleine aantallen nauwelijks te onderscheiden in figuur 4.1.

Figuur 4.2-4.4 bevatten de berekende opbrengstprijzen van de verschillende typen plaatsingen in 2005. Het betreft de opbrengstprijzen inclusief gemeentelijke bijdrage. Deze worden gebruikt in de winstanalyse in dit onderzoek. De opbrengstprijzen zonder de gemeentelijke bijdrage worden gebruikt in de opbrengstenanalyse.

Figuur 4.2 Opbrengstprijzen interne plaatsen, 2005 (n=75)

90.000

80.000

70.000

60.000

50.000

40.000

30.000

20.000

10.000
0
Omzet Rijksbijdrage Gemeentelijke bijdrage

Figuur 4.3 Opbrengstprijzen detacheringen, 2005 (n=75)

90.000

80.000

70.000

60.000

50.000

40.000

30.000

20.000

10.000
0
Omzet Rijksbijdrage Gemeentelijke bijdrage De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 43

Figuur 4.4 Opbrengstprijzen begeleidwerkenplaatsen, 2005 (n=75)


90.000

80.000

70.000

60.000

50.000

40.000

30.000

20.000

10.000
0
Omzet Rijksbijdrage Gemeentelijke bijdrage

Figuur 4.2 laat zien dat de opbrengstprijzen van interne plaatsen variëren tussen de
30.000 en 65.000 in 2005. De opbrengstprijzen voor detacheringen kennen een grotere spreiding, namelijk van ongeveer 25.000 tot bijna 80.000 (figuur 4.3). De opbrengstprijzen voor begeleidwerkenplaatsen liggen over het algemeen wat lager (figuur 4.4). Dit komt grotendeels doordat begeleidwerkenplaatsen geen directe omzet voor de Sw-bedrijven opleveren. De opbrengstprijzen variëren tussen de 18.000 en
31.000.

Figuren 4.2-4.4 laten zien dat de gemeentelijke bijdragen gemiddeld genomen geen of nauwelijks deel uitmaken van de opbrengstprijzen, maar voor een aantal individuele Sw-bedrijven is dit echter wel het geval, ook al blijft het aandeel beperkt.

Alleen deze cijfers geven al een indicatie waar verschillen in bedrijfsresultaat kunnen ontstaan. Bedenk hierbij wel dat hoge opbrengstprijzen bij interne plaatsingen ook gepaard kunnen gaan met hoge kosten voor grond- en hulpstoffen. De analyses moeten hier meer duidelijkheid over geven. In het geval van detacheringen duiden de opbrengst- prijzen er op dat sommige Sw-bedrijven veel betere vergoedingen voor hun personeel weten te realiseren dan andere bedrijven. Verder dient te worden opgemerkt dat deze opbrengstprijzen geconstrueerd zijn, zoals eerder in deze paragraaf aangegeven. Figuur 4.5 geeft de netto omzet weer per Sw-bedrijf. De netto omzet is de omzet minus het exploitatieresultaat van overige regelingen. Er is gesorteerd op het aantal Sw'ers per Sw-bedrijf. De omzet wordt weergegeven per 3 clusters: 100-500 fte's, 500-1.000 fte's en meer dan 1.000 fte's.


44 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Figuur 4.5 Totale netto omzet, 2005 (x 1.000; n=75), naar clusters van aantallen Sw'ers werkzaam bij Sw-bedrijf


80.000

70.000

60.000

50.000

40.000

30.000

20.000

10.000
0

100-500 500-1000 >1000

Figuur 4.5 laat zien dat er veel spreiding zit in de netto omzet per Sw-bedrijf. Zo zijn er bedrijven met een netto omzet van ongeveer 2 miljoen euro in 2005 en bedrijven die meer dan 40 miljoen euro of zelfs 70 miljoen euro omgezet hebben in 2005. Er is dus sprake van een zeer grote spreiding in de schaal van Sw-bedrijven. In hoofdstuk 5 onderzoeken we of er een verband is tussen het aantal fte's en de opbrengsten per fte.

In het bovenstaande hebben we gekeken naar de spreiding tussen Sw-bedrijven in 2005. Vanzelfsprekend hebben zich ook van jaar tot jaar ontwikkelingen voorgedaan. Om hier meer zicht op te krijgen presenteren we in figuur 4.6 de ontwikkeling van de gemiddelde opbrengstprijzen voor 2003 tot en met 2005, uitgedrukt in een indexcijfer met 2003 als basisjaar.

Figuur 4.6 Gemiddelde opbrengstprijzen per jaar (indexcijfers 2003=100)
120

100

80

60

40

20
0
intern detachering begeleid werken
2003 2004 2005 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 45

Uit figuur 4.6 blijkt dat de gemiddelde opbrengstprijzen voor interne plaatsen en begeleid werken iets zijn gegroeid (1,7% en 2,3% respectievelijk). Daarentegen zijn de opbrengst- prijzen voor detacheringen gedaald (-7,3%). Zoals al eerder aangegeven betreft het hier een geconstrueerd cijfer. De gehanteerde toedeling zou hier enigszins nadelig voor detacheringen kunnen werken. Niettemin blijft staan dat de opbrengstprijzen over de gehele maar een zeer beperkte nominale groei kennen en zijn achtergebleven bij de ontwikkeling van de lonen en prijzen (zie figuur 4.9 verderop in dit hoofdstuk).


4.4.2 Ingezette middelen en prijzen van ingezette middelen In deze paragraaf staat de inzet van middelen centraal. De inzet van middelen meten we met het aantal Sw'ers met een dienstverband, het overige personeel (beide in voltijd- banen) en het volume van overige middelen. Voor ieder onderscheiden ingezet middel leiden we tevens een prijs af. De prijs van Sw-personeel is gelijk aan de loonkosten voor Sw'ers per Sw-voltijdbaan. Een vergelijkbare definitie hanteren we voor het overige personeel. Over de prijs van materiaal beschikken we niet. We benaderen de prijs- ontwikkeling van het materiaal met de ontwikkeling van de consumentenprijs volgens het CBS10. Dit betekent dat de prijs van een Sw'er en overig personeel varieert per instelling. Voor de materiële inzet is er alleen variatie tussen de jaren. Met andere woorden, in een bepaald jaar gaan we ervan uit dat er geen verschillen bestaan in de prijs van materiaal. Dit is een noodgedwongen aanname, omdat het CBS geen regionale prijsindexcijfers verstrekt.

Figuur 4.7 brengt de samenstelling van de kosten per Sw-bedrijf in kaart in 2005. Op de horizontale as staan weer de Sw-bedrijven. Op de verticale as de percentages om de kostenaandelen weer te geven. Sw-bedrijven zijn gesorteerd op het kostenaandeel Sw'ers.

Figuur 4.7 Kosten onderscheiden naar loonkosten Sw'ers, loonkosten overig personeel en overige kosten (in %), 2005 (n=75)

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%
0%
Loonkosten Sw personeel Overige loonkosten (incl ingehuurd personeel) Overige kosten


10 Prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie.
46 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Figuur 4.7 laat zien dat de grootste kostenpost de loonkosten van de Sw'ers betreft. Er zit veel spreiding in de kosten per Sw-bedrijf. Het kostenaandeel bedraagt zo'n 40 tot
80 procent van de kosten in 2005. De overige kosten bedragen procentueel gezien weer een grotere kostenpost dan de loonkosten van het overig personeel. Gemiddeld bedraagt het kostenaandeel overig zo'n 21 procent tegen 14 procent voor de loonkosten overig personeel.

Figuur 4.8 geeft de prijzen (loonkosten per voltijdbaan) weer van de inzet van Sw'ers en overig personeel in 2005. Aangezien het bij elkaar optellen van deze twee prijzen geen economische betekenis heeft worden zij afzonderlijk gepresenteerd.

Figuur 4.8 Loonkosten per voltijdbaan Sw'er en overig personeel, 2005 (n=75)
120.000 29.000
110.000 28.000
100.000

27.000
90.000

26.000
80.000

25.000
70.000

60.000 24.000
50.000 23.000
40.000 22.000
30.000

21.000
20.000

20.000 Loonkosten per werknemer niet-Sw (fte) Loonkosten per Sw'er (fte)

Figuur 4.8 laat zien dat in 2005 de loonkosten per voltijd niet-Sw'er sterk uiteenlopen per Sw-bedrijf van ruim 30 duizend euro tot ruim een ton. Deze hoge bedragen komen voor in bedrijven met relatief weinig overig personeel. Het management bepaalt dan in belangrijke mate de loonkosten per voltijdbaan. Mogelijk worden hier bijvoorbeeld relatief veel Sw'ers ingezet op normale plekken, bijvoorbeeld bij de receptie of aan de telefoon, waardoor het overig personeel voornamelijk bestaat uit management en gemiddeld duurder is. De loonkosten per Sw-voltijdbaan lopen uiteen van zo'n
22 duizend euro tot zo'n 28 duizend euro. Bij het gros van de bedrijven liggen deze kosten zelfs tussen de 24 duizend en 27 duizend euro.

Figuur 4.9 geeft de ontwikkeling weer van de prijzen van de ingezette middelen tussen
2003 en 2005 met 2003 als basisjaar.

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 47

Figuur 4.9 Ontwikkeling prijzen ingezette middelen, 2003-2005 (indexcijfers met 2003=100)


120


100

80

60

40

20
0
Prijs Sw personeel Prijs overig personeel Prijs materiaal Prijs kapitaal
2003 2004 2005

In de periode 2003-2005 zijn met name de prijzen van het personeel toegenomen, zo blijkt uit figuur 4.9, voor beide soorten personeel procentueel gezien nagenoeg evenredig (6 en 7% respectievelijk). Ook de prijs van materiaal (zoals eerder aangegeven gemeten met de prijs van consumptie) is iets toegenomen, met ongeveer 2,6 procent. De prijs van kapitaal is juist iets afgenomen met 6,5 procent.


4.4.3 Winsten en verliezen
Door opbrengsten en kosten te salderen ontstaat een beeld van verliezen en winsten. Het gaat hier om de feitelijke winsten en verliezen, de bijdragen van het Rijk meegerekend. In figuur 4.10 staan winsten (+) en verliezen (-) weergegeven. Verder maakt figuur 4.10 een onderscheid tussen winst inclusief gemeentelijke bijdrage en winst exclusief gemeente- lijke bijdrage.


48 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Figuur 4.10 Winsten en verliezen (x 1.000), 2005 (n=75)


15.000


10.000

5.000
0

-5.000

-10.000

-15.000
Winst excl gemeentelijke bijdrage Winst incl gemeentelijke bijdrage

Figuur 4.10 laat zien dat ongeveer de helft van de bedrijven te maken heeft met verliezen in 2005. Zonder gemeentelijke bijdragen zouden deze bedrijven de zaken financieel niet rond krijgen. Ook met gemeentelijke bijdragen blijken sommige Sw-bedrijven te kampen met verliezen. Opvallend is verder dat sommige winstgevende bedrijven toch een gemeentelijke bijdrage ontvangen. Absoluut gezien is er een bedrijf dat meer dan
10 miljoen euro verlies lijdt.

Het financiële resultaat exclusief gemeentelijke bijdrage van alle bedrijven in de steekproef (n=75) bedraagt in 2005 33 miljoen negatief11. Tellen we alleen de verliezen van de verliesgevende bedrijven op dan komen we op een totaal verlies van ruim 72 miljoen. Het financiële resultaat exclusief gemeentelijke bijdrage is tussen 2003 en 2005 steeds verder verslechtert. In 2003 was het resultaat voor alle bedrijven in de steekproef bij elkaar opgeteld nog positief. Het financiële resultaat inclusief gemeentelijke bijdrage van de Sw-bedrijven blijkt verder ongeveer 25 miljoen euro positief te bedragen in 2005. De som van alle verliezen inclusief gemeentelijke bijdrage bedraagt dan ongeveer
38 miljoen euro.


11 Berekening op basis van 75 bedrijven in steekproef. Het genoemde bedrag (33 miljoen) onder de figuur wijkt af van berekeningen van Cedris. Dit omdat er correcties zijn toegepast op de kapitaalkosten en verder incidentele baten en lasten en exploitatie overige regelingen hierin niet zijn verwerkt. Cedris komt met hun eigen berekening uit op een financieel resultaat van 65 miljoen euro negatief voor deze 75 bedrijven in 2005. Volgens de berekening van Cedris lijdt tweederde van de Sw-bedrijven verlies zonder gemeentelijke bijdrage.

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 49


4.4.4 Omgevingskenmerken

In het onderzoek analyseren we ook het effect van omgevingskenmerken op de winsten en verliezen. Deze paragraaf beschrijft een aantal van deze omgevingskenmerken. We maken daarbij een onderscheid tussen kenmerken van de Sw'ers en de economische kenmerken. Tot de eerste groep behoren de mate van handicap, de leeftijdssamenstelling en de werksoorten. Werksoorten hebben we hier als kenmerk toegevoegd, omdat deze dikwijls sterk samenhangen met de mogelijkheden van Sw'ers.

Omgevingskenmerken bedrijf
Figuur 4.11 geeft de spreiding van het aandeel Sw'ers met een ernstige handicap weer.

Figuur 4.11 Aandeel Sw'ers met ernstige handicap, 2005 (n=75)
35%

30%

25%

20%

15%

10%

5%
0%

Uit figuur 4.11 blijkt dat het aandeel Sw'ers met een ernstige handicap in 2005 varieert tussen de 5 en 30 procent.

Een andere interessante variabele is het aandeel ouderen in een Sw-bedrijf. Figuur 4.12 geeft het percentage 45-plussers en 55-plussers weer, beide oplopend gesorteerd.


50 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Figuur 4.12 Aandeel Sw'ers naar leeftijd, 2005 (n=75)


60%

55%

50%

45%

40%

35%

30%

25%

20%

15%

10%
Percentage 45-plussers Percentage 55-plussers

Figuur 4.12 laat zien dat het aandeel 45-plussers varieert van ongeveer 37 tot bijna 60 procent in 2005. Het aandeel 55-plussers komt niet boven de 25 procent uit. Er werken dus relatief veel ouderen in deze sectoren.

Figuur 4.13 geeft de procentuele verdeling van de omzet uit de verschillende werksoorten weer. In deze figuur zijn de Sw-bedrijven gesorteerd op het omzetaandeel van groenvoorziening.

Figuur 4.13 Omzetaandelen per werksoort, 2005 (n=59)

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%
0%
Aandeel Groenvoorziening Aandeel Industrie Aandeel Dienstverlening Aandeel Overig

De groenvoorziening en industrie hebben gemiddeld genomen het grootste aandeel in de omzet van Sw-bedrijven in 2005 (figuur 4.13). Het aandeel groenvoorziening loopt uiteen De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 51

van 0 tot en met ongeveer 90 procent en het aandeel industrie van 0 procent tot ongeveer
78 procent. Het aandeel diensverlening en overig liggen gemiddeld genomen lager, maar lopen wel uiteen van 0 procent tot en met 100 procent.

Figuur 4.14 brengt het aandeel Sw'ers met een psycho-sociale handicap bij de Sw- bedrijven in kaart. Op de horizontale as in deze figuur staan weer de Sw-bedrijven, oplopend gesorteerd.

Figuur 4.14 Aandeel psychosociale handicap bij Sw-bedrijven, 2005 (n=46)
80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%
0%

Het aandeel Sw'ers met een psychosociale handicap varieert van ongeveer 1 procent tot iets meer dan 70 procent in 2005, zo blijkt uit figuur 4.14.

Figuur 4.15 brengt per Sw-bedrijf het aantal mensen op de wachtlijst (in fte's) afgezet tegen het aantal werkzame Sw'ers (in fte's) in kaart.


52 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Figuur 4.15 Het percentage van Sw'ers op de wachtlijst (fte's) ten opzichte van het totaal aantal werkende Sw''ers (fte's) bij de Sw-bedrijven, 2005 (n=75)

25%


20%

15%

10%

5%
0%

Figuur 4.15 laat zien dat er Sw-bedrijven zijn waar er op ieder wachtlijster ongeveer 20 Sw'ers werken (5%) en in het uiterste geval ook Sw-bedrijven waar er op ieder wachtlijster iets meer dan 4 Sw'ers werken (24%).

Omgevingskenmerken regio
Ook de economische en demografische kenmerken van de regio kunnen de bedrijfsresultaten beïnvloeden. De hier verzamelde gegevens hebben betrekking op het COROP-gebied (zie paragraaf 4.3) waarbinnen een Sw-bedrijf opereert.

Figuur 4.16 geeft per Sw-bedrijf de economische groei van het COROP-gebied waartoe dit Sw-bedrijf behoort weer. De rode lijn in de figuur geeft het landelijk gemiddelde weer.

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 53

Figuur 4.16 Economische groei COROP-gebied Sw-bedrijven, 2005 (n=75)


5%

4%

3%

2%

1%
0%

-1%

Het gros van de bedrijven heeft te maken met een economische groei in 2005 van tussen de 1 en 2 procent, zo blijkt uit figuur 4.16. In een tweetal COROP-gebieden is sprake van economische krimp. Daartegenover groeit de economie in een aantal COROP-gebieden met meer dan 4 procent.

Figuur 4.17 geeft per Sw-bedrijf het werkloosheidspercentage in het COROP-gebied van het Sw-bedrijf weer. De rode lijn in deze figuur geeft weer het landelijk gemiddelde weer.

Figuur 4.17 Werkloosheidspercentage COROP-gebied Sw-bedrijven, 2005 (n=75)
14%

12%

10%

8%

6%

4%

2%
0%


54 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Het werkloosheidspercentage in het COROP-gebied waar een Sw-bedrijf opereert schommelt tussen de 4 en bijna 14 procent in 2005. Een hoger werkloosheidspercentage zou er op kunnen duiden dat Sw-bedrijven heviger moeten concurreren met reguliere werknemers om hun Sw'ers aan het werk te krijgen.

Figuur 4.18 beschrijft per Sw-bedrijf het percentage laag opgeleiden in het COROP- gebied van het Sw-bedrijf. De rode lijn geeft het landelijk gemiddelde weer.

Figuur 4.18 Percentage laag opgeleiden COROP-gebied Sw-bedrijven, 2005 (n=75)
50%

45%

40%

35%

30%

25%

20%

15%

10%

5%
0%

Figuur 4.18 laat zien dat het percentage laag opgeleiden in de COROP-gebieden waar de Sw-bedrijven opereren, varieert van zo'n 24 procent tot zo'n 45 procent in 2005.

Tot slot geeft tabel 4.2 de bevolkingsdichtheid weer, als het gemiddelde over de gemeentes waarvoor de Sw-bedrijven werk uitvoeren. Deze variabele hebben we opgesplitst in 3 groepen (zie tabel 4.2). Ongeveer de helft van de bedrijven heeft te maken met een hoge bevolkingsdichtheid. 'Grotestedenproblematiek' zou bijvoorbeeld een rol kunnen spelen in de verklaringen van de winsten, verliezen, opbrengsten en kosten bij Sw-bedrijven.

Tabel 4.2 Bevolkingsdichtheid gemeenten Sw-bedrijven, 2005 (n=75) Bevolkingsdichtheid Aantal bedrijven Lage bevolkingsdichtheid (minder dan 200 inwoners per km2) 17 Bevolkingsdichtheid tussen de 200 en 400 inwoners per km2 18 Hoge bevolkingsdichtheid (meer dan 400 inwoners per km2) 40

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 55


4.4.5 Bedrijfsvoering

In dit onderzoek zijn ook verschillende gegevens over bedrijfsvoering verzameld (zie paragraaf 3.4). Hieronder gaan we in op de verschillende variabelen. De meeste gegevens zijn afkomstig uit de aanvullende ECORYS-enquête onder de Sw-bedrijven. De vragenlijst is ter verduidelijk opgenomen in de bijlage bij dit hoofdstuk. Verzuim- gegevens zijn eveneens afkomstig uit de enquête en uit de `Rapportage vergelijkend onderzoek Ziekteverzuim Sw-sector 2005'. Tabel 4.3 geeft een statistische beschrijving van de categorale variabelen.

Tabel 4.3 Statistische beschrijving kenmerken bedrijfsvoering, 2005, de categorale variabelen Variabele en antwoordcategorieën Percentage antwoord Juridische entiteit (n=61)
Deel van gemeente (publiekrecht) 16% Werkvoorzieningsschap (publiekrecht) 44% Naamloze vennootschap (privaatrecht) 11% Besloten vennootschap (privaatrecht) 8% Combinatie van werkvoorzieningsschap en besloten
11% vennootschap
Anders 8% Afspraken gemeentelijke bijdrage (n=61)
Geen gemeentelijke bijdrage 34% Omvang vooraf vastgesteld (of limiet) 52% Tekorten worden aangezuiverd (open einde) 13% Welk deel huisvestingskosten betreft huren
panden? (n=61)
Geen huur 23% Huurbedrag minder dan 25% 62% Huurbedrag tussen de 25% en 50% 11% Huurbedrag meer dan 75% 3% Afzonderlijke acquisitie unit (n=61)
Nee, acquisitie per afzonderlijke bedrijfsunit 54% Ja, centrale acquisitie unit 20% Combinatie van beide 26% Beloning personen belast met acquisitie (n=61) Nee 70% Ja, geen bonus/sanctie 23% Ja, aan bereiken targets is een bonus verbonden 7% Fusie, overname, uitbreiding of vergaande
reorganisatie (n=61)
Nee 79% Fusie/overname/uitbreiding 3% Vergaande reorganisatie 16% Zowel fusie/... als reorganisatie 2% Verhuizing
Ja 7%


56 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Tabel 4.3 laat zien dat in 2005 de meeste bedrijven hebben aangegeven juridisch onder een werkvoorzieningsschap te vallen. Eenderde van de Sw-bedrijven geeft verder aan geen gemeentelijke bijdrage te hebben ontvangen. Verder geeft de grootste groep aan dat de omvang van de gemeentelijke bijdrage vooraf wordt vastgesteld. Het percentage huur in de huisvestingskosten is meestal kleiner dan 25 procent of zelfs nul. Iets meer dan de helft van de bedrijven geeft verder aan dat er acquisitie per afzonderlijke bedrijfsunit geschiedt en dat personen belast met een acquisitietarget niet extra worden beloond of gestraft. Tot slot geven de meeste bedrijven aan in 2005 niet verhuisd zijn en dat er geen reorganisatie plaats heeft gevonden.

Tabel 4.4 geeft een statistische beschrijving van de continue variabelen.

Tabel 4.4 Statistische beschrijving kenmerken bedrijfsvoering, 2005, de continue variabelen Variabele N Gemiddelde Standaardafwijking Minimum Maximum Zelfstandige bedrijven 61 4 4 1 18 Omzet andere dan Wsw-

1.863 4.616 0 31.500 activiteiten (x 1.000) 61
Percentage 'werkindicatie'

71 45 0 100 naast indicatie CWI 56
Opleidingsbudget (x 1.000) 60 175 195 8 990 Opleidingstrajecten ROC 50 36 62 0 350 Opleidingstrajecten intern 49 125 167 0 900 Ziekteverzuim* 71 12% 2% 6% 18%
* Let op: gegevens afkomstig uit verschillende bronnen, bewerking ECORYS, extreme gevallen buiten beschouwing gelaten.

Tabel 4.4 laat zien dat de omzet uit andere dan Wsw-activiteiten sterk varieert en gemiddeld zo'n 1,9 miljoen euro bedraagt. Aan de bovenkant zit een bedrijf dat aangeeft
31,5 miljoen euro aan andere dan Wsw-activiteiten om te zetten. Verder bedraagt het gemiddelde opleidingsbudget ongeveer 175 duizend euro en worden gemiddeld de meeste opleidingstrajecten intern aangeboden. Het berekende ziekteverzuim bedraagt in 2005 ongeveer 12 procent.


4.5 Conclusies
Voor het onderzoek kunnen we gebruik maken van verschillende gegevensbronnen, afkomstig van Cedris, Research voor Beleid, het ministerie van SZW, ECORYS enquête onder Sw-bedrijven en het CBS. Op basis van deze bronnen is een adequaat analysebestand te maken van individuele Sw-bedrijven in de periode 2003-2005.

Een eenvoudige beschrijvende analyse van de gegevens laat zien dat we hier te maken hebben met een zeer heterogene sector. De Sw-bedrijven verschillen sterk in omvang en samenstelling van de omzet, in samenstelling van Sw'ers (handicap, leeftijd), externe omstandigheden (economische context), maar ook in hun relatie met gemeenten, juridische status en bedrijfsvoering. Alleen al op grond hiervan is het te verwachten dat er grote verschillen in bedrijfsresultaat ontstaan. De huidige wetgeving en het beleid van Rijk en gemeenten bieden deze ruimte.

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 57


5 Resultaten empirische analyse


5.1 Analyses in twee stappen
In dit hoofdstuk bespreken we de belangrijkste resultaten van de empirische analyses. De bijlage bij hoofdstuk 5 vermeldt alle uitkomsten. We beperken ons hier tot een bespreking van resultaten in termen van economische variabelen, zoals schaaleffecten, autonome ontwikkelingen in kosten en opbrengsten in de tijd, invloed van omgevingsvariabelen, opbrengsten- en kostenefficiëntie, optimale samenstelling geleverde diensten en onder- en overbenutting van ingezette middelen. De uitkomsten zijn gebaseerd op een benadering via een opbrengst- en kostenfunctie. De opbrengstfunctie maakt een integrale analyse van de opbrengsten zonder gemeentelijke bijdrage en de kostenfunctie uitsluitend van de kosten (zie hoofdstuk 3). De aanpak via de winstfunctie (een integrale analyse van kosten en opbrengsten inclusief gemeentelijke bijdrage) zal, zoals in paragraaf 5.2 nader toegelicht, vanwege povere resultaten niet uitgebreid besproken worden.

De analyses zijn steeds opgebouwd uit twee delen. Ten eerste worden opbrengsten, kosten, opbrengstprijzen, prijzen van ingezette middelen en enkele exogene `omgevings- factoren', zoals economie en arbeidsmarkt, met elkaar in verband gebracht om de opbrengsten- of kostenefficiëntiescores uit te rekenen. Het tweede gedeelte relateert de gevonden efficiëntiescores aan de in de enquête verzamelde gegevens over bedrijfs- kenmerken. In deze analyse worden verklaringen gezocht voor hoge en lage efficiëntie- scores.

De resultaten van de empirische analyses worden verder getoetst aan de hand van de uitkomsten van de kwalitatieve analyses.

In paragraaf 5.2, 5.3 en 5.4 worden de uitkomsten van respectievelijk de winst-, opbrengsten- en kostenfunctie besproken. In paragraaf 5.5 zoeken we middels een clusteranalyse naar een typering van succesvolle en minder succesvolle Sw-bedrijven, door gebruik te maken van de uitkomsten van de opbrengsten- en kostenfunctie. In paragraaf 5.6 brengen we de belangrijkste uitkomsten van de interviews en rondetafel- conferentie samen met de uitkomsten van de kwantitatieve analyses. De bijlage bevat een uitgebreid verslag van de interviews en rondetafelconferentie.


5.2 Resultaten winstfunctie (opbrengsten met gemeentelijke bijdrage) De schattingsresultaten voor de winstfunctie, uitgaande van opbrengstprijzen inclusief de gemeentelijke bijdrage, blijken pover te zijn. Voor een deel heeft dit te maken met de gebrekkige gegevens over de opbrengstprijzen en de opbrengsten van de verschillende De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 59

typen werkvoorziening. Het blijkt zinvoller de opbrengstenkant en kostenkant afzonder- lijk te analyseren. De schattingresultaten worden hier daarom niet gepresenteerd. De bijlage bevat volledigheidshalve een paragraaf met de bespreking van de uitkomsten van de winstanalyse analoog aan de bespreking van de uitkomsten van de opbrengsten- en kostenanalyse later in dit hoofdstuk, maar harde conclusies kunnen hier niet uit worden getrokken. Als we de winstanalyses uitvoeren op basis van opbrengstprijzen exclusief gemeentelijke bijdragen, dan worden de schattingsresultaten nog onbetrouwbaarder en is het afleiden van zinvolle conclusies helemaal een hachelijke zaak. In plaats hiervan presenteren we in paragraaf 5.3 de resultaten van de opbrengstenfunctie, exclusief gemeentelijke bijdragen en in paragraaf 5.4 de resultaten van de kostenfunctie.


5.3 Resultaten opbrengstenfunctie (opbrengsten zonder gemeentelijke bijdrage)
In de voorgaande paragraaf hebben we geconstateerd dat de analyse met een winstfunctie povere resultaten oplevert. In deze paragraaf presenteren we daarom de resultaten van een alternatieve analyse, namelijk op basis van de opbrengsten van de Sw-bedrijven. Het gaat in deze paragraaf om de opbrengsten van Sw-bedrijven zonder gemeentelijke bijdrage.

De analyse op de opbrengsten is, zoals in paragraaf 5.1 aangegeven, opgesplitst in twee delen. Ten eerste worden opbrengsten, opbrengstprijzen en exogene `omgevingsfactoren', zoals economie, met elkaar in verband gebracht om de opbrengstefficiëntie uit te rekenen. Het tweede gedeelte relateert de gevonden efficiëntiescores aan de in de enquête verzamelde gegevens over bedrijfskenmerken. In deze analyse worden verklaringen gezocht voor hoge en lage efficiëntiescores.

In de bijlage bij hoofdstuk 5 (tabel b10) staan de volledige schattingsresultaten. De schattingsresultaten van de opbrengstfunctie zijn veel betrouwbaarder en robuuster dan van de winstfunctie. Een belangrijke kanttekening is dat hier in feite sprake is van een bijna tautologische relatie. Opbrengstprijzen en het aantal plaatsingen in een relatie leiden bijna per definitie tot de opbrengst. Dit is rechtstreeks het gevolg van het feit dat de "geleverde productie" luidt in termen van het aantal plaatsingen van Sw'ers, terwijl deze ook tot de ingezette middelen worden gerekend. Het zijn echter niet alleen de Sw'ers die bijdragen aan het bedrijfsresultaat, maar ook de inzet van overig personeel, de inzet van materiaal en kapitaal. De keuze over de inzet van Sw'ers in interne productie, detachering en begeleid werken is medebepalend voor de opbrengsten. De analyse van de gevonden opbrengstenefficiënties en bedrijfskenmerken levert dan ook geen inzichten op. Met name de opbrengstprijzen van de geleverde diensten leveren een verklaring voor verschillen in opbrengsten. Niettemin geven de resultaten van de opbrengstfunctie toch extra inzicht in de keuze van de samenstelling van de productie van Sw-bedrijf op de korte termijn. In het bijzonder gaat het hier om de betekenis van het ingezet middel kapitaal. Kapitaal is op de korte termijn moeilijk aan te passen en de beschikbaarheid over veel kapitaal leidt dan ook eerder tot meer interne productie.

In de volgende subparagrafen wordt dieper ingegaan op de uitkomsten van het model.


60 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld


5.3.1 Opbrengstefficiëntie

Ten eerste geeft figuur 5.1 de opbrengstefficiëntie weer. Op de horizontale as staan de bedrijven weergegeven gesorteerd naar oplopende opbrengstefficiëntie, op de verticale as de opbrengstefficiëntie. De efficiëntiescores liggen tussen 0 en 1. Bij een waarde van 1 is sprake van maximale opbrengstefficiëntie. Een getal kleiner dan 1 geeft het aandeel ten opzichte van de maximaal haalbare efficiëntiescore weer. Een efficiëntie van 0,9 betekent dus dat deze instelling 90 procent heeft behaald van wat maximaal haalbaar is.

Figuur 5.1 Opbrengstefficiëntie, 2005

1,00
0,98
0,96
0,94
0,92
0,90
0,88
0,86
0,84
0,82
0,80

Figuur 5.1 laat zien dat de opbrengstenefficiëntie voor elk Sw-bedrijf hoger dan 0,86 ligt Gemiddeld bedraagt de opbrengstenefficiëntie zo'n 0,9. Hier is al gecorrigeerd voor omgevingskenmerken. Zoals aangegeven in het begin van deze paragraaf, wordt de variantie in de opbrengstenfunctie grotendeels bepaald door verschillen in opbrengsten- prijzen. Een optimalere samenstelling van de geleverde diensten (intern, detachering en begeleid werken) kan gemiddeld tot maximaal 10 procent efficiëntiewinst in termen van opbrengsten leiden. Het gaat hier, zoals eerder aangegeven, om opbrengsten en prijzen zonder gemeentelijke bijdrage.

Tabel 5.1 geeft de samenhang tussen de omgevingsfactoren en de opbrengsten weer12. De volledige schattingsresultaten staan in de bijlage bij dit hoofdstuk (tabel b10).


12 De te verklaren variabele is de natuurlijke logaritme van de opbrengsten. De geschatte parameters geven zo de elasticiteiten van de variabelen op de opbrengsten weer. De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 61

Tabel 5.1 Geschatte effecten omgevingsvariabelen op opbrengsten*

Schatting Standaardafwijking T-waarde Parameter Percentage bevolking met laag
0,005 0,008 0,60 opleidingsniveau regio
Regionaal werkloosheidspercentage 0,002 0,004 0,37 Aandeel ernstig gehandicapten 0,007 0,002 2,83 Percentage 55-plussers bedrijf 0,009 0,006 1,46 Lage bevolkingsdichtheid 0,005 0,003 1,73 Hoge bevolkingsdichtheid 0,004 0,002 1,58 Aantal gemeenten waar Sw-bedrijf voor

-0,001 0,002 -0,49 werkt
Gemeentelijke bijdrage per Sw'er (fte) 0,002 0,001 1,82 Een vet-/schuinsgedrukte parameter is significant op het 95-/90-procent betrouwbaarheidsniveau.
* Omdat we hier inzoomen op een deel van de schattingsresultaten, presenteren we hier geen R2 van de schattingen, maar in de bijlage.

Tabel 5.1 laat zien dat een aantal omgevingsvariabelen de opbrengsten significant beïnvloedt. Het effect is procentueel gezien echter steeds klein. Ten eerste vinden we een significant positief effect van het aandeel ernstig gehandicapten. Opvallend is dat het effect positief is. Een stijging van het aandeel ernstig gehandicapten van bijvoorbeeld
10 procent hangt samen met een stijging van 0,07 procent in de opbrengsten. Deels zit de verklaring van dit effect in een hogere rijksbijdrage voor deze groep. Andere significante en ook positieve effecten vinden we voor de gemeentelijke bijdrage per Sw'er (in fte) en een lage bevolkingsdichtheid (
De overige effecten in tabel 5.1 zijn niet significant.


5.3.2 Schaaleffecten
Figuur 5.2 is een grafische weergave van de schaaleffecten, die uit het opbrengstenmodel afgeleid zijn. Deze figuur laat de ontwikkeling zien van de opbrengsten per Sw'er (in fte) bij een variërend aantal eenheden ingezette middelen en bij een gelijkblijvende samen- stelling van de Sw-populatie, economie, arbeidsmarkt en andere kenmerken. Het gaat hier, zoals eerder in deze paragraaf aangegeven, om opbrengsten zonder gemeentelijke bijdrage. We spreken over eenheden ingezette middelen omdat de eenheden van arbeid (fte's), materiaal en kapitaal niet een-op-een met elkaar vergeleken kunnen worden. De horizontale as geeft de omvang van de ingezette middelen weer, bij gelijkblijvende samenstelling van de genoemde variabelen. Op de verticale as worden de bijbehorende opbrengsten per Sw'er weergegeven. Het gemiddelde Sw-bedrijf is in de figuur als `referentiebedrijf' genomen. Dit bedrijf, in de figuur aangeduid als bedrijf A, krijgt een waarde van 1 op de horizontale as. Een waarde van bijvoorbeeld 2 op deze as betekent dat
62 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

het aantal eenheden ingezette middelen twee maal zo hoog ligt als het aantal eenheden ingezette middelen in het referentiebedrijf.

Figuur 5.2 Relatie opbrengsten per Sw'er (fte) en omvang ingezette middelen Sw-bedrijf bij constante grootte en samenstelling naar typen plaatsing, 2005

40.000

38.000

36.000

34.000

32.000

30.000
0,4 0,6 0,8 1,0 1,2 1,4 1,6 1,8 2,0 2,2 2,4

Het referentiebedrijf (punt a in bovenstaande figuur) heeft de volgende kenmerken: Gemiddelde totale opbrengsten (zonder gemeentelijke bijdrage): 38,7 miljoen. Gemiddelde totale opbrengsten (zonder gemeentelijke bijdrage) per Sw'er: 39.800. Gemiddeld aantal ingezette Sw'ers: 971. Gemiddeld aantal ingezet overig personeel: 104. Gemiddelde materiele kosten: 7,4 miljoen. Gemiddelde kapitaalkosten: 0,9 miljoen.

Figuur 5.2 laat zien dat er in de opbrengstensfeer sprake is van nagenoeg constante schaaleffecten. De opbrengsten per Sw'er nemen heel licht af naarmate een Sw-bedrijf groter is in termen van ingezette middelen. Sw-bedrijven die 2,5 maal minder middelen inzetten dan het gemiddeld Sw-bedrijf (weergegeven met een waarde van 0,4 op de horizontale as) halen iets hogere opbrengsten per Sw'er dan het gemiddelde Sw-bedrijf. Het gaat hier om enkele honderden euro's. Aan de andere kant hebben Sw-bedrijven die
2,5 maal zo groot zijn als het gemiddelde Sw-bedrijf iets lagere opbrengsten per ingezet middel dan het gemiddelde Sw-bedrijf.


5.3.3 Autonome ontwikkelingen
Figuur 5.3 presenteert de autonome ontwikkelingen in de opbrengsten. Autonome opbrengstenontwikkelingen geven de ontwikkelingen weer van de opbrengsten in de tijd nadat al rekening is gehouden met veranderingen in de opbrengsten als gevolg van wijzigingen in de opbrengstenprijzen, de schaal van de ingezette middelen en omgeving. Het gaat hier, zoals eerder aangegeven in deze paragraaf, om opbrengsten zonder gemeentelijke bijdrage.

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 63

Figuur 5.3 Autonome ontwikkeling opbrengsten zonder gemeentelijke bijdrage.2003 2005


105

104

103

102

101

100

99

98

97

96

95

2003 2004 2005

Figuur 5.3 laat zien dat er nauwelijks sprake is geweest van een autonome ontwikkeling van de opbrengsten. In 2004 zijn de opbrengsten heel licht toegenomen en in 2005 weer licht afgenomen.


5.3.4 Samenstelling van geleverde diensten
Met het opbrengstenmodel is bovendien de onder- en overproductie uit te rekenen, op basis van de (economisch) optimale samenstelling van de geleverde diensten. We kijken hier naar interne plaatsingen en detacheringen. Zo zou het kunnen zijn dat vanuit opbrengstenoogpunt een Sw-bedrijf 10 procent teveel interne plaatsen heeft en hiervoor beter 10 procent meer detacheringplaatsen zou kunnen genereren. In dit geval spreken we van overproductie van interne plaatsen en onderproductie van detacheringen. Hierbij geldt wel de restrictie dat niet iedere Sw'er buiten de deur te plaatsen is. In het model is met deze restrictie geen rekening gehouden. Vanwege de onzekerheid van de schattingen van het effect van begeleid werken worden hier geen uitspraken over gedaan. Tabel 5.2 geeft eerst een statistische beschrijving van de uitgerekende optimale samenstelling van de geleverde diensten per Sw-bedrijf in 2005. De feitelijke samenstelling ligt anders. Dit wordt besproken in figuur 5.4 en 5.5.

Tabel 5.2 Optimale samenstelling geleverde diensten in procenten, 2005 Gemiddeld Standaarddeviatie Minimum Maximum Interne plaatsen 88% 4% 78% 100% Detacheringen 11% 4% 0% 20%

Vanuit opbrengstenoogpunt is het gemiddeld genomen (economisch) optimaal als
88 procent van de opbrengsten uit interne plaatsen voortkomt, tegenover 11 procent uit detacheringen. Hierbij geldt wel dat optima worden vastgesteld door naar de beste praktijk te kijken. In de praktijk hebben de meeste Sw-bedrijven nog vooral veel interne plaatsen. Het aantal detacheringen en begeleidwerkenplaatsen ligt nog laag. Het is niet uit te sluiten dat over een aantal jaar de samenstelling van de geleverde diensten door het
64 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

sociale beleid dusdanig veranderd is en dat de opbrengstprijzen van detacheringen en begeleid werken dusdanig gestegen zijn dat deze optima verschuiven.

Figuur 5.4 en 5.5 geven per Sw-bedrijf de onder- en overproductie van de geleverde diensten, ofwel de interne plaatsen en detacheringen weer. Het gaat hier om de feitelijke samenstelling van de geleverde diensten in vergelijking met de uitgerekende optimale samenstelling zoals weergegeven in tabel 5.2.

Figuur 5.4 Onder- en overproductie van interne plaatsen Sw-bedrijven 2005 (procentpunten)
25%

20%

15%

10%

5%
0%

-5%

-10%

-15%

-20%

-25%

De grootste groep Sw-bedrijven heeft te weinig interne plaatsen ten opzichte van wat uit het oogpunt van opbrengsten economisch optimaal zou zijn in 2005 (0-19 procentpunt). Ook is er een groep die teveel op interne plaatsen inzet (0-15 procentpunt). Hierbij geldt dezelfde kanttekening als bij tabel 5.2.

Figuur 5.5 Onder- en overproductie detacheringen Sw-bedrijven 2005 (procentpunten)
20%

15%

10%

5%
0%

-5%

-10%

-15%

-20%

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 65

Figuur 5.5 levert het omgekeerde beeld op van figuur 5.4. Zo zet de grootste groep juist teveel in op detacheringen ten opzichte van wat vanuit het oogpunt van opbrengsten (economisch) optimaal is voor deze Sw-bedrijven in 2005. Deze groep zou beter 0 tot en met 15 procentpunt meer op interne plaatsen kunnen inzetten.


5.3.5 Invloed van bedrijfskenmerken
Zoals in het begin van deze paragraaf reeds aangegeven zijn de gevonden verschillen in opbrengstenefficiëntie gerelateerd aan bedrijfskenmerken. Hieruit blijkt dat de gevonden verschillen vooral samenhangen met de opbrengstprijzen en niet zozeer met specifieke bedrijfskenmerken. We hebben daarom een verklarende analyse uitgevoerd op de opbrengstprijzen van interne plaatsen en detacheringen. Verschillen in opbrengstprijzen van interne plaatsen kunnen vooral verklaard worden uit werksoort (industrie lijkt de hoogste prijzen op te leveren ten opzichte van groenvoorziening en overige dienst- verlening), methode van acquisitie (aanwezigheid van een centrale unit doet het beter) en het percentage Sw'ers op de wachtlijst ten opzichte het aantal werkzame Sw'ers (een hoger aandeel op de wachtlijst hangt samen met hogere opbrengstprijzen, wellicht hangt dit samen met een grotere vijver Sw'ers waaruit gevist kan worden en daarom meer mogelijkheden voor Sw-bedrijven). Verschillen in opbrengstprijzen van detacheringen worden niet significant verklaard door bedrijfskenmerken.


5.4 Resultaten kostenfunctie
In de voorgaande paragraaf hebben we een analyse gemaakt op de mogelijke oorzaken van de opbrengsten zonder gemeentelijke bijdrage in de Sw-sector. In deze paragraaf presenteren we de resultaten van een analyse gebaseerd op de kosten van de Sw-bedrijven. De analyse op de kosten is ook opgebouwd in twee delen. Ten eerste worden kosten, prijzen van ingezette middelen en exogene `omgevingsfactoren', zoals economie, met elkaar in verband gebracht om de kostenefficiëntie uit te rekenen. Het tweede gedeelte relateert de gevonden efficiëntiescores aan de in de enquête verzamelde gegevens over bedrijfskenmerken. In deze analyse worden verklaringen gezocht voor hoge en lage efficiëntiescores.

In de bijlage bij hoofdstuk 5 staan de schattingsresultaten van de twee analyses. Hieruit blijkt dat het model een goede representatie geeft van de kostenstructuur van de Sw-bedrijven. De schattingsresultaten van de kostenfunctie zijn ook veel betrouwbaarder en robuuster dan die van de winstfunctie. Met andere woorden, de kostenstructuur is empirisch goed in beeld te brengen. Omdat hier ook aan een aantal theoretische eisen wordt voldaan is de zeggingskracht van de conclusies groter dan bij de winstfunctie. Naast de opbrengstprijzen geven de resultaten van de kostenfunctie het belangrijkste inzicht in de winsten en verliezen van Sw-bedrijven. De schatting van het effect van begeleid werken is wel met een grote onzekerheid omgeven, veroorzaakt door de kleine aantallen plaatsen van dit type per bedrijf. Harde uitspraken over kosten van begeleid- werkenplaatsen worden daarom achterwege gelaten.

In de volgende subparagrafen wordt dieper ingegaan op de uitkomsten van het model.
66 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld


5.4.1 Kostenefficiëntie

Figuur 5.6 geeft de kostenefficiëntie per Sw-bedrijf weer. De horizontale as geeft de Sw- bedrijven weer, de verticale de behaalde efficiëntiescores. De efficiëntiescores zijn gelijk aan de verhouding tussen de minimaal haalbare kosten en de feitelijke kosten. De minimaal haalbare kosten worden bepaald door naar de beste praktijkbedrijven te kijken. De kostenefficiëntie is een getal tussen 0 en 1. Bij een waarde van 1 is sprake van minimale kosten. Een getal kleiner dan 1 geeft de minimale kosten weer als percentage van de feitelijke kosten. Een efficiëntie van 0,9 betekent dus dat deze instelling met
90 procent van de feitelijke kosten dezelfde prestaties kan realiseren. Met andere woorden, dit bedrijf kan 10 procent kostenreductie realiseren bij een gelijkblijvend aantal plaatsingen.

Figuur 5.6 Kostenefficiëntie 2005

1,0
0,9
0,8
0,7
0,6
0,5
0,4
0,3
0,2
0,1
0,0

De gemiddelde efficiëntiescore in 2005 bedraagt 0,81. Het grootste gedeelte van de Sw- bedrijven kent een efficiëntiescore van meer dan 0,75. Deze bedrijven kunnen de kosten met maximaal 25 procent (en minder voor de gevallen met een hogere efficiëntiescore dan 0,75) reduceren. In relatie met eerdere kostenefficiëntiestudies in bijvoorbeeld het voortgezet onderwijs, verpleeghuizen en ziekenhuizen zijn deze scores niet opvallend hoog of laag te noemen13. Er zitten wel een paar opvallende inefficiënte Sw-bedrijven tussen. Verliezen kunnen mogelijk geminimaliseerd worden of omgezet worden in winst door een efficiëntere bedrijfsvoering. Er zijn echter ook Sw-bedrijven die verlies lijden maar al behoorlijk kostenefficiënt werken.

De efficiëntiescores zijn hier al gecorrigeerd voor enkele omgevingsfactoren, zoals arbeidsmarkt, economie, percentage ouderen en geslacht. Tabel 5.3 zoomt in op de


13 Zie bijvoorbeeld Blank et al. 2005 (voortgezet onderwijs), Blank et al. 2002 (ziekenhuizen). De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 67

geschatte effecten van deze omgevingsvariabelen14. De volledige schattingsresultaten staan in tabel b11 in de bijlage.

Tabel 5.3 Geschatte effecten omgevingsvariabelen op kosten in eerste deel kostenanalyse* Variabele Schatting Standaard T-waarde Parameter afwijking Bruto regionaal product -0,00 0,00 -0,48 Percentage bevolking met laag opleidingsniveau
-0,01 0,01 -0,79 regio
Regionaal werkloosheidspercentage 0,01 0,01 1,79 Percentage 55-plussers bedrijf 0,03 0,01 2,55 Percentage mannen -0,05 0,03 -1,48 Lage bevolkingsdichtheid 0,01 0,01 1,96 Hoge bevolkingsdichtheid 0,01 0,00 2,57 Aantal gemeenten waar Sw-bedrijf voor werkt +0,00 0,00 0,91 Gemeentelijke bijdrage per Sw'er (fte) +0,00 0,00 1,54 Een vet-/schuinsgedrukte parameter is significant op het 95-/90-procent betrouwbaarheidsniveau.
* Omdat we hier inzoomen op een deel van de schattingsresultaten, presenteren we hier geen R2 van de schattingen, alleen in de bijlage.

Statistisch significante effecten zijn er gevonden voor het aandeel 55-plussers, het regio- naal werkloosheidspercentage en de bevolkingsdichtheid, zo blijkt uit tabel 5.3. Een hoger aandeel 55-plussers gaat gepaard met hogere kosten. Zo leidt een verdubbeling van het aandeel 55-plussers bijvoorbeeld tot een stijging van de kosten met ongeveer
3 procent (=100%*0,03). Deze uitkomsten worden herkend in de interviews. Ouderen zijn inderdaad duurder maar daar tegenover staat dat ze ook productiever zijn, zo wordt ons verteld. Dit laatste effect hangt niet perse samen met leeftijd, zo wordt ons aangegeven in de rondetafelconferentie, maar vooral ook met de minder scherpe indicatiestelling die voor 1998 werd gehanteerd.

Daarnaast zorgt een hoger werkloosheidspercentage in een regio voor hogere kosten bij Sw-bedrijven. Een verdubbeling van het werkloosheidspercentage bijvoorbeeld leidt tot een stijging van de kosten met 1 procent. Een hoger werkloosheidspercentage in de regio kan bijvoorbeeld betekenen dat Sw-bedrijven meer moeten concurreren om hun werk- nemers aan de slag te krijgen, hetgeen de kosten opdrijft.

Tot slot vinden we een significant effect van de bevolkingsdichtheid in de gemeentes waar een Sw-bedrijf opereert. Een lage bevolkingsdichtheid (400 inwoners per km2) in de gemeenten waarmee het Sw-bedrijf te maken heeft, zorgt voor hogere kosten dan in gebied met een modale bevolkingsdichtheid. In beide gevallen liggen de kosten 1 procent hoger. Eerder vonden we ook dat de opbrengsten hoger liggen in deze gebieden, procentueel gezien was het effect echter minder groot. Sw-bedrijven in gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid hebben mogelijk te maken met grotestedenproblematiek. In dunbevolkte gebieden hebben Sw-bedrijven waarschijnlijk te maken met hogere vervoerskosten. Het vervoeren van


14 De te verklaren variabele is de natuurlijke logaritme van de kosten. De geschatte parameters geven zo de elasticiteiten van de variabelen op de kosten weer.

68 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Sw'ers van en naar het werk door de plattelandsgebieden gaat namelijk gepaard met grotere reisafstanden. Beide verklaringen zijn afkomstig uit de interviews en de rondetafelconferentie.

We vinden verder nog een aantal niet-significante resultaten.


5.4.2 Schaaleffecten
Uit de schattingsresultaten zijn ook schaaleffecten af te leiden. Figuur 5.7 is een grafische weergave van deze schaaleffecten. Deze figuur laat de ontwikkeling zien van de kosten per Sw'er (in fte) bij een variërend aantal Sw'ers en bij een gelijkblijvende samenstelling van de Sw-populatie, economie, arbeidsmarkt en andere bedrijfskenmerken. De horizontale as geeft de omvang van een Sw-bedrijf weer, bij gelijkblijvende samen- stelling van de genoemde variabelen. Op de verticale as worden de bijbehorende kosten per Sw'er weergegeven. Het gemiddelde Sw-bedrijf is in de figuur als `referentiebedrijf' genomen. Dit bedrijf, in de figuur aangeduid als bedrijf A, krijgt een waarde van 1 op de horizontale as. Een waarde van bijvoorbeeld 2 op deze as betekent dat het aantal Sw'ers twee maal zo hoog is als het aantal Sw'ers in het referentiebedrijf.

Figuur 5.7 Relatie kosten per plaatsing (fte) en omvang Sw-bedrijf bij constante samenstelling naar typen plaatsing, 2005
40.000

39.000

38.000 A
37.000

36.000

35.000

34.000

33.000

32.000

31.000

30.000
0,4 0,6 0,8 1,0 1,2 1,4 1,6 1,8 2,0 2,2 2,4

Het referentiebedrijf, bedrijf A, heeft de volgende kenmerken: Kosten per (voltijds) Sw'er: 37.757; aantal (voltijds) interne plaatsingen: 859; Aantal (voltijds) detacheringen: 116; Aantal (voltijds) begeleidwerkenplaatsen: 12.

Figuur 5.7 laat zien dat er sprake is van een enigszins dalende gemiddelde kostencurve. Dat wil zeggen dat relatief grote bedrijven kostenvoordelen hebben ten opzichte van kleinere bedrijven. Deze voordelen zijn significant aantoonbaar, maar wel beperkt. De figuur laat zien dat de kosten per plaatsing van een bedrijf met ongeveer 40 procent van het aantal Sw'ers van het referentiebedrijf in dienst ruim 39.000 bedragen. Bij een bedrijf dat 2,4 maal zo groot is (in termen van Sw'ers) als het referentiebedrijf bedragen de kosten per plaatsing ruim 36.000. Voor het referentiebedrijf bedragen de kosten per De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 69

plaatsing minder dan 38.000. Aan de opbrengstenkant vonden we juist beperkte schaalnadelen.


5.4.3 Autonome kostenontwikkeling
Autonome kostenontwikkelingen geven de ontwikkelingen weer van de kosten in de tijd nadat al rekening is gehouden met veranderingen in de kosten als gevolg van wijzigingen in de lonen en prijzen van materiaal en huisvesting, de schaal van de productie en omgeving. Deze autonome ontwikkelingen hebben dus vooral betrekking op het effect van technologische ontwikkelingen, nieuwe wet- en regelgeving en in de tijd veranderde omstandigheden. Figuur 5.8 geeft de autonome kostenontwikkeling weer, waarbij de index voor 2003 op 100 is gesteld.

Figuur 5.8 Autonome ontwikkeling kosten, 2003-2005

105

100

95

90

85

80

2003 2004 2005

Uit figuur 5.8 blijkt dat de kosten van de bedrijven autonoom gedaald zijn. In 2004 liggen de kosten na correctie voor eerdergenoemde factoren ongeveer 0,4 procent lager dan in
2003 en in 2005 ongeveer 1 procent. De opbrengsten waren in 2004 beperkt toegenomen
2004 en in 2005 weer iets afgenomen.


5.4.4 Marginale kosten
De marginale kosten geven de extra kosten voor een extra plaatsing (in fte) per type plaatsing weer. Figuur 5.9 brengt de marginale kosten voor het referentiebedrijf in kaart (zie referentiebedrijf a in figuur 5.7). Daarnaast worden de opbrengsten per type plaats (in fte) weergegeven. De horizontale as in deze figuur geeft de bedragen weer. De marginale kosten en opbrengsten van begeleidwerkenplaatsen laten we buiten deze figuur vanwege de onzekerheid van de resultaten, zoals eerder aangegeven in deze paragraaf.


70 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Figuur 5.9 Marginale kosten en marginale opbrengstprijzen () per type plaatsing (in fte) voor het referentiebedrijf, 2005

Kostprijs (marginale
kosten)
nretnI
Opbrengstprijs
Kostprijs (marginale
g kosten)
nirehcateD
Opbrengstprijs
0 5.000 10.000 15.000 20.000 25.000 30.000 35.000 40.000 45.000 50.000 Sw personeel Overig personeel Materiaal Kapitaal Omzet Rijksbijdrage Gemeentelijke bijdrage

Bij het gemiddelde Sw-bedrijf geldt dat de opbrengstprijs voor interne plaatsen hoger ligt dan de marginale kosten, zo blijkt uit figuur 5.9. Het gemiddelde Sw-bedrijf realiseert dus een winstmarge op interne plaatsen. Voor detacheringen liggen de kosten bij het gemiddelde bedrijf echter hoger dan de opbrengsten. Voor het gemiddelde Sw-bedrijf betekent dit dat detachering verliesgevende activiteiten zijn. Omdat dit niet goed spoort met opvattingen hierover in de Sw-sector, zo blijkt uit de interviews en de rondetafel- conferentie, gaan we hier iets dieper op in. Dit doen we door voor ieder bedrijf afzonderlijk de verhouding tussen opbrengstprijzen en marginale kosten te berekenen. De opbrengstprijs voor een detachering ligt voor het gemiddelde Sw-bedrijf iets hoger dan de omzet voor een interne plaats.

Tabel 5.4 geeft de verhouding tussen opbrengstprijzen en marginale kosten per type plaatsing per bedrijf weer. Een waarde groter dan een impliceert dat de opbrengstprijs groter is dan de marginale kosten en een waarde kleiner dan een precies het tegenover- gestelde. De eerste kolom geeft de mediaan (de middelste waarde) weer voor de onderzochte Sw-bedrijven. De tweede en derde kolom geven de grenzen aan van het eerste en derde kwartiel als de verdeling van de berekende verhoudingscijfers in vier evenredige stukken wordt verdeeld. Het eerste kwartiel bevat dus de laagste verhoudingsgetallen en het vierde kwartiel de hoogste verhoudingsgetallen.

Tabel 5.4 Verhouding opbrengstprijzen en marginale kosten naar type plaatsing, Sw-bedrijven, 2005 Verhouding marginale kosten- Mediaan 1e kwartiel 3e kwartiel opbrengsten
Interne plaatsen 1,08 1,04 1,11 Detacheringen 0,94 0,83 1,04

In het algemeen geldt dat de verhouding tussen opbrengstprijs en marginale kosten van interne plaatsen niet veel varieert tussen bedrijven (tabel 5.4). De verhoudingen zijn vrij De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 71

constant en zijn groter dan een. Er wordt op interne plaatsingen over het algemeen een bescheiden winstmarge behaald. De mediaan en de grenzen bij het eerste en derde kwartiel liggen niet ver uiteen.

Voor detacheringen variëren de marges tussen bedrijven veel sterker. Er zijn bedrijven die redelijke winstmarges realiseren, maar ook bedrijven die hier bij lange na niet toe in staat zijn.


5.4.5 Samenstelling van ingezette middelen
Een deel van de kosteninefficiëntie vloeit voort uit een niet-optimale samenstelling van de ingezette middelen. Met andere woorden, door bijvoorbeeld meer personeel in te zetten en minder aan huisvesting te besteden zijn de kosten te verlagen zonder de dienstverlening te verminderen. Per Sw-bedrijf zijn optimale kostenaandelen uitgerekend met het kostenmodel. Dit zijn dus niet de feitelijke kostenaandelen. Dit optimum kan, gegeven de omstandigheden binnen dat Sw-bedrijf, verschillen per Sw-bedrijf. Tabel 5.5 geeft een statistische beschrijving van de optimale kostenaandelen.

Tabel 5.5 Optimale kostenaandelen in procenten, 2005
Gemiddeld Standaarddeviatie Minimum Maximum Ambtelijk personeel 14,3% 0,5% 13,0% 15,6% Kapitaal 2,0% 0,5% 1,0% 3,2% Materiaal 19,7% 2,8% 9,5% 26,4%

Tabel 5.5 laat zien dat het optimale kostenaandeel voor ambtelijk personeel ongeveer
14 procent bedraagt met een standaardafwijking van 0,5 procentpunt. Het optimale kostenaandeel loopt uiteen van ongeveer 13,0 tot 15,6 procent afhankelijk van de verschillende kenmerken van een Sw-bedrijf. Het optimale kostenaandeel van kapitaal (afschrijvingen en rente kosten en baten) bedraagt gemiddeld genomen 2 procent. Voor materiaal is de bandbreedte van het optimale kostenaandeel groter. Het optimale kostenaandeel loopt uiteen van 9,5 tot 26,4 procent.

De zogenoemde misallocatie van middelen per Sw-bedrijf is weergegeven in figuur
5.10-5.12. Deze figuur geeft de feitelijke kostenaandelen minus de optimale kostenaandelen uit tabel 5.5 weer. Op de horizontale as staan de Sw-bedrijven, de verticale as geeft het aantal procentpunten onder- en overbenutting weer.


72 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Figuur 5.10 Onder- en overbenutting van ambtelijk personeel, 2005 (procentpunten)


10%

8%

6%

4%

2%
0%

-2%

-4%

-6%

-8%

Uit figuur 5.10 blijkt dat er aan de ene kant Sw-bedrijven zijn die, in termen van kosten, ongeveer 6 procentpunt te weinig ambtelijk personeel inzetten ten opzichte van hun optimum, terwijl er aan de andere kant Sw-bedrijven zitten die meer dan 8 procentpunt teveel ambtelijk personeel inzetten ten opzichte van hun optimum.

Figuur 5.11 Onder- en overbenutting van kapitaal, 2005 (procentpunten)
2,0%

1,5%

1,0%
0,5%
0,0%

-0,5%

-1,0%

-1,5%

-2,0%

Figuur 5.11 laat zien dat de bandbreedtes om de inzet van kapitaal wat kleiner zijn dan bij het ambtelijk personeel. Zo zijn er Sw-bedrijven die 1,6 procentpunt te weinig kapitaal benut hebben ten opzichte van wat optimaal is voor die bedrijven. Aan de andere kant zitten er Sw-bedrijven die 1,5 procentpunt teveel kapitaal benut hebben.

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 73

Figuur 5.12 Onder- en overbenutting van materiaal, 2005 (procentpunten)


30%

25%

20%

15%

10%

5%
0%

-5%

-10%

-15%

-20%

Uit figuur 5.12 blijkt ten slotte dat de grootste bandbreedtes bij de materiele component zitten. In deze component zitten alle overige kosten. Zo wordt materiaal bij de grootste groep Sw-bedrijven onderbenut (maximaal 15 procentpunt) en zijn er aan de andere kant ook Sw-bedrijven die materiaal met 25 procentpunt overbenutten.


5.4.6 Bedrijfsvoering
Naast de eerste analyse met omgevingsvariabelen (tabel 5.3) zijn de gevonden efficiëntiescores gerelateerd aan de verschillende kenmerken van een bedrijf. Tabel 5.6 geeft de schattingsresultaten van deze analyse weer15.

Tabel 5.6 Relatie bedrijfsvoering en kostenefficiëntie Variabele Schatting Standaard- T-waarde Parameter afwijking Constante -0,17 0,03 -5,19 Dummy publiekrecht werkvoorzieningsschap 0,06 0,03 2,17 Omzet niet Wsw-activiteiten 0,01 0,01 2,21 Aandeel groenvoorziening 0,05 0,02 2,29 Aandeel overige dienstverlening/overig 0,06 0,02 3,72 Dummy gelimiteerde gemeentelijke bijdrage
(afspraak vooraf gemaakt tussen gemeente(n) en Sw-bedrijf) -0,02 0,03 -0,65 Dummy open einde gemeentelijke bijdrage 0,05 0,04 1,46 Dummy percentage huren panden is 0% 0,09 0,03 3,16


15 De te verklaren variabele is de natuurlijke logaritme van de kostenefficiëntiescores. De geschatte parameters geven zo de elasticiteiten van de variabelen op de efficiëntiescores weer.
74 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Variabele Schatting Standaard- T-waarde

Parameter afwijking Dummy acquisitie per unit -0,07 0,03 -2,89 Dummy fusie/reorganisatie/overname/uitbreiding -0,02 0,03 -0,57 Ziekteverzuim -0,03 0,05 -0,69 Aantal wachtlijsters gedeeld op aantal werkzame
Sw'ers (fte) -0,02 0,02 -0,90 Een vet-/schuinsgedrukte parameter is significant op het 95-/90-procent betrouwbaarheidsniveau. R2=31%

Significante effecten (op het 95% betrouwbaarheidsniveau) op de efficiëntiescores vinden we voor de variabelen dummy werkvoorzieningsschap, omzet niet Wsw-activiteiten, aandeel groenvoorziening, aandeel overige dienstverlening/overig, percentage huren panden is 0 procent en acquisitie per unit, zo laat tabel 5.6 zien.

Over het algemeen doen publiekrechtelijke werkvoorzieningsschappen het financieel beter dan Sw-bedrijven als deel van de gemeente en privaatrechtelijke werkvoorzienings- schappen (6% minder kosten bij gelijkblijvende overige kenmerken). Aangezien in de analyses ook wordt gecorrigeerd voor de invloed van de schaal van productie, kan de schaal geen verklaring zijn. Voor de verklaring onderscheiden we twee aspecten. Het eerste aspect betreft de formele samenwerking tussen gemeenten. Voor een werk- voorzieningsschap geldt dat afspraken met gemeenten in een gemeenschappelijke regeling zijn vastgelegd. Een formele relatie kan een bijdrage leveren aan betere financiële prestaties. Samenwerking tussen gemeentes leidt mogelijk sneller tot betrokkenheid en sturing van gemeentes. Het tweede aspect betreft het onderscheid tussen publiek en privaat. Dat de publiekrechtelijke schappen financieel beter presteren dan de privaatrechtelijke is mogelijk een gevolg van de meer afstandelijke relatie van privaat- rechtelijke Sw-bedrijven. Een nog weer andere verklaring heeft betrekking op de omvang van het werkgebied. Met name op het terrein van detacheringen kan een groter werk- gebied bijdragen aan een betere matching van vraag en aanbod van Sw'ers.

Een hogere omzet van niet Wsw-activiteiten bij Sw-bedrijven leidt verder tot een hogere kostenefficiëntie. In feite is hier sprake van een synergie-effect. Dit effect is overigens beperkt. Pas bij een aanzienlijke omzettoename neemt de kostenefficiëntie toe. Wellicht zijn deze bedrijven minder afhankelijk van een bijdrage van gemeente/rijk en/of de omzet die de Wsw-activiteiten opleveren.

Een hoger omzetaandeel van de werksoort overige dienstverlening/overig hangt samen met een hogere kostenefficiëntie. Een verdubbeling van het aandeel overige dienst- verlening leidt bijvoorbeeld tot een stijging van 6 procent in de kostenefficiëntie. Ook een hoger omzetaandeel groenvoorziening leidt tot een hogere kostenefficiëntie, zij het in een mindere mate dan voor overige dienstverlening. In de opbrengstenanalyse vonden we aanwijzingen dat een hoger aandeel industrie samenhangt met hogere opbrengstprijzen.

Verder blijkt ook het percentage van huisvestingskosten dat betrekking heeft op het huren van panden een significant effect te hebben. De groep die geen geld kwijt is aan het huren van panden behaalt een significant hogere kostenefficiëntiescore dan de rest (9%).

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 75

Acquisitie per unit leidt verder tot lagere efficiëntiescores dan centrale acquisitie of een combinatie van beiden (-7%).

Tot slot vinden we nog een aantal niet significante effecten.

De variabelen exploitatiereserve overige regelingen, verhuizing, percentage herindicatie, percentage met een ernstige handicap, opleidingsbudget, soort opleidingstraject en het aantal zelfstandige bedrijven leverden geen betrouwbare of plausibele schattingen op (vanwege bijvoorbeeld een gebrek aan voldoende waarnemingen) en zijn buiten bovenstaande analyse gelaten.


5.5 Succesvolle en problematische Sw-bedrijven
Om meer grip te krijgen op de succesfactoren is in een laatste analyse gezocht naar clusters, combinaties van factoren en kenmerken die samenhangen met verschillen in prestaties van Sw-bedrijven. Het gaat hier dus om de vraag welke gemeenschappelijke kenmerken hebben zeer goed, goed en matig presterende Sw-bedrijven. De door ons gekozen kenmerken zijn de kenmerken, die als significant uit de opbrengst- en kosten- analyses zijn gekomen. We hebben voor ieder kenmerk de rangorde bepaald, waarbij de richting van de ranking (oplopend of aflopend) hebben laten bepalen door het effect op de winsten en verliezen van een bedrijf. Vervolgens hebben we op de rangorde van de verschillende kenmerken een zogenoemde principale componentenanalyse toegepast. Een principale componentenanalyse clustert die variabelen die in belangrijke mate met elkaar samenhangen. Omdat een deel van de variabelen uit de enquête afkomstig is en we deze variabelen niet voor alle Sw-bedrijven beschikbaar hebben, hebben we ook hier de analyse in twee stappen uitgevoerd:

· een analyse met alleen een aantal omgevingskenmerken;
· een analyse met alleen een aantal bedrijfskenmerken.

We nemen de volgende algemene en omgevingskenmerken mee in de eerste analyse (tussen haakjes geven we aan hoe de variabelen gesorteerd zijn):
· opbrengstprijzen naar type plaatsing (van hoog naar laag);
· volumina van ingezette middelen (van laag naar hoog);
· regionaal werkloosheidspercentage (van laag naar hoog);
· percentage 55-plussers (van laag naar hoog);

· bevolkingsdichtheid (van laag naar hoog);

· aandeel ernstig gehandicapten (van hoog naar laag);
· gemeentelijke bijdrage per fte (van hoog naar laag).

In de tweede analyse kijken we naar de volgende algemene en bedrijfskenmerken:
· opbrengstprijzen naar type plaatsing (van hoog naar laag);
· volumina van ingezette middelen (van laag naar hoog);
· aandeelgroenvoorziening (van hoog naar laag);

· aandeel overige dienstverlening (van hoog naar laag);
· dummy afspraak vooraf over gemeentelijke bijdrage;
· dummy acquisitie per unit (1=ja, 2=nee);

· dummy werkvoorzieningschap (1=ja, 2=nee).

76 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Verder nemen we de ranking van de ratio opbrengsten (zonder gemeentelijke bijdrage) en kosten mee in de analyse, gesorteerd van hoog naar laag.

Het een en ander heeft geleid tot de resultaten in tabel 5.7 en 5.8. Tabel 5.7 kijkt eerst naar de resultaten van de analyse op de omgevingskenmerken, de opbrengstprijzen en volumina van de ingezette middelen. We beperken ons tot het weergeven van de eerste vier componenten. Deze componenten verklaren in totaal 64 procent van de variantie van de totale groep variabelen die in de omgevingsanalyse onderzocht zijn. In tabel 5.7 en 5.8 noemen we de variabelen die sterk of enigszins (zwak) van invloed zijn in de component.

Tabel 5.7 Resultaten Principale Componentenanalyse Omgevingskenmerken Principale Variabelen Variantie Cumulatieve Component variantie
1 Volumina Inputs (sterk), Percentage 55 plussers, 29% 29% Bevolkingsdichtheid, Opbrengsten-kosten ratio (zwak)
2 Opbrengstprijzen intern en begeleid werken, Opbrengsten- 14% 44% kosten ratio, aandeel ernstig gehandicapten (sterk), Opbrengstprijs detachering, Gemeentelijke bijdrage per fte (zwak)

3 Opbrengstprijzen intern en detachering, aandeel ernstig 11% 55% gehandicapten (sterk), percentage 55 plussers (zwak)
4 Werkloosheidspercentage, opbrengstprijs detachering (sterk), 10% 64% Bevolkingsdichtheid, Percentage 55-plussers, Opbrengsten- kosten ratio (zwak)

In het algemeen geldt dat de verklaarde varianties van de factoren niet heel hoog zijn. Van een clustering van goede en of slechte omgevingskenmerken van Sw-bedrijven is geen sprake. In een nadere analyse vinden we dat bijvoorbeeld goede Sw-bedrijven op slechts een of twee kenmerken goed scoren. Wel vinden we aanwijzingen dat bepaalde combinaties van omgevingsvariabelen verschillen tussen Sw-bedrijven veroorzaken, hetzij aan de kostenkant, hetzij aan de opbrengstenkant. Hieronder bespreken we, voorzover er sprake is van enige clustering, de eerste twee componenten.

De eerste component in tabel 5.7 verklaart het grootste gedeelte van de variantie van de gerangschikte omgevingsvariabelen en de gerangschikte ratio tussen opbrengsten en kosten (29%). Deze component is duidelijk een `kostencomponent'. In minder sterke mate doet ook de ratio opbrengsten kosten ertoe. Sw-bedrijven in dit cluster, die relatief weinig middelen inzetten, in combinatie met een laag percentage 55-plussers en een lage bevolkingsdichtheid scoren enigszins beter op de ratio opbrengsten. Sw-bedrijven die goed scoren aan de kostenkant hebben dus bijvoorbeeld relatief weinig 55-plussers, of omgekeerd Sw-bedrijven die slecht scoren aan de kostenkant hebben er relatief veel.

De tweede component hangt sterker samen met de ratio tussen opbrengsten en kosten. Deze component verklaart nog 14 procent van de variantie van de onderzochte groep variabelen. Dit is duidelijk een opbrengstencomponent. In dit cluster scoren Sw-bedrijven met goede opbrengstprijzen (met name voor interne plaatsen en begeleid werken) in combinatie met een hoog aandeel ernstig gehandicapten en een lage gemeentelijke De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 77

bijdrage per fte ook goed op de ratio opbrengsten kosten. Er zijn dus Sw-bedrijven die zonder of met een lage gemeentelijke bijdrage goed scoren op de opbrengsten-kosten ratio. Deze Sw-bedrijven weten goede opbrengstprijzen te realiseren. Aan de andere kant zou gezegd kunnen worden dat juist Sw-bedrijven met een lage opbrengst in verhouding tot de kosten een hogere gemeentelijke bijdrage ontvangen. Het effect van ernstig gehandicapten kan ten dele verklaard worden uit de hogere Rijkssubsidie die Sw- bedrijven hiervoor ontvangen.

In een tweede analyse is hetzelfde gedaan, nu voor een aantal bedrijfskenmerken die in de opbrengsten- of kostenanalyse significant van invloed bleken. We kijken dus weer naar de opbrengsten-kosten ratio, de opbrengstprijzen en de volumina ingezette middelen, nu in combinatie met bedrijfskenmerken. We beperken ons in tabel 5.8 tot de weergave van de eerste drie componenten. Deze componenten verklaren in totaal 59 procent van de variantie van de totale groep variabelen die in de tweede analyse onderzocht zijn.

Tabel 5.8 Resultaten Principale Componentenanalyse Kenmerken bedrijf Principale Variabelen Variantie Cumulatieve Component variantie
1 Volumina ingezette middelen, Opbrengstprijs detachering, 30% 30% Opbrengsten-kosten ratio (sterk), Centrale unit (zwak)
2 Opbrengstprijs intern en begeleid werken, Centrale unit, Aandeel 17% 47% overige dienstverlening, Opbrengsten-kosten ratio (sterk), aandeel groenvoorziening (zwak)

3 Opbrengstprijs detachering, werkvoorzieningschappen, aandeel 13% 59% groenvoorziening (sterk), Opbrengstprijs begeleid werken, inzet van materiaal, Opbrengsten-kosten ratio (zwak)

Evenals in de analyse op de omgevingskenmerken geldt dat de verklaarde varianties van de factoren niet heel hoog zijn. Van een clustering van goede en of slechte bedrijfs- kenmerken van Sw-bedrijven is geen sprake. Goede Sw-bedrijven scoren vaak op slechts een of twee bedrijfskenmerken goed. Evenals in de analyse op de omgevingskenmerken vinden we aanwijzingen voor een kostencomponent en een opbrengstencomponent. Hieronder bespreken we, voorzover er sprake is van enige clustering, deze eerste twee componenten.

De kostencomponent verklaart zo'n 30 procent van de variantie van de onderzochte groep variabelen. Sw-bedrijven in deze groep die relatief weinig middelen inzetten, die een goede prijs voor detachering weten te behalen en die alleen centrale acquisitie plegen doen het beter in termen van de ratio opbrengst kosten. Dit laatste effect kwam ook uit de kwantitatieve analyses eerder dit hoofdstuk.

De tweede component verklaart 17 procent van de variantie van de onderzochte groep variabelen. Sw-bedrijven in deze groep die wat meer op overige dienstverlening inzetten en wat minder op groenvoorziening en hoge opbrengstprijzen voor interne plaatsen en begeleidwerkenplaatsen halen scoren beter. Deze groep lijkt juist acquisitie per unit te plegen.


78 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Conclusie
In beide clusteranalyses is de conclusie dat een clustering van `goede' of `slechte' kenmerken nauwelijks sprake is. Sw-bedrijven die het goed of slecht doen kunnen moeilijk getypeerd worden. Meestal scoort een Sw-bedrijf goed op een of twee kenmerken, maar zelden op alle kenmerken tegelijkertijd. Voor zover toch sprake is van enige clustering dan treffen we twee relatief sterke componenten aan, die opgevat zouden kunnen worden als een kostencomponent en een opbrengstencomponent. Let wel dat de uitkomsten van de twee afzonderlijke analyses niet een-op-een vergeleken kunnen worden. Wel kunnen de uitkomsten samengebracht worden met enige voorzichtigheid, hetgeen we hieronder ook gedaan hebben.

We treffen ten eerste de volgende combinatie aan: lage kosten, laag percentage
55-plussers, lage bevolkingsdichtheid in de regio en centrale acquisitie.

Een tweede combinatie is: hoge opbrengstprijzen voor interne plaatsen en begeleid werken, een hoog aandeel ernstig gehandicapten, lage gemeentelijke bijdrage, hoog aandeel overige dienstverlening.

Op veel punten zijn verbeteringen mogelijk bij Sw-bedrijven. Zelfs het financieel best presterende Sw-bedrijf blijkt het nog beter te kunnen op een aantal gebieden.


5.6 Slotbeschouwing: kwalitatieve toetsing van de resultaten
In dit hoofdstuk is vanuit verschillende hoeken gekeken naar oorzaken van de winsten en verliezen. Zo is direct gekeken naar winsten en verliezen (inclusief gemeentelijke bijdrage). Deze analyse leert ons dat de winststructuur van de Sw-bedrijven zich moeilijk laat beschrijven door het gekozen model. Daarom zijn er nog twee afzonderlijke analyse uitgevoerd:

· een analyse naar de opbrengsten zonder gemeentelijke bijdrage van Sw-bedrijven;
· een analyse naar de kosten van Sw-bedrijven.

Er is eerst gekeken of en welke omgevingskenmerken een rol spelen. Vervolgens is gekeken in hoeverre bedrijfskenmerken een verklaring geven voor verschillen in de opbrengsten en kosten. Tot slot is met een clusteranalyse gekeken of succesvolle en minder succesvolle Sw-bedrijven getypeerd kunnen worden aan de hand van de gevonden significante kenmerken.

Tot slot zijn er interviews uitgevoerd en is er een rondetafelconferentie georganiseerd om het een en ander te toetsen en nader te duiden.

Invloed van omgeving
Er zijn verschillende omgevingskenmerken gevonden die een rol spelen in de verschillen tussen opbrengsten en kosten. In de interviews en rondetafelconferentie komt de omgeving ook ter sprake. De algemene mening is dat een aantal omgevingsvariabelen misschien inderdaad een rol spelen in de sociale werkvoorziening. Het percentage
55-plussers hangt bijvoorbeeld samen met hogere kosten en (niet significant) met hogere opbrengsten. Dit geluid horen we ook in de interviews en rondetafelconferentie. In de De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 79

gesprekken wordt er op gewezen dat het effect niet noodzakelijkerwijs alleen door leeftijd optreedt, maar ook een cohorteffect is. "Voor 1998 was de indicatiestelling minder scherp. De instromers waren daarom gemiddeld genomen productiever", zo vertelt een deelnemer ons. Toch zou met omgevingsfactoren geen rekening gehouden moeten worden in de financiering van de Wsw. "Hou het vooral simpel", zo geven de meeste deelnemers mee.

De gemeente
De gemeente speelt in de kwantitatieve analyses een belangrijke rol. Zo hebben we effecten gevonden voor de gemeentelijke bijdrage per Sw'er, het aantal gemeentes waarvoor het Sw-bedrijf werkt, het vooraf afspraken over een gemeentelijke bijdrage en de juridische entiteit van Sw-bedrijf (publiekrecht werkvoorzieningsschap). Ook in de interviews en rondetafelconferentie komt de rol van de gemeente uitgebreid ter sprake. Zo spreken we verschillende Sw-bedrijven waar de gemeente erg betrokken is bij het Sw- bedrijf. Ook spreken we een Sw-bedrijf waar de gemeente maar niet betrokken wil raken. "Er zelfs beleidsmedewerkers van het ministerie langs geweest, maar dit heeft ook niet geholpen", zo geeft dit bedrijf aan. De deelnemers merken wel dat er sprake is van een stijgende trend als het gaat om de Wsw. "Steeds meer gemeentes plaatsen de Wsw op de agenda."

Een aantal gemeentes geeft in de interviews aan dat de gemeentelijke bijdrage vooral dient om tekorten af te dekken. In een enkel geval is de gemeente heel erg betrokken en wordt er ook geïnvesteerd in de omslag van binnen naar buiten. Kijkend naar figuur 4.10 eerder in dit rapport, dan blijkt dat ook Sw-bedrijven die boven de nullijn opereren een gemeentelijke bijdrage ontvangen. Aan de andere kant blijken sommige Sw-bedrijven ook inclusief gemeentelijke bijdrage nog met verliezen te kampen.

Het besluitvormingsproces over de gemeentelijke bijdrage lijkt te verschillen. Zo maakt een aantal gemeenten vooraf afspraken met Sw-bedrijven over een gemeentelijke bijdrage, waar in andere gemeenten juist achteraf tekorten afgedekt worden. Soms is het Sw-bedrijf ook nauw betrokken bij de gemeente, bijvoorbeeld bij het schrijven van nota's. Sw-bedrijven die een deel uitmaken van een publiekrechtelijk werkvoorzieningsschap werken efficiënter dan privaatrechtelijke bedrijven, zo blijkt uit de kwantitatieve analyses. In werkvoorzieningschappen werken gemeentes samen, maken afspraken en schrijven gezamenlijk plannen. Dit leidt mogelijk tot meer aandacht en sturing van gemeentes.

Uit de interviews blijkt dat een aantal gemeentes exploitatieoverzichten ontvangen van Sw-bedrijven, soms per kwartaal. Ook ontvangen sommige gemeentes ondernemings- plannen. Sw-bedrijven kunnen zich dan verantwoorden en gemeentes krijgen zo zicht op de financiën van het Sw-bedrijf. Wanneer Sw-bedrijven structureel verliezen lijden moeten ze aangeven hoe dit in de toekomst beter kan.

Een aantal gemeentes geeft tot slot aan weinig zicht te hebben op de sturings- mogelijkheden in de Wsw. Soms hebben gemeentes totaal geen zicht op het potentieel van Sw'ers bij de Sw-bedrijven in de gemeente en wat de mogelijkheden van het bedrijf zijn.


80 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Optimale samenstelling type plaatsen
Vaak wordt in dit hoofdstuk gesproken over de optimale situatie, zoals de optimale inzet van middelen of de optimale samenstelling van geleverde diensten. Het gaat dan om de optimale situatie vanuit economisch oogpunt. De maatschappelijke doelen blijven dan buiten zicht. De spanningen die hiermee gepaard gaan ook. De spanning tussen maat- schappelijke doelen en economisch efficiënte bedrijfsvoering is aan bod gekomen in het kwalitatieve gedeelte van dit onderzoek. Zo lijken de kwantitatieve resultaten vanuit economisch oogpunt vooral richting interne plaatsen te wijzen, terwijl juist begeleid- werkenplaatsen en detacheringen vanuit sociaal, maatschappelijk oogpunt belangrijk gevonden worden. In de rondetafelconferentie worden we dan ook gewezen op het onderscheid tussen twee typen bedrijven:

· de Sw-bedrijven die zich nog met name richten op interne plaatsen;
· de Sw-bedrijven die zich meer en meer gaan richten op detacheringen en begeleid- werkenplaatsen.

"Met name bij de eerste groep Sw-bedrijven speelt de spanning tussen maatschappelijke doelen en een efficiënte bedrijfsvoering", zo wordt ons aangegeven.

We vinden met het opbrengsten- en kostenmodel dat voor het gemiddelde Sw-bedrijf de opbrengsten-kosten verhouding het meest gunstig is voor interne plaatsen. "Deze uitkomst staat haaks op het beeld wat er in de sector bestaat", zo geeft een deelnemer aan de rondetafelconferentie aan. De marges op interne plaatsen blijken vrij constant bij Sw- bedrijven, terwijl dit de marges op detacheringen nogal verschillen. Zo zijn er Sw- bedrijven die wel hogere marges met detacheringen realiseren dan met interne plaatsen. Deze verschillen tussen bedrijven zouden kunnen liggen aan verschillen in prijzen waartegen Sw'ers buiten de deur worden geplaatst. Een andere verklaring zou kunnen liggen in de kostensfeer: zoals hogere loonkosten van gedetacheerden, of kosten die gepaard gaan met het zoeken van plaatsen buiten de deur. Tot slot heeft de analyse betrekking op de periode 2003-2005, waar nog met name op interne plaatsen ingezet wordt. Wanneer het aantal plaatsen buiten de deur een stuk hoger komt te liggen, zullen de resultaten misschien steeds meer richting deze typen plaatsingen gaan wijzen.

Invloed bedrijfskenmerken
Kijkend naar de uitkomsten van de analyses met de bedrijfskenmerken, dan zijn er verschillende factoren aan te wijzen die in een of meerdere analyses significant van invloed blijken. Een eerste factor is de manier van acquireren. Met name in de kostensfeer doet acquisitie per unit het minder goed dan centrale acquisitie. In de interviews en rondetafelbijeenkomst wordt hier niet over gesproken. Verder blijken de werksoorten groenvoorziening en overige dienstverlening samen te hangen met lagere kosten dan industrie. In een aantal interviews wordt aangegeven dat industrie minder winstgevend is dan andere werksoorten.

In de kostenanalyse vinden we ook een significant effect van het percentage huisvestings- kosten dat betrekking heeft op het huren van panden. Sw-bedrijven die geen geld kwijt zijn aan het huren van panden scoren beter in termen van kostenefficiëntie. Ook in de rondetafelconferentie komt dit punt ter sprake. Soms zitten Sw-bedrijven vast aan langdurige huurcontracten, ook bij gemeentes. Een beweging naar buiten zorgt ervoor dat een deel van het dure pand leeg blijft staan en dat Sw-bedrijven met hoge kosten blijven De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 81

zitten. Door de beweging naar buiten ontstaan frictiekosten, waarvoor geen extra budget ter beschikking wordt gesteld, zo geven de deelnemers aan.

Tot slot speelt ook de gemeente een belangrijke rol, zoals eerder in deze paragraaf al besproken.

Typering succesvolle en minder succesvolle Sw-bedrijven
Als laatste zijn de uitkomsten van de verschillende analyses samengebracht in een clusteranalyse. Het doel hiervan was om succesvolle en minder succesvolle Sw-bedrijven te typeren aan de hand van de gevonden significante kenmerken in de opbrengsten- en kostenanalyse. Van een duidelijke clustering blijkt geen sprake te zijn. De meest succesvolle Sw-bedrijven onderscheiden zich van de minder succesvolle Sw-bedrijven, door slechts op een of twee variabelen duidelijk beter te scoren. Tijdens de interviews vinden we dan ook verschillende soorten `succesverhalen'. Het ene bedrijf heeft baat gehad bij een goede samenwerking met de gemeente, terwijl een ander bedrijf juist goede resultaten behaalt zonder enige relatie met de gemeente, buiten de formele.


82 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Bijlage bij hoofdstuk 4

Afleiding opbrengstprijzen
In het model hanteren we drie opbrengstprijzen, namelijk voor interne plaatsingen, detacheringen en begeleid werken. Het gaat hier in feite om fictieve opbrengstprijzen, aangezien de feitelijke opbrengsten per type plaats niet af te leiden zijn in de door ons gehanteerde databronnen (zie hoofdstuk 4).

De opbrengst voor een interne plaatsing bestaat uit de rijksvergoeding per plaatsing, de gemeentelijke vergoeding per plaatsing en de omzet voor interne productie per plaatsing.

(rijksbijdrage + gem.bijdrage ) omzetnetto pint =
plaatsentot + 1 plaatsenint

pint = opbrengstprijs interne plaatsen;
rijksbijdrage= rijksbijdrage
gem.bijdrage = gemeentelijke bijdrage
omzetnetto = netto omzet
plaatsentot = plaatsen totaal
plaatsenint = plaatsen intern

De opbrengst voor een detachering bestaat uit de rijksvergoeding per plaatsing, de gemeentelijke vergoeding per plaatsing en de omzet detachering per plaatsing.

(rijksbijdrage + gem.bijdrage) omzetnetto pdet = + (1- 1)
plaatsentot plaatsendet

pdet = opbrengstprijs plaatsen detachering
plaatsendet = plaatsen detachering

De opbrengst voor een plaatsing via begeleid werken bestaat uit de rijksvergoeding per plaatsing en de gemeentelijke vergoeding per plaatsing. Er volgt immers geen omzet uit begeleid werken.

(rijksbijdrage + gem.bijdrage)
pbw =
plaatsentot

pbw = opbrengstprijs begeleid werken
De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 83

De omzet voortvloeiende uit een interne plaatsing of detachering is niet bekend. Daarom wordt de totale omzet verdeeld over deze twee categorieën. De verdeelsleutel wordt bepaald door schatting van de onderstaande omzetfunctie.

ln(omzetnetto ) = + 1 ln(plaatsenint ) + (1- 1)ln(plaatsendet )

De parameters 1 en (1-1)geven hier de verdeelsleutels weer.

Bovenstaande vergelijkingen voor de opbrengstprijzen zijn niet toe te passen indien het aantal plaatsingen gelijk is aan nul of een heel gering aantal. In die gevallen is de opbrengstprijs gelijk aan het gemiddelde voor het gehele bestand van Sw-bedrijven. Daarnaast zijn extreme gevallen op het gemiddelde in een bepaald jaar gezet. De schatting van bovenstaand model leidt tot de volgende significante parameter (de standaardfout staat tussen haakjes):

1 =0,86 (0,04).

De omzet wordt dus verdeeld met de verdeelsleutel 86 procent voor interne plaatsen en
14 procent voor detacheringen. De omzetbedragen die hierna overblijven voor interne plaatsen en detacheringen worden vervolgens gedeeld door het aantal interne (voltijds)- plaatsen, (voltijds)detacheringen respectievelijk. De omzet per detachering ligt dan voor het gemiddelde Sw-bedrijf net iets hoger dan de omzet per interne plaats (zie ook figuur
5.9).

COROP-gebieden per provincie
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de COROP-gebieden in Nederland uitgesplitst naar provincie.

Tabel b1 COROP-gebieden per provincie
Provincie COROP-gebied Groningen Oost-Groningen Delfzijl en omgeving Overig Groningen Friesland Noord-Friesland Zuidwest-Friesland Zuidoost-Friesland Drenthe Noord-Drenthe Zuidoost-Drenthe Zuidwest-Drenthe Overijssel Noord-Overijssel Zuidwest-Overijssel Twente Flevoland Flevoland
84 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Provincie COROP-gebied Gelderland Veluwe
Achterhoek
Arnhem/ Nijmegen Zuidwest-Gelderland Utrecht Utrecht
Noord-Holland Kop van Noord-Holland Alkmaar en omgeving IJmond
Agglomeratie Arnhem Zaanstreek
Groot Amsterdam Het Gooi en Vechtstreek Zuid-Holland Agglomeratie Leiden en Bollenstreek Agglomeratie 's-Gravenhage Delft en Westland Oost-Zuid-Holland Groot Rijnmond Zuidoost-Zuid-Holland Zeeland Zeeuwsch-Vlaanderen Overig Zeeland Noord-Brabant West-Brabant Midden-Brabant Noordoost-Brabant Zuidoost-Brabant Limburg Noord-Limburg Midden-Limburg Zuid-Limburg

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 85

Vragenlijst enquête

Enquête Sw-bedrijven
1. Wat is uw uitvoeringsorganisatienummer (UO-nummer)?


---


2. Wat is de gemeentenaam van de hoofdvestiging?


---


3. Wat is de juridische entiteit van uw bedrijf? (kies een van onderstaande codes)
1= Deel van gemeente

2=Werkvoorzieningsschap

3=Naamloze vennootschap

4=Besloten vennootschap

5=Combinatie van deel van gemeente en besloten vennootschap
6=Combinatie van werkvoorzieningschap en besloten vennootschap
7=Anders


2003 2004 2005 Juridische entiteit


4. Uit hoeveel zelfstandige resultaatverantwoordelijke bedrijven (werkmaatschappijen, business units) is uw bedrijf opgebouwd?


2003 2004 2005 Aantal bedrijven


5. Wat is de omzet van activiteiten verricht in het kader van andere dan Wsw-activiteiten, zoals WIW, ID- of participatiebanen? (in miljoenen euro's).
Het gaat hierbij zowel om subsidies als begeleidingsvergoedingen.


2003 2004 2005 Omzet niet Wsw-activiteiten (in miljoenen euro's)


6. Kunt u een verdeling aangeven van de omzet voor de verschillende werksoorten (in procenten)?
Bijvoorbeeld in 2003: 50% groenvoorziening, 20% schoonmaak en 30% hout.

Werksoorten 2003 2004 2005 Groenvoorziening
Montage/assemblage
Schoonmaak
Hout
Confectie
Bouw
Overig Industrie
Overig Dienstverlening
Overig

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 87

Enquête Sw-bedrijven
7. Wat is het aandeel Sw'ers met een psychosociale handicap (als percentage van het totale aantal Sw'ers werkzaam in uw bedrijf)?


2003 2004 2005 Aandeel Sw'ers met een psychosociale handicap (in procenten)


8. Hoeveel Sw'ers zijn er werkzaam in de uitvoering van het SW-bedrijf zelf (in fte)? Het gaat hier om zowel begeleidende werkzaamheden, managementwerkzaamheden en/of stafmatige werkzaamheden, maar ook om werkzaamheden achter de balie van het bedrijf, zoals receptionist(e) of telefonist(e) of bijvoorbeeld het onderhoud van het bedrijfspand.


2003 2004 2005 Aantal Sw'ers werkzaam in de uitvoering van het Sw- bedrijf (in fte)


9. Hoe hoog is het ziekteverzuim onder Sw'ers geweest, gemeten in ziektedagen?


2003 2004 2005 Ziekteverzuim Sw'ers (in ziektedagen)


10. Bestaan er afspraken met de gemeente(n) over de hoogte van de gemeentelijke bijdragen? (kies een van onderstaande codes)

1=er wordt geen gemeentelijke bijdrage ontvangen
2= er wordt wel een gemeentelijke bijdrage ontvangen, maar er bestaan geen afspraken over een gemeentelijke bijdrage

3=omvang van gemeentelijke bijdrage is vooraf vastgesteld (of limiet)
4=tekorten worden aangezuiverd met gemeentelijke bijdragen (open einde)


2003 2004 2005 Code


11. Na de indicatiestelling van CWI brengen Sw-bedrijven dikwijls zelf nog in beeld wat iemand het beste kan gaan doen binnen of buiten het bedrijf.

Kunt u aangeven voor welk deel van de instroom van nieuwe Sw'ers dit gedaan is (in procenten)?
Indien dit niet van toepassing is in uw bedrijf, dan kunt u volstaan met het invullen van 0 procent.


2003 2004 2005 Percentage van de instroom van nieuwe Sw'ers


12. Hoe hoog is het totale (interne en externe) opleidingsbudget voor Sw'ers (in duizenden euro's)?


2003 2004 2005 Totale opleidingsbudget (in duizenden euro's)


13. Hoeveel opleidingstrajecten worden er aangeboden aan Sw'ers op basis van een contract met een ROC?

88 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Enquête Sw-bedrijven


2003 2004 2005 Aantal aangeboden opleidingstrajecten (contract met een ROC)


14. Hoeveel opleidingstrajecten worden er intern in het Sw-bedrijf aangeboden aan Sw'ers?


2003 2004 2005 Aantal aangeboden opleidingstrajecten (intern in
Sw-bedrijf)


15. Welk deel van de totale huisvestingskosten heeft betrekking op het huren van panden? (kies een van onderstaande codes)

1=geen huur, alleen eigen bezit

2=er zijn wel huurpanden, maar het huurbedrag bedraagt minder dan 25% van de kosten
3=huurbedrag ligt tussen de 25% en 50%

4=huurbedrag ligt tussen de 50% en 75%

5=meer dan 75% betreft huur


2003 2004 2005 Code


16. Bestaat er een afzonderlijke acquisitie unit? (kies een van onderstaande codes). Met acquisitie bedoelen we activiteiten die ondernomen worden om klanten te werven. Dit zijn zowel werkplekken bij reguliere werkgevers als werkopdrachten die in de beschutte werkomgeving van het Sw-bedrijf worden uitgevoerd.

1=nee, acquisitie wordt per bedrijf/unit/werkmaatschappij gepleegd
2=ja, er is een centrale acquisitie unit

3= zowel antwoord 1 als 2 is van toepassing


2003 2004 2005 Code


17. Hebben personen die belast zijn met acquisitie een acquisitietarget en is hieraan een beloning gekoppeld? (kies een van onderstaande codes)

1 = nee

2 = ja, verder geen bonus/sanctie

3 = ja, aan bereiken targets is een bonus verbonden.


2003 2004 2005 Code

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 89

Enquête Sw-bedrijven
18. Is er sprake geweest van een fusie, overname, uitbreiding van activiteiten of vergaande reorganisatie?

1=nee

2=fusie/overname/uitbreiding

3=vergaande reorganisatie

4= zowel antwoord 2 als 3 is van toepassing


2003 2004 2005 Code


19. Is er sprake geweest van een verhuizing of grootscheepse herhuisvesting?
1=nee

2=ja


2003 2004 2005 Code


20. Door wie is deze enquête ingevuld?
Deze gegevens zullen alleen worden gebruikt bij eventuele vragen of onduidelijkheden

Naam: ....................................................................................................... Telefoonnummer: ....................................................................................

Tot slot

21. Indien u nog vragen of opmerkingen over het onderzoek of het onderwerp in het algemeen heeft kunt u deze hieronder opschrijven.

---

---

---

---

---

---

---
Wij willen u hartelijk danken voor uw medewerking aan het onderzoek!

Respons op enquête
De volgende tabel geeft de verhoudingen weer naar grootte in voltijds Sw'ers tussen de Sw-bedrijven in de enquête, de Sw-bedrijven die hebben deelgenomen aan het onderzoek middels een machtiging aan Cedris, en de totale populatie Sw-bedrijven in Nederland. De enquêteresultaten geven een goede representatie van de populatie, zo blijkt uit tabel b2. Met name kleinere Sw-bedrijven hebben geen machtiging afgegeven voor het onderzoek.


90 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Tabel b2 Procentuele verdeling populatie, onderzochte Sw-bedrijven en Sw-bedrijven aanvullend geënquêteerd naar grootte in voltijds Sw fte's, 2005
Populatie Onderzochte Enquête bedrijven Kleinere Sw-bedrijven ( 1.000 Sw fte's in dienst) 33% 39% 34% Totaal 100% 100% 100%

Statistische beschrijving gegevens
Tabellen b3 tot en met b7 geven een statistische beschrijving van de gehanteerde gegevens in dit onderzoek. Het betreft de periode 2003-2005. In hoofdstuk 4 is aangegeven welke bronnen hiervoor gebruikt zijn.

Tabel b3 Statistische beschrijving productie en opbrengsten
Variabele Jaar N Gemiddelde Standaardafwijking Minimum Maximum
2003 72 833 593 92 3611 Interne Plaatsen 2004 71 817 581 95 3631
2005 75 799 561 95 3363
2003 72 116 143 0 669 Plaatsingen detachering 2004 71 148 180 0 989
2005 75 151 159 0 724
2003 72 11 12 0 65 Begeleidwerkenplaatsen 2004 71 13 16 0 72
2005 75 18 25 0 120
2003 72 40.413 8.468 32.349 83.118 Opbrengstprijzen intern 2004 71 40.644 7.192 31.949 75.421
2005 75 40.943 6.092 31.581 65.187
2003 72 44.412 11.203 23.974 79.133 Opbrengstprijzen

2004 71 43.046 11.688 24.611 76.085 detachering

2005 75 40.990 10.799 24.139 76.440
2003 72 25.296 1.632 20.431 33.524 Opbrengstprijzen begeleid

2004 71 25.466 1.155 20.739 28.122 werken

2005 75 25.911 1.713 17.227 30.522
2003 72 13.413 10.835 2.106 70.698 Netto omzet (x 1.000) 2004 71 13.811 11.277 2.249 71.038
2005 75 13.479 11.071 2.122 74.069

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 91

Tabel b4 Statistische beschrijving inzet van middelen, kosten en winsten (x 1.000)

Variabele Jaar N Gemiddelde Standaardafwijking Minimum Maximum
2003 72 36.702 27.839 4.469 172.066 Kosten 2004 71 38.188 28.890 4.536 175.031
2005 75 38.336 28.561 4.695 179.632
2003 72 23.253 18.342 2.227 114.117 Loonkosten Wsw 2004 71 24.527 19.036 2.401 114.303
2005 75 24.699 18.799 2.483 117.937
2003 72 5.356 4.110 595 19.029 Loonkosten overig personeel 2004 71 5.497 4.060 662 20.540
2005 75 5.308 3.772 703 19.219
2003 72 8.093 7.034 890 44.802 Overige kosten 2004 71 8.164 7.413 571 47.135
2005 75 8.330 7.293 820 45.833
2003 72 1.434 2.537 -5.725 15.982 Winsten 2004 71 865 2.452 -6.529 13.020
2005 75 228 2.564 -11.100 11.850

Tabel b5 Statistische beschrijving omgevingsvariabelen
Variabele Jaar N Gemiddelde Standaardafwijking Minimum Maximum
2003 72 10% 4% 2% 25% Percentage ernstige

2004 71 11% 5% 3% 28% handicap

2005 75 13% 5% 4% 30%
2003 72 16% 3% 9% 22% Percentage 55-plussers 2004 71 17% 3% 9% 24%
2005 75 17% 3% 11% 25%
2003 59 27% 16% 0% 94% Omzetaandeel

2004 59 27% 15% 0% 92% groenvoorziening

2005 59 28% 15% 0% 90%
2003 59 41% 20% 0% 83% Omzetaandeel Industrie 2004 59 40% 19% 0% 82%
2005 59 38% 18% 0% 78%
2003 59 19% 19% 0% 100% Omzetaandeel

2004 59 19% 19% 0% 100% dienstverlening

2005 59 20% 19% 0% 100%
2003 59 12% 16% 0% 100% Omzetaandeel overig 2004 59 13% 16% 0% 100%
2005 59 14% 16% 0% 100%
2003 46 27% 16% 2% 78% Percentage psychosociaal

2004 46 29% 16% 0% 70% gehandicapten

2005 46 31% 17% 1% 73%


92 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Tabel b6 Statistische beschrijving kenmerken bedrijfsvoering, de categorale variabelen. Variabele en antwoordcategorieën Percentage Percentage Percentage
2003 2004 2005 Juridische entiteit (n=61)
Deel van gemeente 18% 18% 16% Werkvoorzieningsschap 48% 44% 44% Naamloze vennootschap 10% 13% 11% Besloten vennootschap 8% 8% 8% Combinatie van werkvoorzieningsschap en bv 8% 8% 11% Anders 8% 8% 8% Afspraken gemeentelijke bijdrage (n=61)
geen gemeentelijke bijdrage 28% 31% 34% omvang vooraf vastgesteld (of limiet) 56% 54% 52% tekorten worden aangezuiverd (open einde) 16% 15% 13% Welk deel huisvestingskosten betreft huren
panden? (n=61)
geen huur 26% 25% 23% huurbedrag minder dan 25% 62% 66% 62% huurbedrag tussen de 25% en 50% 7% 7% 11% huurbedrag meer dan 75% 5% 3% 3%

Afzonderlijke acquisitie unit (n=61)
nee, acquisitie per afzonderlijke bedrijfsunit 61% 59% 54% ja, centrale acquisitie unit 18% 18% 20% combinatie van beide 21% 23% 26% Beloning personen belast met acquisitie (n=61)
Nee 70% 70% 70% ja, geen bonus/sanctie 23% 21% 23% ja, aan bereiken targets is een bonus verbonden 7% 8% 7% Fusie, overname, uitbreiding of vergaande
reorganisatie (n=61)
Nee 92% 84% 79% fusie/overname/uitbreiding 2% 5% 3% vergaande reorganisatie 5% 7% 16% zowel fusie/... als reorganisatie 2% 5% 2% Verhuizing
Ja 2% 8% 7%

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 93

Tabel b7 Statistische beschrijving kenmerken bedrijfsvoering, de continue variabelen

Variabele Jaar N Gemiddelde Standaardafwijking Minimum Maximum
2003 61 4 4 1 18 Zelfstandige bedrijven 2004 61 4 4 1 18
2005 61 4 4 1 18
2003 61 1.985 4.774 0 28.400 Omzet andere dan Wsw-

2004 61 2.118 5.176 0 34.600 activiteiten (x 1.000)

2005 61 1.863 4.616 0 31.500
2003 56 51% 49% 0% 100% Percentage 'werkindicatie'

2004 56 53% 49% 0% 100% naast indicatie CWI

2005 56 71% 45% 0% 100%
2003 59 189 193 8 900 Opleidingsbudget (x 1.000) 2004 59 180 195 6 960
2005 60 175 195 8 990
2003 49 26 48 0 300 Opleidingstrajecten ROC 2004 49 26 48 0 300
2005 50 36 62 0 350
2003 49 75 94 0 330 Opleidingstrajecten intern 2004 49 95 152 0 890
2005 49 125 167 0 900
2003 64 13% 4% 4% 24% Ziekteverzuim* 2004 68 13% 3% 6% 18%
2005 71 12% 2% 6% 18%
* Let op: gegevens afkomstig uit verschillende bronnen, bewerking ECORYS, extreme gevallen buiten beschouwing gelaten.


94 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Bijlage bij hoofdstuk 5

Winstfunctie
Specificatie
Er wordt in dit onderzoek ten eerste uitgegaan van een winstmodel (zie bijvoorbeeld Färe en Primont, 1995). Het winstmodel bestaat uit een winstfunctie en een aantal bij- behorende winstaandelenvergelijkingen. We analyseren winsten, uitgaande van opbrengsten inclusief gemeentelijke bijdrage, zoals in de hoofdtekst reeds aangegeven.

In de praktijk komen er Sw-bedrijven voor die verliezen lijden. Theoretisch is dit een lastig probleem, waarmee rekening gehouden moet worden. Aangezien we in het model de natuurlijke logaritme functie gebruiken, moeten deze negatieve winsten op een of andere manier opgehoogd worden. De natuurlijke logaritme functie heeft namelijk een positief domein. De negatieve winsten zijn daarom opgehoogd naar een getal net boven nul. Als alternatief is geprobeerd om de zowel de positieve als negatieve winsten op te hogen met het verschil tussen het grootste tekort en een nulwinst (dus eenzelfde ophoging van alle verliezen en winsten). Deze ophoging leidde echter tot grote schattingsproblemen van het winstmodel en is daarom achterwege gelaten.

Alle winstcomponenten worden verondersteld een translogaritmische functie te volgen. De winstvergelijking ziet er dan als volgt uit:

ln() = a + bi ln(P ) + 1 bi, j ln(P )ln(Pj ) + ck ln(Wk ) + 1 ck,l ln(Wk )ln(Wl ) i 2 i 2 i i, j k k,l
+ dm ln(Zm ) + 1 dm,n ln(Zm,n ) + ei,k ln(P)i ln(Wk ) + fi,m ln(P )ln(Zm )
2 i m m,n i,k i,m
+ gk,m ln(Wk )ln(Zm ) + h0TIME + h1TIME2 + h2,i ln(P )TIME
---
k,m i
+ h3,k ln(Wk )TIME + h4,m ln(Zm )TIME + bbsQs
k m s Hierbij is:
= opgehoogde winst, uitgaande van opbrengsten inclusief gemeentelijke bijdrage De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 95

P
i = prijs output i
Wk = prijs input k
Zm = fixed input m
Qs = omgevingsvariabele s
TIME = tijd
ao ,bi ,ck ,dm ,bi, j ,ck,l ,dm,n ,ei,k , fi,m ,gk,m ,h0 ,h1,h2,i ,h3,k ,h4,m en bbs de te schatten parameters

Winstaandelen output
Si
out = bi + bi, j ln(pj ) + ei,k ln(wk ) + fi,m ln(zm ) + h2,it j k m Si
out = winstaandeel output i

Winstaandelen input

Sk
in = -ck + ck,l ln(wl )li,k ln(pi ) + gk,m ln(zm ) + h3,kt
e i m Sk
in = winstaandeel input k

Schattingsresultaten
Winstefficiëntie
Figuur b1 geeft de winstefficiëntie weer. Op de horizontale as staan de bedrijven weer- gegeven gesorteerd naar oplopende winstefficiëntie, op de verticale as de winstefficiëntie. De winstefficiëntie is een getal tussen 0 en 1. Bij een waarde van 1 is sprake van maximale winst16. Een getal kleiner dan 1 geeft het aandeel weer van de maximaal haalbare winst. Een efficiëntie van 0,9 betekent dus dat deze instelling 90 procent heeft behaald van wat maximaal haalbaar is. Hierbij is al gecorrigeerd voor de opbrengsten van de gemeentelijke bijdrage.


16 Een aantal instellingen zou strikt genomen hier zelfs een negatieve winstefficiëntie moeten hebben. Deze hebben we hier op nul gesteld.

96 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Figuur b1 Winstefficiëntie, 2005

1,0
0,9
0,8
0,7
0,6
0,5
0,4
0,3
0,2
0,1
0,0

Uit figuur b1 blijkt dat voor het gros van de Sw-bedrijven geldt dat er sprake is van een zeer lage winstefficiëntie. Voor 22 van de 76 bedrijven in de steekproef is sprake van een zeer kleine winst of zelfs een verlies. Voor de overige bedrijven gelden eveneens bescheiden efficiëntiescores. De meeste bedrijven hebben een winstefficiëntiescore tussen 0,1 en 0,4. Deze bedrijven behalen dus maar tussen de 10 en 40 procent van de winst die zij maximaal zouden kunnen behalen. Het referentiepunt of de best practice is een bedrijf uit 2004, dat ver boven de andere bedrijven uitsteekt. Merk op dat bij de berekening al gecorrigeerd is voor een aantal omgevingskenmerken. Het effect hiervan op de winst is dus al verdisconteerd. De laatste regels van tabel b8 (vanaf het percentage laag opgeleiden in de regio) bevatten de resultaten hiervan. De te verklaren variabele is de natuurlijke logaritme van de opgehoogde winst.

Tabel b8 Schattingsresultaten winstfunctie (eerste analyse)
Schatting Standaard afwijking T-waarde Constante 0,37 0,13 2,85 Dummy jaar=2004 -0,13 0,12 -1,10 Dummy jaar=2005 -0,35 0,13 -2,58 Opbrengstprijs intern 1,93 0,45 4,31 Opbrengstprijs detachering -0,05 0,23 -0,24 Opbrengstprijs begeleid werken 0,20 0,91 0,22 Opbrengstprijs intern * Opbrengstprijs intern -2,70 3,48 -0,78 Opbrengstprijs intern * Opbrengstprijs detachering -0,42 1,75 -0,24 Opbrengstprijs intern * Opbrengstprijs begeleid werken 4,66 6,78 0,69 Opbrengstprijs detachering * Opbrengstprijs detachering -3,12 1,15 -2,71 Opbrengstprijs detachering * Opbrengstprijs begeleid werken -3,55 3,43 -1,03 Opbrengstprijs begeleid werken * Opbrengstprijs begeleid werken 2,30 8,57 0,27 Prijs Sw-personeel -1,21 1,17 -1,04 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 97

Schatting Standaard afwijking T-waarde

Prijs overig personeel -0,24 0,24 -1,01 Prijs materiaal -0,91 1,36 -0,67 Prijs kapitaal 1,28 0,28 4,49 Prijs Sw-personeel * Prijs Sw-personeel -9,49 26,30 -0,36 Prijs Sw-personeel * Prijs Overig personeel 2,13 3,98 0,53 Prijs Sw-personeel * Prijs materiaal -72,92 37,00 -1,97 Prijs Sw-personeel * Prijs kapitaal -6,49 3,58 -1,81 Prijs overig personeel * Prijs overig personeel 0,12 0,54 0,22 Prijs overig personeel * Prijs materiaal 1,30 7,11 0,18 Prijs overig personeel * Prijs kapitaal 1,67 0,72 2,32 Prijs materiaal * prijs materiaal 191,45 102,60 1,87 Prijs materiaal * prijs kapitaal -14,00 5,19 -2,70 Prijs kapitaal * prijs kapitaal 0,98 0,97 1,01 Sw fte's 0,82 0,12 6,79 Opbrengstprijs intern * Prijs Sw personeel 1,85 7,37 0,25 Opbrengstprijs intern * Prijs overig personeel 2,56 1,89 1,35 Opbrengstprijs intern * Prijs materiaal -4,69 10,34 -0,45 Opbrengstprijs intern * Prijs kapitaal -1,26 1,37 -0,92 Opbrengstprijs detachering * Prijs Sw personeel 3,67 4,21 0,87 Opbrengstprijs detachering * Prijs overig personeel -0,76 0,93 -0,82 Opbrengstprijs detachering * Prijs materiaal 4,37 4,78 0,91 Opbrengstprijs detachering * Prijs kapitaal -0,19 0,61 -0,30 Opbrengstprijs begeleid werken * Prijs Sw personeel 19,88 16,37 1,21 Opbrengstprijs begeleid werken * Prijs overig personeel 0,48 4,20 0,11 Opbrengstprijs begeleid werken * Prijs materiaal -27,14 21,38 -1,27 Opbrengstprijs begeleid werken * Prijs kapitaal 3,37 2,44 1,38 Percentage laag opgeleiden regio 0,26 0,40 0,65 Werkloosheidspercentage -0,05 0,20 -0,27 Aandeel ernstig gehandicapten -0,03 0,12 -0,26 Percentage 55-plussers 1,12 0,31 3,65 Lage bevolkingsdichtheid -0,13 0,15 -0,87 Hoge bevolkingsdichtheid 0,00 0,12 -0,02 Aantal gemeentes waar Sw-bedrijf voor werkt 0,21 0,07 2,74 Een vet-/schuinsgedrukte parameter is significant op het 95-/90-procent betrouwbaarheidsniveau. R2=5%.

Uit tabel b8 blijkt dat, kijkend naar de omgevingskenmerken, statistisch significante effecten aan te tonen zijn voor het aandeel 55-plussers en het aantal gemeenten waarvoor een Sw-bedrijf werkt. Een hoger aandeel 55-plussers gaat gepaard met hogere winsten. Een groei van 10 procent van het percentage 55-plussers betekent een toename van de winst met 11 procent (= 10% x 1,12). Alhoewel 55-plussers duurder zijn dan hun jongere Sw-collega's, leveren zij blijkbaar aan de andere kant ook meer op. Dit komt tot uiting in een hogere winst. Hier werden we ook al op gewezen in de interviews. Verder hangt een hoger aantal gemeenten waarvoor een Sw-bedrijf werkt samen met hogere winsten. Een verdubbeling van het aantal betrokken gemeenten, bijvoorbeeld van 2 naar 4, impliceert een groei van de winst met 20 procent (= 100% x 0,21).


98 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

De andere variabelen geven een aantal statistisch niet-significante effecten te zien.

Schaaleffecten
Bij een optimale winst hoort een optimale omvang en samenstelling van de productie. Als een bedrijf niet in staat is geweest om de optimale winst te realiseren dan kan dit verschillende oorzaken hebben. Een van deze oorzaken kan een te kleine of te grote omvang van de productie zijn. Een kleine instelling heeft dikwijls met relatief hoge vaste kosten te maken, terwijl bijvoorbeeld een heel grote instelling veel meer hiërarchische lijnen kent en een grote mate van bureaucratie. Te kleine en te grote bedrijven hebben daarom dikwijls te maken met hoge kosten en lage winsten.

De schattingen geven echter aan dat er voor Sw-bedrijven geen sprake is van schaalvoor- of nadelen. Een statistische toets op het voorkomen van schaalvoor- of nadelen wordt ruimschoots verworpen.

Bedrijfsvoering
Naast schaaleffecten, autonome veranderingen in de tijd en een niet-optimale samen- stelling van de geleverde diensten of ingezette middelen zijn er nog andere specifieke kenmerken van de bedrijfsvoering aan te wijzen die effect hebben op de winstefficiëntie. Deze zijn weergegeven in tabel b9. Dit effect geeft aan in welke mate aanpassingen in de bedrijfsvoering kunnen bijdragen aan een vergroting van de winstefficiëntie. Het betreft hier uitsluitend het effect van de in de analyse genoemde kenmerken van de bedrijfs- voering. Er zijn ongetwijfeld nog andere effecten op te sporen, die hier niet zijn verdisconteerd. De te verklaren variabele is hier de natuurlijke logaritme van de winstefficiëntiescores.

Tabel b9 Effecten van bedrijfsvoering op winstefficiëntie
Variabele Schatting Standaard T-waarde Parameter afwijking Constante -0,01 0,18 -0,06 Dummy Werkvoorzieningsschap
(publieksrecht) 0,11 0,11 0,99 Aandeel groenvoorziening 0,17 0,10 1,67 Aandeel overige dienstverlening/overig 0,08 0,07 1,15 Dummy gelimiteerde gemeentelijke bijdrage
(afspraak vooraf gemaakt) 0,20 0,10 1,95 Dummy acquisitie per unit -0,18 0,11 -1,64 Ziekteverzuim -0,20 0,21 -0,99 Exploitatiereserve overige regelingen -0,03 0,04 -0,68 Aantal wachtlijsters gedeeld op aantal
werkzame Sw'ers (fte) -0,05 0,10 -0,55 Een vet-/schuinsgedrukte parameter is significant op het 95-/90-procent betrouwbaarheidsniveau. Tobitregressie: R2 predicted-observed values: 12%.

De variabelen afspraken vooraf over gemeentelijke bijdrage (op het 95%-betrouwbaar- heidsniveau), aandeel groenvoorziening en acquisitie per unit (beiden op het 90%- betrouwbaarheidsniveau) hebben een significant effect op de winstefficiëntie, zo blijkt uit tabel b9. Sw-bedrijven die een afspraak vooraf met de gemeente maken over de De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 99

gemeentelijke bijdrage halen hogere winstefficiëntiescores dan bedrijven die andere of geen afspraken met de gemeente maken (20%). Deze bedrijven zijn vooraf al verzekerd van inkomsten of hebben vooraf de zekerheid geen bijdrage te ontvangen, hetgeen tot hogere winstefficiënties leidt. Een hoger omzetaandeel van de werksoort groenvoor- ziening, leidt tot een hogere winstefficiëntie bij Sw-bedrijven . Een toename van het aandeel van bijvoorbeeld 20 procent naar 22 procent (dus een stijging van het aandeel met 10%) leidt tot een toename van 1,7 procent (=10%*0,17) van de winstefficiëntie. Hetzelfde geldt voor de werksoort overige dienstverlening/overig, zij het dat dit effect kleiner en niet significant is. Verder halen Sw-bedrijven die per unit acquisitie plegen significant lagere efficiëntiescores dan bedrijven die een centrale acquisitie-unit hebben of gebruik maken van een combinatie van beiden (-18%).

Verder vinden we niet-significante effecten voor enkele andere variabelen.

De variabelen verhuizing, percentage herindicatie, opleidingsbudget en soort opleidings- traject, percentage huren panden en het aantal zelfstandige bedrijven leverden geen betrouwbare of plausibele schattingen op (vanwege bijvoorbeeld een gebrek aan voldoende waarnemingen) en zijn buiten bovenstaande analyse gelaten.

Opbrengstenfunctie
Specificatie
Er wordt in dit onderzoek ten tweede uitgegaan van een opbrengstenmodel zoals omschreven in Kumbhakar (2000). Het opbrengstenmodel bestaat uit een opbrengsten- functie en een aantal bijbehorende opbrengsten-aandelenvergelijkingen. Zoals in de hoofdtekst aangegeven gaan we in deze analyse uit van opbrengstprijzen zonder gemeentelijke bijdrage.

Alle opbrengstcomponenten worden verondersteld een translogaritmische functie te volgen. De opbrengstenvergelijking ziet er dan als volgt uit:

ln(R) = a0 + bi ln(P ) + 1 bi, j ln(P )ln(Pj ) + ck ln(Xk ) + 1 ck,l ln(Xk )ln(Xl ) i 2 i 2 i i, j k k,l
+ dm ln(Zm ) + 1 dm,n ln(Zm )ln(Zn ) + ei,k ln(P )ln(Xk ) + fi,m ln(P )ln(Zm )
2 i i m m,n i,k i,m
+ gk,m ln(Xk )ln(Zm ) + h0TIME + h1TIME2 + h2,i ln(P )TIME
---
k,m i
+ h3,k ln(Xk )TIME + h4,m ln(Zm )TIME
k m
Hierbij is:
R = opbrengsten, uitgaande van opbrengstprijzen zonder gemeentelijke bijdrage;
100 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

P
i = opbrengstprijs dienst i;
Xk = hoeveelheid ingezet middel k;
Zm = omgevingskenmerk m;
TIME = tijd
ao ,bi ,ck ,dm ,bi, j ,ck,l ,dm,n ,ei,k , fi,m ,gk,m ,h0 ,h1,h2,i ,h3,k ,h4,m de te schatten parameters

Opbrengstaandelen
Si
out = bi + bi, j ln(Pj ) + ei,k ln(Xk ) + fi,m ln(Zm ) + h2,it (i=1,..I) j k m Si
out = opbrengstaandeel dienst i

Schattingsresultaten
Tabel b10 geeft de schattingresultaten van de opbrengstenfunctie weer. De te verklaren variabele is de natuurlijke logaritme van de opbrengsten (zonder gemeentelijke bijdrage).

Tabel b10 Schattingsresultaten opbrengstfunctie
Standaard Schatting T-waarde afwijking Constante 0,03 0,00 12,39 Dummy jaar=2004 0,00 0,00 1,19 Dummy jaar=2005 0,00 0,00 0,98 Opbrengstprijs intern 0,89 0,00 221,54 Opbrengstprijs detachering 0,11 0,00 27,21 Opbrengstprijs begeleid werken 0,01 0,00 6,80 Opbrengstprijs intern * Opbrengstprijs intern -0,09 0,01 -6,49 Opbrengstprijs intern * Opbrengstprijs detachering 0,11 0,01 9,15 Opbrengstprijs intern * Opbrengstprijs begeleid werken -0,02 0,01 -3,78 Opbrengstprijs detachering * Opbrengstprijs detachering -0,10 0,01 -8,56 Opbrengstprijs detachering * Opbrengstprijs begeleid werken -0,01 0,00 -2,84 Opbrengstprijs begeleid werken * Opbrengstprijs begeleid werken 0,03 0,01 4,61 Inzet Sw personeel 0,99 0,01 119,80 Inzet overig personeel -0,01 0,00 -2,56 Inzet materiaal 0,01 0,00 2,43 Inzet kapitaal 0,00 0,00 1,27 Inzet Sw personeel * Inzet Sw personeel -0,04 0,03 -1,31 Inzet Sw personeel * Inzet Overig personeel 0,02 0,01 1,76 Inzet Sw personeel * Inzet materiaal 0,00 0,01 0,16 Inzet Sw personeel * Inzet kapitaal 0,01 0,01 1,01 Inzet overig personeel * Inzet overig personeel 0,01 0,01 0,77 Inzet overig personeel * Inzet materiaal -0,01 0,01 -0,95 Inzet overig personeel * Inzet kapitaal -0,01 0,01 -1,77 Inzet materiaal * Inzet materiaal 0,00 0,00 -1,13 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 101

Standaard Schatting T-waarde afwijking Inzet materiaal * Inzet kapitaal 0,01 0,00 1,23 Inzet kapitaal * Inzet kapitaal -0,01 0,01 -0,95 Opbrengstprijs intern * Inzet Sw personeel -0,06 0,01 -3,92 Opbrengstprijs intern * Inzet overig personeel -0,03 0,01 -3,19 Opbrengstprijs intern * Inzet materiaal 0,01 0,01 1,62 Opbrengstprijs intern * Inzet kapitaal 0,02 0,01 3,11 Opbrengstprijs detachering * Inzet Sw personeel 0,05 0,01 3,84 Opbrengstprijs detachering * Inzet overig personeel 0,02 0,01 2,66 Opbrengstprijs detachering * Inzet materiaal -0,01 0,01 -2,64 Opbrengstprijs detachering * Inzet kapitaal -0,01 0,01 -1,99 Opbrengstprijs begeleid werken * Inzet Sw personeel 0,00 0,00 0,79 Opbrengstprijs begeleid werken * Inzet overig personeel 0,01 0,00 2,92 Opbrengstprijs begeleid werken * Inzet materiaal 0,00 0,00 3,11 Opbrengstprijs begeleid werken * Inzet kapitaal -0,01 0,00 -5,08 Percentage bevolking met laag opleidingsniveau regio 0,01 0,01 0,70 Regionaal werkloosheidspercentage 0,00 0,00 0,30 Aandeel ernstig gehandicapten 0,01 0,00 2,91 Percentage 55-plussers bedrijf 0,01 0,01 1,42 Lage bevolkingsdichtheid 0,01 0,00 1,78 Hoge bevolkingsdichtheid 0,00 0,00 1,52 Aantal gemeenten waar Sw-bedrijf voor werkt 0,00 0,00 -0,56 Gemeentelijke bijdrage per Sw'er 0,00 0,00 1,80 Een vet-/schuinsgedrukte parameter is significant op het 95-/90-procent betrouwbaarheidsniveau. R2=99,9%.

Kostenfunctie
Specificatie
Ten derde wordt in dit onderzoek uitgegaan van een kostenmodel zoals voorgesteld door Kumbhakar (1997). Het kostenmodel bestaat uit een kostenfunctie en een aantal bijbehorende kosten-aandelenvergelijkingen:

Alle kostencomponenten worden verondersteld een translogaritmische functie te volgen. De kostenvergelijking ziet er dan als volgt uit:


102 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

m n n' m m ln(Co )=a0 +bi ln(Yi )+ci ln(Wi )+di ln(Zi )+1/2 bij ln(Yi )ln(Yj )+ i=1 i=1 i=1 i=1 j=1 n n n' n'
1/2 cij ln(Wi )ln(Wj )+1/2 dij ln(Zi )ln(Z j )+ i=1 j=1 i=1 j=1 m n n' n eij ln(Yi )ln(Wj )+ fij ln(Zi )ln(Wj )+ i=1 j=1 i=1 j=1 n' m n gij ln(Zi )ln(Yj )+h0 *TIME+h11 *TIME2 + iiTIME*ln(Wi ) i=1 j=1 i=1
+bbsQs
s
Hierbij is:
C0 = totale kosten
Yi = output i (i = 1,.., n)
Wi = prijs input i (i = 1,.., n)
Zi = fixed input i (i = 1,.., n)
Qs = omgevingsvariabele s
TIME = tijd

ao ,bi ,ci ,di ,bij ,cij ,dij ,eij , fij , gij ,h0 ,h11,ii en bbs de te schatten parameters

Met behulp van Shephard's Lemma kunnen de optimale kostenaandelen uit deze kostenfunctie afgeleid worden:

n m n' Si =ci +cij ln(Wj )+eij ln(Yj )+ fij ln(Z j )+ii *TIME(i =1,..n) o
j=1 j=1 j=1 Si

o = kostenaandeel input i (i = 1,.., n)

Schattingsresultaten
Analoog aan de winstanalyse is ook de kostenanalyse in twee stappen uitgevoerd. Ten eerste is de kostenfunctie met regionale, exogene omgevingskenmerken geschat. De in deze stap uitgerekende kostenefficiëntiescores zijn in een tweede analyse verklaard uit een aantal bedrijfsspecifieke kenmerken. Tabel b11 geeft de schattingresultaten van het eerste deel van de kostenfunctie weer. De te verklaren variabele is de natuurlijke logaritme van de kosten per Sw-bedrijf.

Tabel b11 Schattingsresultaten kostenfunctie
Schatting Standaard afwijking T-waarde Constante -0,02 0,01 -1,61 Dummy jaar = 2004 0,00 0,00 -0,95 Dummy jaar = 2005 -0,01 0,00 -2,03 Interne plaatsen 0,80 0,02 39,96 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 103

Schatting Standaard afwijking T-waarde

Detacheringen 0,14 0,01 14,85 Begeleidwerkenplaatsen 0,01 0,01 1,43 Interne plaatsen * Interne plaatsen 0,03 0,01 3,49 Interne plaatsen * Detacheringen -0,05 0,00 -16,37 Interne plaatsen * Begeleidwerkenplaatsen 0,00 0,00 -2,05 Detacheringen * Detacheringen 0,07 0,00 32,78 Detacheringen * Begeleidwerkenplaatsen 0,00 0,00 -2,51 Begeleidwerkenplaatsen * Begeleidwerkenplaatsen 0,01 0,00 8,60 Prijs Sw Personeel 0,64 0,01 99,87 Prijs overig personeel 0,15 0,00 54,93 Prijs materiaal 0,20 0,01 28,26 Prijs kapitaal 0,02 0,00 30,08 Prijs Sw Personeel * Prijs Sw Personeel 0,20 0,02 9,36 Prijs Sw personeel * Prijs overig personeel -0,07 0,00 -20,95 Prijs Sw personeel * Prijs materiaal -0,11 0,02 -5,01 Prijs Sw personeel * Prijs kapitaal -0,02 0,00 -5,14 Prijs overig personeel * Prijs overig personeel 0,01 0,01 1,37 Prijs overig personeel * Prijs materiaal 0,06 0,01 8,17 Prijs overig personeel * Prijs kapitaal 0,00 0,00 -0,14 Prijs materiaal * Prijs materiaal 0,01 0,02 0,60 Prijs materiaal * Prijs kapitaal 0,03 0,00 6,19 Prijs kapitaal * Prijs kapitaal -0,01 0,00 -3,91 Begeleidwerkenplaatsen * Prijs Sw personeel 0,01 0,01 0,51 Begeleidwerkenplaatsen * Prijs overig personeel 0,00 0,00 -0,26 Begeleidwerkenplaatsen * Prijs materiaal -0,01 0,01 -0,72 Begeleidwerkenplaatsen * Prijs kapitaal 0,00 0,00 3,39 Detacheringen * Prijs Sw personeel 0,00 0,01 0,10 Detacheringen * Prijs overig personeel 0,00 0,00 0,29 Detacheringen * Prijs materiaal 0,00 0,01 -0,22 Detacheringen * Prijs kapitaal 0,00 0,00 0,24 Interne plaatsen * Prijs Sw personeel 0,01 0,00 1,23 Interne plaatsen * Prijs overig personeel 0,00 0,00 0,71 Interne plaatsen * Prijs materiaal -0,01 0,00 -1,37 Interne plaatsen * Prijs kapitaal 0,00 0,00 -0,52 Percentage laag opgeleiden regio -0,01 0,01 -0,70 Werkloosheidspercentage 0,01 0,01 1,73 Gemeentelijke bijdrage per Sw'er 0,00 0,00 1,58 Percentage 55-plussers 0,03 0,01 2,57 Percentage mannen -0,04 0,03 -1,41 Lage bevolkingsdichtheid 0,01 0,01 2,37 Hoge bevolkingsdichtheid 0,01 0,00 2,57 Aantal gemeenten waar Sw-bedrijf voor werkt 0,00 0,00 1,01 Een vet-/schuinsgedrukte parameter is significant op het 95-/90-procent betrouwbaarheidsniveau. R2=96%


104 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Tabel b12 geeft de schattingsresultaten van de tweede kostenanalyse. De te verklaren variabele hier is de natuurlijke logaritme van de winstefficiëntiescores.

Tabel b12 Relatie bedrijfsvoering en kostenefficiëntie
Variabele Schatting Standaard- T-waarde Parameter afwijking Constante -0,17 0,03 -5,19 Dummy werkvoorzieningsschap 0,06 0,03 2,17 Omzet niet Wsw-activiteiten 0,01 0,01 2,21 Aandeel groenvoorziening 0,05 0,02 2,29 Aandeel overige dienstverlening/overig 0,06 0,02 3,72 Dummy gelimiteerde gemeentelijke bijdrage -0,02 0,03 -0,65 Dummy open einde gemeentelijke bijdrage 0,05 0,04 1,46 Dummy percentage huren panden is 0% 0,09 0,03 3,16 Dummy acquisitie per unit -0,07 0,03 -2,89 Dummy fusie/reorganisatie/overname/uitbreiding -0,02 0,03 -0,57 Ziekteverzuim -0,03 0,05 -0,69 Aantal wachtlijsters gedeeld op aantal werkzame Sw'ers -0,02 0,02 -0,90 Een vet-/schuinsgedrukte parameter is significant op het 95-/90-procent betrouwbaarheidsniveau. R2=31%.

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 105

Bijlage beantwoording onderzoeksvragen

Deze bijlage legt een link tussen de onderzoeksvragen en de uitkomsten zoals gepresenteerd in de rapportage. Voor beantwoording van de eerste onderzoeksvraag verwijzen we ook naar de samenvatting van de rapportage. Een uitgebreidere beantwoording van de tweede onderzoeksvraag is te vinden in de bijlage met interviews en rondetafelconferentie.


1, Wat zijn de oorzaken van de tekorten in de uitvoering? Onderstaande figuur toont de winsten en verliezen in 2005, inclusief en exclusief gemeentelijke bijdragen.

Winsten en verliezen (x 1.000), 2005 (gesorteerd op winst/verlies exclusief gemeentelijke bijdrage)
15.000

10.000

5.000
0

-5.000

-10.000

-15.000
Winst excl gemeentelijke bijdrage Winst incl gemeentelijke bijdrage

Zonder gemeentelijke bijdrage zou de helft van de bedrijven te maken hebben met uitvoeringstekorten. Uit de figuur blijkt dat niet alle bedrijven met een tekort hebben te maken, maar een tekort dat een tekort zich bij een (groot) aantal bedrijven voordoet.

a, Welke factoren zijn aan te wijzen die de omvang van de tekorten (mede) bepalen? Onderstaande opsomming geeft de factoren weer die, volgens het onderzoek, van invloed zijn op het resultaat van het individuele Sw-bedrijf:

· Opbrengstprijzen (bestaande uit de Rijkssubsidie, de omzet per Sw'er en in een deel van de analyses ook de eventuele gemeentelijke bijdrage);
· prijzen van de ingezette middelen;

· samenstelling van de productie (intern, detachering, begeleid werken);
· samenstelling van de ingezette middelen (ambtelijk personeel, kapitaal, materiaal);
· schaal van productie (omvang in plaatsen);
De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 107


· omgeving (aandeel 55 plus, aandeel ernstig gehandicapten, bevolkingsdichtheid,

organisatievorm, werkloosheidspercentage);

· bedrijfsvoering (acquisitie, werksoorten, gemeentelijke bijdrage, andere activiteiten, huur versus koop).

b, In hoeverre kunnen in de praktijk bestaande verschillen in gemeentelijke bijdragen door deze factoren worden verklaard?
De figuur laat zien dat bedrijven met een uitvoeringstekort de hoogste gemeentelijke bijdragen hebben. Als we op basis hiervan de gedachte hanteren dat gemeentelijke bijdrage en tekort vaak samen gaan, kunnen we dezelfde factoren aanwijzen als bij 1 a. Overigens zij opgemerkt dat het ook voorkomt dat bedrijven zonder tekort een bijdrage ontvangen en andersom bedrijven met een tekort geen bijdrage ontvangen (zie ook figuur). De genoemde factoren verklaren dus deels de verschillen in gemeentelijke bijdragen.

Daarnaast constateert het onderzoek dat het vooraf maken van afspraken tussen gemeente en het Sw-bedrijf over een (gelimiteerde) bijdrage samenhangt met een beter financieel resultaat. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat bedrijven al in een vroeg stadium weten waar ze qua opbrengsten aan toe zijn en hier rekening mee kunnen houden gedurende het jaar. De relatie kan overigens ook andersom liggen met bedrijven die het goed doen is het makkelijker om afspraken te maken.

c, In hoeverre kunnen deze verklarende factoren door de gemeente worden beïnvloed? Een aantal factoren is beïnvloedbaar door Sw-bedrijven en gemeenten Voor een goede aansturing van Sw-bedrijven is het noodzakelijk voor de gemeenten om een goede informatiepositie te hebben en inzicht te hebben in die factoren die voor een efficiënte uitvoering van de Wsw van belang zijn. We noemen een paar voorbeelden van factoren waarop gemeenten en Sw-bedrijven kunnen sturen17:

· (strategisch) vaststellen van aantal detacheringen;

· (strategisch) vaststellen van een optimale samenstelling van de werksoorten;
· vanuit winst- en kostenoogpunt keuze voor werkvoorzieningschappen;
· keuze voor centrale acquisitie-unit;

· sturen op de inleenvergoedingen waartegen Sw'ers werken;
· intensiever het instrument van bedrijfsvergelijking toe te passen, bijvoorbeeld door het deelnemen aan of organiseren van peer group bijeenkomsten.


2, In welke mate sturen gemeenten op de omvang van de tekorten en hoe doen ze dat? In het algemeen bleek het moeizaam om gemeentes te interesseren voor het onderzoek en ze te laten deelnemen aan de rondetafelconferentie of interviews. Op zich is dit al een signaal. Bij veel gemeenten wordt beleid en uitvoering van de Wsw nog volledig overgelaten aan het Sw-bedrijf. Wel zijn de verschillen groot. Het ene Sw-bedrijf heeft een goede relatie met de gemeente en heeft haar strategisch plan op de agenda gekregen. Het andere Sw-bedrijf onderhoudt nauwelijks contacten met de gemeente. Tot slot zij opgemerkt dat het veelal niet gaat om het sturen op een tekort maar veel meer om uitwisseling van informatie.


17 Voor een uitgebreide beschrijving wordt wederom verwezen naar samenvatting
108 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

a, Hoe gaan gemeenten om met tekorten? Dient de jaarlijkse gemeentelijke bijdrage om het tekort af te dekken, of wordt een (een deel van) de gemeentelijke bijdrage ook voor andere doeleinden ingezet?
Gemeentes ontvangen exploitatieoverzichten van Sw-bedrijven. Het doel is een nulexploitatiesaldo. In het geval van structurele verliezen moeten Sw-bedrijven aangeven hoe ze deze in de perken willen houden. Overigens zij opgemerkt dat gemeentelijke bijdragen in de meeste gevallen een tekort afdekken, maar soms ook voor andere doeleinden worden gebruikt (er zijn Sw-bedrijven met zowel positief resultaat als gemeentelijke bijdrage). Deze ander doeleinden kunnen bijvoorbeeld bedoeld zijn om een tekort in een ander jaar te compenseren.

b, Hoe vindt het besluitvormingsproces over de hoogte van en de inzet van de gemeentelijke bijdrage plaats in de praktijk? Welke rol spelen de verschillende partijen daarin: het Sw-bedrijf, het schap, de gemeente (gemeenteraad, wethouder, ambtenaren). Waar wordt het uiteindelijke besluit genomen?
Vanuit de interviews is weinig bekend over het besluitvormingproces over de hoogte en de inzet van de gemeentelijke bijdrage. Wel is er een voorbeeld van een bedrijf waar de uitvoering van de Wsw was aanbesteed tegen een te laag bedrag. Na een aantal jaren van verliezen is besloten om samen met de gemeente een saneringsplan op te stellen. Overigens zij opgemerkt dat de omvang van de gemeentelijke bijdrage relatief klein is ten opzichte van het totale gemeentelijke budget en ook relatief klein is ten opzichte van de exploitatie van het Sw-bedrijf.

c, Wordt door gemeenten gestuurd op de exploitatie en welke afwegingen worden daarbij gemaakt (historische afspraken, conjunctuur, financiële situatie van gemeenten, financiële reserves van het Sw-bedrijf)?
Zoals aangegeven is een lange termijn nulexploitatiesaldo het doel. In plaats van sturing is er veel meer sprake van een informatiestroom. De gemeentes ontvangen wel altijd voldoende informatie, maar hebben soms niet voldoende inzicht in de mogelijkheden tot beïnvloeding van Sw-bedrijven, het potentieel van Sw'ers of de achtergronden van bijvoorbeeld de wachtlijstproblematiek. Sommige gemeentes ontvangen ook ondernemingsplannen. Een aantal (vooral kleine) gemeentes heeft helemaal geen relatie met het Sw-bedrijf en voert ook geen beleid. De samenwerking met het Sw-bedrijf is gebaseerd op een gemeenschappelijke regeling en zowel beleid als uitvoering worden gedaan door het Sw-bedrijf. De conclusie kan hier zijn dat zolang er geen structurele tekorten zijn, gemeente geen aanleiding hebben om bij te sturen en dit ook niet doen .Bij langdurige tekorten wordt bijgestuurd, dit kan door in samenspraak met het Sw-bedrijf een saneringsplan op te stellen.

d, Indien wordt gestuurd op de exploitatie: hoe wordt dit gedaan en welke manier van sturing geeft gewenst resultaat?
Uit het voorafgaande blijkt dat we in het onderzoek niet hebben kunnen vaststellen dat er actief wordt gestuurd door de gemeente. In de interviews zijn wij geen bedrijven tegen- gekomen waar actief door de gemeente op de exploitatie wordt gestuurd. Wat echter wel geldt, is dat in geval van achterblijvend resultaat het Sw-bedrijf zich moet verantwoorden. Dit kan vervolgens uitmonden in een saneringsplan. Zoals in het voorgaande is opge- merkt is de gedachte waarschijnlijk zolang er geen structureel verlies is, hoeft er niet te De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 109

worden bijgestuurd. Impliciet wordt dus gestuurd op de lange termijn exploitatie die minimaal boven de nul moet zijn.


110 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Bijlage interviews en rondetafelconferentie

Inleiding
Om de empirische resultaten te spiegelen aan de praktijk zijn interviews gevoerd met vertegenwoordigers van SW bedrijven en gemeentes en is er een rondetafelconferentie georganiseerd met Sw-bedrijven, gemeentes, VNG, SZW en Cedris. Paragraaf 6.2 doet verslag van de resultaten uit de interviews.

Interviews
Opzet interviews en gesprekspunten
Voor de keuze van de interviews met Sw-bedrijven is een rangorde van Sw-bedrijven opgesteld op basis van de berekende winsten of verliezen in dit onderzoek (inclusief gemeentelijke bijdrage dus). Vervolgens zijn van de 10 Sw-bedrijven met de hoogste winst en de 10 met de laagste winsten of zelfs verliezen in totaal 7 bedrijven gebeld. Er is voor een oververtegenwoordiging van Sw-bedrijven met hoge winsten gekozen omdat deze bedrijven wellicht zaken over het voetlicht kunnen brengen waar andere bedrijven lering uit kunnen trekken. Daarnaast is gesproken met vier gemeentemedewerkers. Het betreft gemeentes waar de geïnterviewde bedrijven gevestigd zijn. In de andere drie gevallen was er sprake van gemeentes die nauwelijks of geen bemoeienis hadden met de Sw-bedrijven. Er was daarom geen gemeentelijke medewerker bekend of de gemeen- telijke medewerker die we hebben gesproken vond dat ze geen uitspraak konden doen over de bedrijfsvoering van het Sw-bedrijf.

Lijst met geïnterviewden

Geïnterviewde gemeentes
Er is gesproken met medewerkers van de:

· Gemeente Breda;

· Gemeente Leiden;

· Gemeente Almelo;

· Gemeente Eindhoven;

· Gemeente Bladel;

· Gemeente Tilburg.

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 111

Geïnterviewde bedrijven
Er is gesproken met medewerkers van de bedrijven:

· Soweco NV (Almelo);

· WVK-groep (Bladel);

· DZB Leiden (Leiden);

· Diamant Groep (Tilburg);

· BSW bedrijven (Breda);

· Ergonbedrijven (Eindhoven);

· Wedeo (Doetinchem).

Resultaten van interviews
De interviews hebben een sterk variërend beeld opgeleverd. Onafhankelijke winst- gevende Sw-bedrijven zijn ervan overtuigd dat ze het goed doen. In de top tien staan echter ook bedrijven die alleen door de subsidies van de gemeente een positief saldo bereiken en eigenlijk (hoge) verliezen leiden. Deze herkennen zich dus ook niet altijd in het beeld dat ze winsten behalen; wel vinden deze bedrijven dat ze efficiënt werken. Een van de bedrijven met een lage winst of tekort vindt zelf dat ze het redelijk doen, gegeven de omstandigheden. We bespreken hier kort de belangrijkste resultaten uitgesplitst naar Sw-bedrijven en gemeentes.

Sw-bedrijven
Kenmerken/factoren die bijdragen aan een goed bedrijfsresultaat zijn volgens de geïnterviewde Sw-bedrijven:

· Lage huur en een flexibel personeelsbestand.

· Regionale omstandigheden zoals het arbeidsethos in de regio, grote steden problematiek, de economische situatie, de variëteit van bedrijven in de regio en de opdrachtsituatie vanuit de gemeente als grootste opdrachtgever.
· Goed management. In het bijzonder het op tijd afstoten van verlieslijdende bedrijfsonderdelen, het aandurven om Sw'ers op niveau te laten werken, het benutten van Sw'ers voor de eigen bedrijfsvoering en het voor een goede prijs wegzetten van Sw'ers in de markt.

· Een goede verstandhouding met de gemeente. Bijvoorbeeld over bedrijfsvoering, opdrachtgeverschap en beleid.

· Hoge subsidies van de gemeente kunnen een reden zijn voor een goed resultaat.
· Type plaatsing. Detachering is de goedkoopste oplossing voor veel Sw-bedrijven, maar niet voor alle. Sw-bedrijven verschillen in hun opvatting over welke vorm plaatsing het goedkoopste is. Hoewel het de voorkeur verdient zo veel mogelijk te letten op individuele competenties en ambities, moet bij de keuze wel worden gelet op het financieel rendement dat met een plaatsing behaald wordt en de uitgangspositie van het bedrijf.

· Kenmerken van Sw'ers. Een voorbeeld is het aandeel "oude" Sw'ers (Sw'ers die niet onder de herindicatie vallen). Deze kunnen over het algemeen meer dan nieuwe Sw'ers.


112 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

De grootste problemen die de geïnterviewde Sw-bedrijven ondervinden zijn:
· Reorganisaties: Sw-bedrijven bevinden zich in een omslag van productiebedrijven naar `mensontwikkelbedrijven', waarbij Sw'ers worden gestimuleerd om in een ander bedrijf te gaan werken. Dit houdt in dat Sw-bedrijven moeten veranderen van kapitaalintensieve bedrijven met eigen huisvesting tot detacheringbedrijven met een klein bedrijfsbureau.

· Een zwakker wordende groep Sw'ers. Door aangescherpte criteria voor de Wsw wordt de groep Sw'ers gemiddeld genomen zwakker. Het gevolg is dat er nog maar beperkt Sw'ers kunnen worden geplaatst in de dienstensector waar de grootste winsten op worden gemaakt. De meeste Sw'ers kunnen alleen nog intern worden geplaatst in de industriële productie. Ook de industriële productie verandert sterk als gevolg van het lagere vaardigheidsniveau en door de concurrentie uit de lagelonen- landen. Er wordt overgeschakeld naar werk met eenvoudige handelingen. Hierop wordt verlies gemaakt. Een aantal van de Sw-bedrijven heeft deze omslag recent gemaakt of moet deze stap nog zetten.

· Veranderend cliënteel. Het accent van de aandoeningen van Sw'ers verschuift van lichamelijke klachten naar psychische klachten. Dat betekent dat de manier van werken moet veranderen.

· Langlopende huurcontracten. Sw-bedrijven die recent verzelfstandigd zijn zitten vast aan langlopende huurcontracten met gemeentes en hebben na de reorganisatie een hoog aandeel ambtenaren dat nog moet worden afgebouwd.

· Veranderingen in de loonkosten. De rijkssubsidie voor Sw'ers houdt geen rekening met veranderingen in de loonkosten. Bijvoorbeeld de bijdrage aan het pensioen, afschaffing van de SPAK, een verouderend bestand aan Sw'ers die duurder zijn en nu versterkt uitstromen en waarvoor minder productieve Sw'ers terugkomen.
· Uiteenlopende bedrijfsvoering en beleidsontwikkeling. De gemeente wil wel meer detacheringen, maar Sw-bedrijven zitten vast aan huurcontracten met hoge huis- vestingskosten en personeelskosten en heeft daarom een voorkeur voor interne plaatsingen. Dit hoewel deze interne plaatsen een kleinere winstmarge opleveren.
· Sw'ers plaatsen bij reguliere werkgevers (begeleid werk) lukt eigenlijk bijna niet. Dit omdat er te veel risico's voor bedrijven aan vastzitten, zoals ziekte van de Sw'er en een goede begeleiding van de Sw'er. Dit punt wordt overigens niet door alle bedrijven gedeeld.

· Een slechte regionale economie. Sw-bedrijven kampen met een slechte regionale economie. Dit betekent minder opdrachten voor deze bedrijven. In sommige regio's is ook sprake van minder opdrachten van de gemeentes of een ongunstig aan- bestedingsbeleid. Sommige regio's hebben een economische structuur waarbij hoge pieken en dalen optreden. Andere regio's hebben bijna geen geschikt werk in de regio voor Sw'ers en zijn in sterke mate afhankelijk van opdrachten van de gemeente.
· Het aandeel ouderen. Het aandeel ouderen bij Sw-bedrijven heeft invloed op het bedrijfsresultaat. Ouderen zijn over het algemeen duurder, moeten vaker intern worden geplaatst en zijn vaker ziek. Een hoog aandeel ouderen in een Sw-bedrijf heeft een effect op de kostendekkendheid, omdat ouderen hogere lonen hebben. Aan de ene kant kosten ze meer. Aan de andere kant stromen veel ouderen uit, maar kunnen alleen vervangen worden door personen met minder kwaliteiten. Ouderen zijn productiever dan hun jongere collega's. Tot slot zijn ouderen minder flexibel inzet- baar in een nieuwe Wsw-structuur. Ze worden moeilijker buiten de deur geplaatst, vaak simpelweg omdat zij dat niet willen.
De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 113

Naast de succesfactoren en de problemen die de geïnterviewde Sw-bedrijven genoemd hebben, kwamen ook de volgende aandachtspunten uit de interviews:
· De keuze voor detachering, begeleid werk of interne plaatsing is nogal verschillend. Een kleine meerderheid van de geïnterviewde Sw-bedrijven vindt detachering het goedkoopst, maar er zijn ook bedrijven die voor interne plaatsing en begeleid werken gaan. Sommige Sw-bedrijven blijven voorstander van interne plaatsing, hoewel ze meegaan met de trend en zeggen dat detachering goedkoper is.
· Winstgevende Sw-bedrijven vinden dat andere bedrijven het te weinig aandurven beslissingen te nemen over structurele veranderingen, bijvoorbeeld met betrekking tot ambtenaren, huisvesting of het afstoten van (verlieslijdende) bedrijfsonderdelen.
· Niemand denkt dat de bedrijfsvorm moet uitmaken voor het resultaat. Het resultaat is meer afhankelijk van de rol van de gemeente als opdrachtgever.
· Verlieslijdende Sw-bedrijven vinden dat ziekteverzuim bijna niet te beïnvloeden valt, terwijl winstgevende Sw-bedrijven zich niet druk maken om ziekteverzuim. Deze ervaren dat een goede sfeer op het werk voor de meeste Sw'ers veel belangrijker is. Of zoals een bedrijf aangeeft: "Als een Sw'er flipt, ligt de hele ploeg plat. Dit hoewel ze wel op het werk zijn."

· Een goede samenwerking met de gemeente (veel beleidsruimte) of juist helemaal geen bemoeienis van de gemeentes blijkt belangrijk voor de prestatie te zijn. Winstgevende Sw-bedrijven hebben of helemaal niets meer met de gemeente te maken of hebben veel invloed op het gemeentelijk beleid . Deze bedrijven schrijven bijvoorbeeld zelf de nota's of overleggen veel met gemeentelijke medewerkers, ook vaak informeel.

· De grootte van het werkgebied maakt voor een Sw-bedrijf nogal uit, omdat bedrijven soms meer moeite moeten doen om geschikte werkgevers te vinden. In sommige kleine regio's is er soms weinig variëteit en keuze tussen werkgevers. Vervoerskosten zijn niet zozeer een probleem. De creativiteit van het Sw-bedrijf in het onderhandelen met de werkgevers en het benutten van andere mogelijkheden is veel belangrijker.
· Sw-bedrijven hebben naast de Wsw vaak ook te maken met andere gemeentelijke taken zoals de Wet Werk en Bijstand. Sw-bedrijven hebben geen winstoogmerk, maar streven een redelijk budgetneutraal bedrijfsresultaat aan.
· Veel gesproken winstgevende Sw-bedrijven werken voor meerdere gemeentes of zijn zelfstandige gemeentelijke bedrijven.

Gemeentes
De geïnterviewde gemeentes hebben ook een aantal zaken aan het licht gebracht die interessant zijn in het kader van het onderzoek:

· Gemeentes merken op dat er een zeker spanningsveld tussen gemeentes en Sw-bedrijven bestaat. Dit spanningsveld doet zich met name voor bij het aantal plaatsingen en het type plaatsing. Deze sluiten niet noodzakelijk bij de bedrijfs- voering aan en bij het aanbesteden van opdrachten.

· Gemeentes ontvangen exploitatieoverzichten van Sw-bedrijven. Gemeentelijke bedrijven lopen mee in de reguliere Planning & Control cyclus en maken het ene jaar winst en het andere weer verlies. Winsten en verliezen blijven binnen de grenzen van het Sw-bedrijf, maar worden via het gemeentelijk budget afgedekt. Het doel is een nulexploitatiesaldo. Sw-bedrijven rapporteren per kwartaal aan de gemeente en/of de gemeenteraad en leggen aan het eind van het jaar verantwoording af. In het geval van
114 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

structurele verliezen moeten Sw-bedrijven aangeven hoe ze deze in de perken willen houden.

· De gemeentes ontvangen wel altijd voldoende informatie, maar hebben soms niet voldoende inzicht in de mogelijkheden tot beïnvloeding van Sw-bedrijven, het potentieel van Sw'ers of de achtergronden van bijvoorbeeld de wachtlijst- problematiek. Sommige gemeentes ontvangen ook ondernemingsplannen. Verder blijkt niet dat gemeentes van gemeentelijke Sw-bedrijven meer inzicht hebben in Sw-bedrijven dan gemeentes met Sw-bedrijven op afstand. In sommige gemeentes worden aanvullend op de informatieverstrekking regelmatig gesprekken gevoerd.
· Een aantal gemeentes (met name kleine gemeentes) hebben helemaal geen relatie met de Sw-bedrijven en voeren ook geen beleid. De samenwerking met het Sw-bedrijf is gebaseerd op een gemeenschappelijke regeling. Het Sw-bedrijf voert de Wsw zelfstandig uit. De goede wil van de gemeente wordt in deze gevallen uitgedrukt in een symbolische bijdrage van 1 euro per Sw'er.

Rondetafelconferentie
Opzet en deelnemers
Nadat de analyses op de winsten/verliezen en kosten zijn uitgevoerd en de interviews zijn afgenomen hebben we de gevonden resultaten op een kwalitatieve manier getoetst.

Er is een rondetafelbijeenkomst georganiseerd met afgevaardigden van Sw-bedrijven, gemeentes, SZW, VNG en Cedris. Tijdens de bijeenkomst werden de deelnemers geconfronteerd met vier stellingen. Per stelling konden de deelnemers aangeven of ze het hiermee eens of oneens waren. Zodoende werden partijen met uiteenlopende meningen over de verschillende onderwerpen in de stellingen met elkaar in discussie gebracht. Gevraagd werd een onderbouwing te geven voor het eens of oneens zijn met een bepaalde stelling.

Deelnemers rondetafelconferentie
De heer Hesselink (DZB Leiden)
De heer Sauer (Diamant Groep Tilburg)
De heer van Beers (Ergonbedrijven Eindhoven)
De heer Rens (gemeente Eindhoven)
De heer Schriever (Vereniging van Nederlandse gemeenten)
De heer Koorda (Cedris)
Mevrouw Damen ( Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid)

Stellingen
Tijdens de rondetafelconferentie zijn de volgende stellingen voorgelegd aan de deelnemers:

Stelling 1: Financieringssystematiek
Bij de modernisering van de Wsw moet de huidige financieringssystematiek grondig herzien worden. In het nieuwe financieringssysteem moet veel nadrukkelijker rekening worden gehouden met een aantal omgevingsfactoren. Regionale economische omstandigheden, sociale problematiek, mate van verstedelijking en leeftijd van Sw'ers moeten hierin worden verwerkt. De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 115

Stelling 2: Spanning maatschappelijke doelen en efficiënte bedrijfsvoering Er bestaat voor gemeenten en Sw-bedrijven een spanning tussen maatschappelijke doelen en een efficiënte bedrijfsvoering van de Wsw. Zo is het denkbaar dat juist begeleid werken en detacheringen financieel niet aantrekkelijk zijn, maar beleidsmatig juist wel gewenst.

Stelling 3: Prikkels sturing gemeente
De nieuwe wet tracht gemeenten een meer sturende rol in de Wsw te geven door meer financiële verantwoordelijkheid bij gemeenten te leggen. Deze financiële prikkels zijn echter niet voldoende om gemeenten daadwerkelijk vergaand te laten sturen.

Stelling 4: Systematiek huisvesting
De huisvestingssituatie en de daarmee gemoeide kosten verschillen sterk per Sw-bedrijf. Dit leidt mede tot verschillen in bedrijfsresultaten. Er dienen daarom een nieuwe systematiek en richtlijnen te worden ontwikkeld voor een efficiëntere huisvesting.

Deze stellingen zijn opgesteld om een inhoudelijke discussie tussen de verschillende partijen op gang te krijgen over verscheidene onderwerpen. Deze stellingen geven dus niet direct de uitkomsten van het onderzoek weer of een mening van de onderzoekers, dan wel deelnemende partijen.

Uitkomsten rondetafelconferentie
Per stelling worden hieronder de resultaten van de rondetafelconferentie weergegeven. Wij geven hier de meningen van de deelnemers van deze bijeenkomst weer.

Financieringssystematiek
De meningen over de stelling lopen uiteen. Het meest gehoorde geluid tijdens de bijeenkomst is dat de systematiek toch vooral simpel gehouden moet worden. Daarom moeten er geen, of niet teveel rekening gehouden worden met exogene factoren. De toegevoegde waarde van een model, bijvoorbeeld in de Wet Werk en Bijstand (WWB) wordt toegepast, is maar beperkt, zo denkt een aantal aanwezigen. Daarnaast is de huidige "lumpsum"bekostiging wel goed.

Een enkele deelnemer geeft aan het wel eens te zijn met de stelling. Zo moet er bijvoorbeeld rekening gehouden worden met de loonvorming. De gemeente moet deze vaststellen zo vindt de deelnemer, de bedrijven moeten hier niet mee lastig gevallen worden. Een andere deelnemer geeft aan dat de inrichting van het loongebouw nu te ingewikkeld is en pleit voor ontschotting van de verschillende gemeentelijke regelingen, zoals de WWB, de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) en de Wsw. Overschotten voor in de WWB, bijvoorbeeld, kunnen dan mooi gebruikt kunnen worden voor de tekorten Wsw. De vraag is of die ruimte er nu wel is. Volgens sommige aanwezigen wel, en volgens anderen niet.

Als er wel een model zou komen dat rekening houdt met exogene omgevingsfactoren, dan wijzen de deelnemers ons op een aantal factoren. Een aantal deelnemers wijst naar de potenties en mate van zelfstandigheid van Sw'ers. Deze hangen weer nauw samen met het soort handicap (lichamelijk, psychisch) en bijvoorbeeld leeftijd. De indicatiestelling brengt dit al in kaart en zou hierin een rol kunnen spelen. Een enkeling geeft nog aan dat
116 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

de mate van bedrijvigheid in een regio en de reiskosten in een regio een rol kunnen spelen.

Spanning maatschappelijke doelen en efficiënte bedrijfsvoering
Op een enkeling na is iedereen het eens met de stelling dat er een spanning is. "Het centraal stellen van personen leidt op termijn tot hogere opbrengsten", zo vindt de deelnemer die het niet met de stelling eens is.

Verder wordt aangegeven dat voor deze stellingen twee soorten Sw-bedrijven onderscheiden dienen te worden:

· het oude Sw-bedrijf dat zich richt op productie en interne plaatsen biedt aan Sw'ers;
· de nieuwere Sw-bedrijven die zich vooral richten op het verwerven van plaatsen bij reguliere werkgevers (detacheringen, begeleid werken).

Bij de eerste groep bedrijven zijn de spanningen duidelijk aanwezig. Bij de tweede groep spelen de spanningen wat minder. Daarnaast geven deelnemers aan dat de overgang naar meer begeleid werken en detacheringen frictiekosten met zich mee brengt. Zo geeft een deelnemer van een Sw-bedrijf aan dat het bedrijf geen compensatie ontvangt van de gemeente als een deel van het bedrijfspand leeg komt te staan wanneer een groter aandeel Sw'ers binnen het bedrijf bij reguliere werkgevers gedetacheerd of begeleid geplaatst wordt. Voor de gemeente speelt vooral het geld een rol, voor het bedrijf het sociale element. Een frictie- of overgangsbudget is noodzakelijk, zo is een veelgehoord geluid tijdens de bijeenkomst.

Een ander bedrijf geeft aan, met behulp van de gemeente, zelf een aantal jaren geleden de "beweging van binnen naar buiten" gemaakt te hebben. "Toch blijf je altijd zitten met mensen die niet extern geplaatst kunnen worden", zo geeft deze deelnemer aan. Hier moet rekening mee gehouden worden. Winsten bij de productievere Sw'ers worden gebruikt om de verliezen bij de zwakkere Sw'ers te compenseren. Met name begeleid werken en detachering lijken lucratief te zijn.

Tot slot wordt aangegeven dat het steeds moeilijker wordt om personen extern te plaatsen, omdat de populatie Sw'ers aan het veranderen is. Er zijn steeds meer Sw'ers met een psychische handicap.

Prikkels sturing gemeente
Een aantal deelnemers geeft aan het niet eens te zijn met deze stelling. Zo geeft een deelnemer aan dat er in feite niet veel zal veranderen met de modernisering van de Wsw. De financiële verantwoordelijkheid bij gemeentes is er nu ook al.

Vroeger droeg het Rijk veel verantwoordelijkheid. Het kwartje moet soms nog vallen bij gemeentes dat zij een belangrijke taak hebben. De aan de rondetafelbijeenkomst deelnemende gemeente heeft zelf de overgangsproblemen geconstateerd en heeft de Wsw zelf op de agenda gezet. Bij andere deelnemers blijkt dit erg te verschillen. Zo heeft het ene bedrijf een goede relatie met de gemeente en heeft dit bedrijf haar strategisch plan op de gemeentelijke agenda gekregen. Er is zelfs een beleidsmedewerker van de gemeente die twee dagen per week over de vloer komt. Bij een ander bedrijf blijkt de gemeente niet De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 117

betrokken bij de Wsw. "Er zijn zelfs beleidsmedewerkers van SZW over de vloer geweest, maar dit heeft ook niet geholpen", zo geeft deze deelnemer aan.

De gemeente raakt al met al wel steeds meer betrokken zo constateert een aantal deelnemers. De trend is ingezet. De gemeentes hebben al ervaring met de WWB en WMO, hetgeen deze trend versoepelt. Het proces is in werking gezet. Allen neuzen moeten naar 1 kant gaan wijzen. De vraag is wie het initiatief moet nemen. Bij werkvoorzieningsschappen zijn alle verantwoordelijkheden bijvoorbeeld publieksrechterlijk vastgelegd.

Een mogelijk idee is om bedrijven en gemeentes te belonen die de beweging naar buiten willen inzetten. Sanctiebeleid is niet wenselijk, zo is iedereen het eens.

Systematiek huisvesting
Een aantal deelnemers geeft aan dat er kwaliteitscriteria moeten komen aan de bedrijfshuisvesting van Sw'ers. Er moet kwaliteit geleverd worden aan de cliënt. Een andere deelnemer geeft aan dat de cliënt ook weer niet teveel "bemoederd"moet worden, als de beweging naar buiten (detachering, begeleid werken) tot stand moet komen.

Ook het frictiebudget komt weer ter sprake. De gemeente, noch het bedrijf kan voor een buffer zorgen die nodig is om de beweging van binnen naar buiten te maken. Kosten in herhuisvesting moeten met dit budget afgedekt worden. De gemeente moet de keuzes maken in het huisvestingsbeleid, maar het bedrijf moet hier wel een actieve rol bij krijgen.

Sommige bedrijven blijken moeilijk van het bedrijfspand af te kunnen, zou dit ooit wenselijk zijn. Andere bedrijven blijken enige flexibiliteit te hebben in het huren van bedrijfspanden. Zo huurt een bedrijf het pand in termijnen van 5 jaar. In een aantal gevallen worden leegstaande (delen van) panden onderverhuurd.


118 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld

Referenties

P. Bolhuis, E. Flapper en Mw. E. Mandos, Jaarrapport Wsw-Statistiek 2004, Research voor Beleid, juli 2005.

P. Bolhuis en E. Flapper, Jaarrapport Wsw-Statistiek 2005, Research voor Beleid, augustus 2006.

Blank, J.L.T., Benchmarken of de kunst van het vergelijken, in: Economisch Statistische Berichten, Volume 83, Nr. 4154, pp. 432-435, 1998.

Blank, J.L.T., E. Eggink, en A.H.Q.M. Merkies 1998, Tussen bed en budget, Rijswijk, Sociaal en Cultureel Planbureau.

Blank, J.L.T., W. Koolmees, I. Vogelaar en J.L. Waaijers, Tussen bureau en bed: een empirisch onderzoek naar de relatie tussen overhead en productie in Nederlandse ziekenhuizen, ECORYS-NEI, Rotterdam, 2002.

J. Blank, R. van der Aa, B. van Hulst, P. Koot en F. van Zutphen, Bureau of lessenaar. Een onderzoek naar de meting van bureaucratie in onderwijsinstellingen, in: ECORYS Research nr, 5, september 2005.

CEDRIS jaarrapportage

Färe, R. en D. Primont 1995. Multi-Output Production and Duality: Theory and Applications, Kluwer Academic Publishers, Dordrecht.

Greene, W.H. 2003. Econometric Analysis, New Jersey, Prentice-Hall International,
2003.

Grosskopf, S., K.J. Hayes, L.L. Taylor, en W.L. Weber, Budget-Constrained Frontier Measures of Fiscal Equality and Efficiency in Schooling, Review of Economics and Statistics, 79 (1): 116-124, 1997.

Kumbhakar, S.C., Modeling Allocative Inefficiency in a Translog Cost Function and Cost Share Equations: an Exact Relationship. Journal of Econometrics 76: 351-356, 1997.

Kumbhakar, S.C. en C.A.K. Lovell, Stochastic Frontier Analysis. New York: Cambridge University Press, 2000.

De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld 119

Lovell, C.A.K., Measuring efficiency in the public sector. In: Blank, J.L.T. (ed.) 2000. Public provision and performance: contributions from efficiency and productivity measurement, 23-43, Amsterdam.

Publiek Overzicht Resultaten Wsw, SZW, resultaten-wsw.szw.nl.

Nes, van P, Kroes, H en Koning de J, Kosten per SW-plaats, februari 2005, SEOR, Rotterdam.

Y-publicaties (2006). Visies op de SW: Vijftien directeuren aan het woord. Amsterdam:Y-publicaties.


120 De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld