Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
DE KWALITEIT VAN HET ONDERWIJS OP (ZEER ZWAKKE) VRIJESCHOLEN IN HET BASISONDERWIJS
PERIODE 2003-2007
2007 23
September 2007
VOORWOORD
In 2003 bleek uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs dat de kwaliteit op
vrijescholen op een aantal aspecten achterbleef en in 2006 viel bij onderzoek op
dat deze scholen verhoudingsgewijs vaker dan gemiddeld als zeer zwak werden
aangemerkt.
Vrijescholen hebben in een aantal opzichten opvattingen over onderwijs die
afwijken van wat op de meeste basisscholen gebruikelijk is. Dit hoeft echter niet te
betekenen dat er op deze scholen geen verbeteringen mogelijk zijn.
In het voorliggende rapport wordt de stand van zaken over de kwaliteit van het
onderwijs op vrijescholen in het basisonderwijs weergegeven per augustus 2007.
Voorts wordt beschreven welke ontwikkelingen zich de afgelopen jaren hebben
voorgedaan. Hoewel de vrijescholen in veel opzichten achterblijven bij de andere
basisscholen, blijkt tevens dat scholen die werken vanuit het vrijeschoolconcept in
korte tijd aanzienlijke verbeteringen kunnen realiseren.
De hoofdinspecteur primair onderwijs en expertisecentra,
dr. L.S.J.M. Henkens
INHOUDSOPGAVE
SAMENVATTING 7
1 INLEIDING 9
2 DE ONDERZOEKSOPZET 11
2.1 De onderzoeksvragen 11
2.2 Het waarderingskader 11
2.3 De onderzoekspopulatie 11
3 BEVINDINGEN EN CONCLUSIES 13
3.1 De kwaliteit van het onderwijs op vrijescholen: stand van zaken 13
3.2 Ontwikkelingen in de kwalteit van het onderwijs op vrijescholen 13
3.3 Ontwikkelingen in de kwaliteit van het onderwijs op zeer zwakke
vrijescholen 18
4 NABESCHOUWING 25
LITERATUUR 27
BIJLAGE(N)
I OVERZICHT VAN DE NORMINDICATOREN 29
II OVERZICHT VAN OORDELEN TIJDENS DE EERSTE EN DE TWEEDE
BESTANDSOPNAME 31
III OVERZICHT VAN OORDELEN OVER DE ZEER ZWAKKE
VRIJESCHOLEN 33
IV DE ONTWIKKELING VAN ZEER ZWAKKE VRIJESCHOLEN DIE ZICH
HEBBEN VERBETERD 35
SAMENVATTING
In de afgelopen jaren heeft de Inspectie van het Onderwijs twee maal eerder
gesignaleerd dat de kwaliteit van het onderwijs op vrijescholen achter bleef bij de
kwaliteit van de hele populatie basisscholen. Het eerste signaal gaf de inspectie in
2003 nadat zij in de periode 1998-2002 alle scholen voor basisonderwijs bezocht
had met een periodiek kwaliteitsonderzoek (de zogenoemde eerste
bestandsopname). Uit de gegevens van deze eerste bestandsopname bleek dat
de kwaliteit van vrijescholen beduidend minder was dan de kwaliteit van de overige
basisscholen. Het tweede signaal kwam in 2006 voort uit een onderzoek naar het
ontstaan en de ontwikkeling van zeer zwakke scholen. Uit het laatstgenoemde
onderzoek bleek dat de vrijescholen oververtegenwoordigd waren in de groep zeer
zwakke scholen.
Inmiddels heeft de inspectie haar tweede bestandsopname afgerond, die de
periode 2003-2007 beslaat. Opnieuw heeft zij apart aandacht geschonken aan de
positie van de vrijescholen ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Voorts is in
het onderzoek apart aandacht besteed aan kenmerken van zeer zwakke scholen
en aan de ontwikkeling van zeer zwakke scholen die zich binnen twee jaar hebben
verbeterd. Het onderzoek betreft 71 vrijescholen, 15 als zeer zwak beoordeelde
vrijescholen, en 5 van die 15 zeer zwakke vrijescholen die zich binnen twee jaar
hebben verbeterd.
De uitkomsten van het onderzoek leiden tot de volgende conclusies.
In de eerste plaats blijkt opnieuw dat beduidend meer vrijescholen zwak of zeer
zwak zijn dan andere basisscholen. De kwaliteit van het onderwijs schiet op meer
dan de helft van de vrijescholen in meer of minder ernstige mate tekort.
In de tweede plaats blijkt opnieuw dat de populatie vrijescholen op een groot aantal
kwaliteitsaspecten en indicatoren achterstand vertoont ten opzichte van het
landelijk gemiddelde. Op onderdelen is ten opzichte van de eerste
bestandsopname wel vooruitgang geboekt, maar over het algemeen geldt deze
vooruitgang ook voor de overige basisscholen in Nederland. In dat verband is het
teleurstellend dat nog maar tweederde van de vrijescholen planmatig aan
verbeteractiviteiten werkt.
De vooruitgang is het grootst bij de kwaliteitsaspecten Opbrengsten,
Leerstofaanbod en Didactisch handelen. Vrijescholen zijn inmiddels meer dan
voorheen in staat zich aan de hand van betrouwbare gegevens te verantwoorden
over de resultaten die zij met hun leerlingen behalen en ruim tweederde van de
vrijescholen heeft gedurende de afgelopen periode transparant kunnen maken dat
het leerstofaanbod voldoet aan de kerndoelen. De Kwaliteitszorg staat op de
vrijescholen nog in de kinderschoenen en heeft zich t.o.v. de eerste
bestandsopname weinig verder ontwikkeld. Zorgelijk is dat de ontwikkeling van de
Zorg en begeleiding stagneert.
Uit een analyse van de gegevens over vijf vrijescholen die tijdens de tweede
bestandsopname als zeer zwak waren beoordeeld blijkt, in de derde plaats, dat
deze vrijescholen in staat zijn geweest zich binnen een periode van twee jaar
aanzienlijk te verbeteren. Voor een zesde school geldt dat na twee jaar nog
onvoldoende verbetering was opgetreden, maar dat het perspectief gunstig was.
Daarom is het traject van geïntensiveerd toezicht voor deze school met een jaar
verlengd.
Naar het oordeel van de inspectie laten de mate waarin en de wijze waarop vijf als
zeer zwak beoordeelde vrijescholen zich binnen een periode van twee jaar hebben
weten te verbeteren, zien dat een kwaliteitsslag heel goed mogelijk zijn, ook voor
het vrijeschoolconcept.
De Vereniging van Vrijescholen heeft samen met de Begeleidingsdienst voor
vrijescholen de afgelopen jaren initiatieven ontplooid om de kwaliteit van de
vrijescholen te verbeteren. Zij spant zich in om zodanige verbeteringen te
bevorderen dat in het algemeen de kwaliteit van vrijescholen door de inspectie niet
meer als (zeer) zwak hoeft te worden beoordeeld.
1 INLEIDING
In het Onderwijsverslag van 2002 (Inspectie van het Onderwijs, 2003)
presenteerde de inspectie de resultaten van haar eerste bestandsopname van de
kwaliteit van het primair onderwijs. Alle 7.035 scholen voor primair onderwijs waren
in de voorliggende jaren (1998-2002) onderzocht met Integraal Schooltoezicht
(IST) en/of Regulier Schooltoezicht (RST), en beoordeeld op de kwaliteitsaspecten
en normen uit het toenmalige waarderingskader.
Bij een van de analyses op de gegevens van de bestandsopname was nagegaan
of er verschillen bestonden tussen de kwaliteitsscores van traditionele
vernieuwingsscholen en de andere scholen. De conclusie luidde dat de
onderwijskwaliteit op Daltonscholen, Jenaplanscholen, Montessorischolen en
vrijescholen sterk uiteen liep. Over de vrijescholen werd het volgende opgemerkt:
`Vrije scholen hebben in een aantal opzichten opvattingen over onderwijs en
opvoeding die afwijken van wat op de meeste basisscholen gebruikelijk is. De
scores van de vrije scholen zijn op een aantal kwaliteitskenmerken niet goed
vergelijkbaar met de scores van andere scholen. Zo hebben wij bij het
leerstofaanbod en de opbrengsten vaak afgezien van het geven van een
beoordeling. Dit neemt niet weg dat het didactisch handelen van leraren en de
leerlingenzorg op vrije scholen achterblijft bij het gemiddelde.' (Inspectie van het
Onderwijs, 2003, p. 99 e.v.).
Hiermee gaf de inspectie een eerste signaal dat de kwaliteit van het onderwijs op
vrijescholen op een aantal aspecten achterbleef en op andere aspecten niet
beoordeeld kon worden.
In de periode na de eerste bestandsopname is in de Tweede Kamer en in de
media met regelmaat aandacht besteed aan het thema `zeer zwakke scholen'.
Deze aandacht hing ondermeer samen met publicaties van de inspectie over dit
onderwerp in haar jaarlijkse onderwijsverslagen en met het openbaar maken van
de lijst met zeer zwakke scholen op internet. Voorts heeft de inspectie in 2006 een
onderzoek gepubliceerd over het ontstaan en de ontwikkeling van zeer zwakke
scholen in het basisonderwijs (Inspectie van het Onderwijs, 2006). Op basis van de
gegevens van de schoolonderzoeken uit de periode 2003 juli 2005 onderzocht
de inspectie de kenmerken waarop zeer zwakke scholen verschillen van scholen
met gemiddelde of goede kwaliteit.
Uit het onderzoek bleek dat het pedagogisch-didactisch concept ofwel de visie van
de school op onderwijs en leren één van de onderscheidende kenmerken was. Met
name vrijescholen bleken in de periode 2003 juli 2005 verhoudingsgewijs vaker
dan gemiddeld als zeer zwakke school te zijn aangemerkt. Hiermee gaf de
inspectie een tweede signaal dat de kwaliteit van het onderwijs op vrijescholen te
wensen overliet en dat dit ondermeer samenhing met hun visie op leren en
onderwijzen. Als belangrijkste redenen voor het hoge percentage zeer zwakke
vrijescholen noemt het rapport dat deze scholen doorgaans:
· geen of weinig gebruik maken van landelijk genormeerde toetsen waardoor
hun onderwijsresultaten niet beoordeeld kunnen worden;
· niet of niet voldoende in staat zijn zich via een sluitend systeem van
kwaliteitszorg te verantwoorden over de vraag hoe de ontwikkeling van de
leerlingen wordt gevolgd;
· minder vaak in staat zijn aan te geven hoe planmatig de zorg en begeleiding
voor leerlingen is;
· minder vaak aantoonbaar kunnen maken in hoeverre het leerstofaanbod
voldoet aan de kerndoelen;
· vaker dan het landelijke gemiddelde hun leerstof niet aanbieden tot en met het
niveau van groep 8 (zie Inspectie van het Onderwijs, 2006, p. 39/40).
9
Inmiddels heeft de inspectie haar tweede bestandsopname afgerond. Deze tweede
bestandsopname beslaat de periode 2003-2007.
Gebruik makend van de gegevens die tijdens deze periode zijn verzameld
presenteert de inspectie in het voorliggende rapport de stand van zaken
betreffende de kwaliteit van het onderwijs op vrijescholen in het basisonderwijs en
de ontwikkelingen die zich daarin hebben voorgedaan. Het rapport besteedt apart
aandacht aan de vrijescholen die als zeer zwak zijn beoordeeld.
De opzet van het rapport is als volgt. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de
onderzoeksvragen en de onderzoeksopzet. Hoofdstuk 3 presenteert per
onderzoeksvraag de bevindingen en de conclusies. Het rapport wordt in hoofdstuk
4 afgesloten met een nabeschouwing over de uitkomsten van het onderzoek.
10
2 DE ONDERZOEKSOPZET
Hoofdstuk 2 van dit rapport gaat over de onderzoeksopzet. In paragraaf 2.1
worden de onderzoeksvragen geformuleerd. Paragraaf 2.2 gaat kort in op de drie
verschillende waarderingskaders die tijdens de tweede bestandsopname zijn
gebruikt. Teneinde de kwaliteit van alle onderzochte scholen op dezelfde
onderdelen te kunnen vergelijken is een selectie gemaakt van indicatoren die in
alle waarderingskaders (nagenoeg) identiek zijn. Paragraaf 2.3 ten slotte geeft
informatie over de onderzoekspopulatie van de (zeer zwakke) vrijescholen.
2.1 De onderzoeksvragen
De in de inleiding geschetste oververtegenwoordiging van de vrijescholen in de lijst
met zeer zwakke scholen zijn voor de inspectie aanleiding geweest om per
augustus 2007 opnieuw de stand van zaken op te maken over de kwaliteit van het
onderwijs aan vrijescholen en de ontwikkelingen daarin vanaf 2003. Op verzoek
van de Staatssecretaris voor het primair onderwijs is daarbij apart aandacht
besteed aan de ontwikkelingen in de kwaliteit van het onderwijs op de vrijescholen
die zeer zwak zijn.
De onderzoeksvragen luiden als volgt:
1. Hoe is, per augustus 2007, de kwaliteit van het onderwijs aan vrijescholen in
het basisonderwijs?
2. Welke ontwikkelingen hebben zich voorgedaan in de kwaliteit van het
vrijeschoolonderwijs?
3. Welke ontwikkelingen hebben zich voorgedaan in de kwaliteit van het
onderwijs aan de vrijescholen nadat ze tijdens de tweede bestandsopname
(2003 - 2007) door de inspectie als zeer zwak zijn beoordeeld?
2.2 Het waarderingskader
Voor een antwoord op de onderzoeksvragen zijn analyses verricht op reeds bij de
inspectie aanwezige kwantitatieve en kwalitatieve gegevens uit de tweede
bestandsopname, periode januari 2003 augustus 2007. Tijdens deze periode
heeft de inspectie met drie verschillende waarderingskaders gewerkt. Om een
vergelijking te kunnen maken van de kwaliteit van alle onderzochte scholen, zijn
voor dit onderzoek alleen de indicatoren gebruikt die gemeenschappelijk zijn in de
drie kaders. De indicatoren die een doorslaggevende rol spelen bij de beoordeling
of de kwaliteit van het onderwijs op een school zeer zwak is of niet (de zogeheten
normindicatoren) maken deel uit van deze selectie. Voor een overzicht van de
normindicatoren zie Bijlage 1.
2.3 De onderzoekspopulatie
In augustus 2007 zijn er 71 vrijescholen (Brins) in Nederland. In de 71 vrijescholen
wordt onderwijs aangeboden aan leerlingen van 4 tot 12 jaar. Aan een aantal van
deze scholen is ook een zogenaamde `bovenbouw' verbonden, waar leerlingen
van 12 tot 18 jaar onderwijs krijgen. Deze `bovenbouwen' zijn scholen voor
voortgezet onderwijs. De kwaliteit van de vrijescholen voor voortgezet onderwijs is
niet in dit onderzoek betrokken.
Alle vrijescholen voor basisonderwijs zijn tussen januari 2003 en augustus 2007
ten minste éénmaal onderzocht met een periodiek kwaliteitsonderzoek. Een
11
historisch overzicht van de meest recent vastgestelde toezichtarrangementen
staat vermeld in tabel 3.1. Het overzicht meldt 73 vrijescholen. De reden is dat
twee als zeer zwak beoordeelde scholen gedurende de periode van de tweede
bestandsopname zijn opgeheven of gefuseerd, waarvan één zich bovendien had
verbeterd.
Tabel 3.1: Historisch overzicht van de meest recent vastgestelde TA's voor 73 vrijescholen,
periode 2003-2007
Laatste toezichtarrangement vastgesteld in
2003 2004 2005 2006 2007
Aantal onderzochte
vrijescholen 73 6 12 22 20 13
Aantal zeer zwakke
vrijescholen 17 (23%) 1 3 7 6 -
Aantal zeer zwakke
scholen verbeterd 6 (35%) - - - 4 2
De tabel laat zien dat zeventien van de 73 vrijescholen uit de periode van de
tweede bestandsopname (23 procent) als zeer zwak zijn beoordeeld en dat zes
van deze zeer zwakke scholen (35 procent) zich in de genoemde periode hebben
verbeterd.
Om technische redenen konden de kwaliteitsoordelen over de twee opgeheven of
gefuseerde zeer zwakke vrijescholen niet in de statistische analyses worden
meegenomen. De totale onderzoekspopulatie waarop de analyses zijn uitgevoerd
bestaat derhalve uit 71 vrijescholen. Vijftien van deze scholen zijn als zeer zwak
beoordeeld, vijf van deze scholen hebben zich nog tijdens de periode van de
tweede bestandsopname verbeterd.
De Inspectie kent drie soorten toezichtarrangementen die na afloop van een onderzoek op een school
worden vastgesteld.
· Het OKV: de school is zeer zwak; een onderzoek naar de kwaliteitsverbetering volgt over twee
jaar, met in de tussenliggende periode geïntensiveerd toezicht van de inspectie
· Het PKO2: de kwaliteit van de school is zwak of risicovol, een volgend kwaliteitsonderzoek volgt na
twee jaar
· Het PKO4: de kwaliteit van de school is voldoende, een volgend kwaliteitsonderzoek volgt na vier
jaar
12
3 BEVINDINGEN EN CONCLUSIES
In aansluiting bij de in hoofdstuk 2 geformuleerde onderzoeksvragen worden in dit
hoofdstuk de bevindingen en de conclusies gepresenteerd.
Paragraaf 3.1 gaat in op de stand van zaken met betrekking tot kwaliteit van het
onderwijs aan vrijescholen. Paragraaf 3.2 bespreekt de ontwikkelingen die zich in
de kwaliteit van het vrijeschoolonderwijs hebben voorgedaan. In paragraaf 3.3
wordt ingegaan op de ontwikkelingen in de kwaliteit van als zeer zwak beoordeelde
vrijescholen die zich binnen een periode van twee jaar hebben verbeterd.
3.1 De kwaliteit van het onderwijs op vrijescholen: stand van
zaken
Om inzicht te geven in de kwaliteit van het onderwijs op de vrijescholen wordt in
tabel 3.2 een overzicht gegeven van de meest recente toezichtarrangementen die
voor deze scholen zijn vastgesteld. Tevens zijn de toezichtarrangementen vermeld
die aan alle basisscholen in Nederland zijn toegekend. In augustus 2007 zijn de
toezichtarrangementen uit de periode 2003 2007 als volgt over de (vrije)scholen
verdeeld.
Tabel 3.2: Verdeling van toezichtarrangementen over (vrije)scholen voor basisonderwijs per
augustus 2007
Alle basisscholen in Nederland Alle vrijescholen voor
basisonderwijs
Toezichtarrangement aantal percentage aantal percentage
OKV 120 1,6 10 14,1
PKO2 839 11,3 27 38,0
PKO4 6.480 87,1 34 47,9
Totaal 7.439 100,0 71 100,0
Uit de tabel blijkt dat het percentage OKV's dat is toegekend aan vrijescholen
beduidend hoger is dan het percentage OKV's dat is toegekend aan de andere
basisscholen in Nederland (14,1 procent vs 1,6 procent). Het verschil is nog groter
voor de toegekende PKO2's (38 procent vs 11,3 procent).
Conclusie
Op grond van bovenstaand overzicht kan worden geconcludeerd dat beduidend
meer vrijescholen zwak of zeer zwak zijn dan andere basisscholen. De kwaliteit
van het onderwijs schiet op meer dan de helft van de vrijescholen in meer of
minder ernstige mate tekort. De inspectie volgt deze scholen intensief via een
aangepaste toezichtcyclus (PKO2 of OKV).
3.2 Ontwikkelingen in de kwaliteit van het onderwijs op
vrijescholen
Om inzicht te krijgen in de specifieke kwaliteitskenmerken waarop vrijescholen
achterblijven of risico's lopen achter te blijven, zijn in grafiek 3.1 de scores van de
vrijescholen op de indicatoren in beeld gebracht naast de scores van de totale
populatie basisscholen. Om ontwikkelingen te kunnen laten zien zijn de oordelen
uit zowel de periode 1998-2002 (eerste bestandsopname) als de periode 2003-
2007 (tweede bestandsopname) weergegeven. Daarbij is het meest recente
waarderingskader (het waarderingskader PO 2005) als uitgangspunt genomen. De
bijbehorende percentages staan vermeld in Bijlage 2. Verschillen tussen scores
van tien procent of meer beschouwt de inspectie bij de interpretatie van de
gegevens als betekenisvol.
13
Grafiek 3.1: De oordelen (percentages voldoende) op de indicatoren tijdens de eerste en de tweede
bestandsopname voor de precieze formulering van de indicatoren, zie bijlage II
Uit de grafiek blijkt in de eerste plaats dat de kwaliteit van het onderwijs op
vrijescholen over vrijwel de gehele linie achterblijft bij die van de overige
basisscholen in Nederland. In de periode van de tweede bestandsopname is er bij
17 van de 28 indicatoren (60 procent) zelfs een verschil van tien procent of meer in
14
het nadeel van de vrijescholen. Er zijn geen indicatoren waarop de vrijescholen
beduidend beter zijn beoordeeld dan de gemiddelde Nederlandse basisschool.
Deze situatie is vrijwel gelijk aan de periode van de eerste bestandsopname; toen
bestond er bij 14 van de 23 indicatoren (61 procent) een beduidend verschil in het
nadeel van de vrijescholen.
In de tweede plaats blijkt uit de grafiek dat betekenisvolle verschillen tussen de
vrijescholen en de overige basisscholen zich voordoen bij zes van de acht
kwaliteitsaspecten uit de Wet op het onderwijstoezicht (WOT). Vrijescholen laten
een achterstand zien op achtereenvolgens de kwaliteitsaspecten Opbrengsten
(beide indicatoren scoren beduidend lager; voor een verklaring zie verderop in de
tekst), Leerstofaanbod (vier van de vijf indicatoren scoren beduidend lager), Zorg
en begeleiding (drie van de vier indicatoren scoren beduidend lager),
Kwaliteitszorg (drie van de vijf indicatoren scoren beduidend lager), Didactisch
handelen van leraren (vier van de zeven indicatoren scoren beduidend lager) en
Onderwijstijd (een van de twee indicatoren scoort beduidend lager). Bij de
kwaliteitsaspecten Pedagogisch handelen van leraren en Schoolklimaat wijken de
vrijescholen niet af van het landelijk gemiddelde. Op deze aspecten scoren alle
Nederlandse basisscholen hoog: (bijna) 100 procent krijgt voor alle indicatoren
behorend bij de twee genoemde kwaliteitsaspecten een voldoende.
Hieronder wordt nader ingegaan op de aard van de verschillen. We beginnen met
de Opbrengsten; daarna volgen we de opbouw van het waarderingskader PO
2005.
Wat betreft de Opbrengsten kan het volgende worden opgemerkt.
Uit de tabel in Bijlage 1 blijkt dat meer dan de helft van de vrijescholen zich niet
kan verantwoorden over de eindresultaten die zij met haar leerlingen behaalt en
dat 59 procent van de vrijescholen zich niet kan verantwoorden over de resultaten
op tussenliggende momenten in de schoolloopbaan van de leerlingen. Op deze
scholen zijn geen betrouwbare opbrengstgegevens beschikbaar. Het gevolg is dat
slechts 42 procent van de vrijescholen kan aantonen dat haar eindresultaten op
het niveau liggen dat mag worden verwacht, tegenover een landelijk gemiddelde
van 91 procent. Verder heeft dit tot gevolg dat slechts 28 procent van de
vrijescholen zichtbaar kan maken dat zij tussentijdse leerresultaten behaalt die op
het niveau liggen dat mag worden verwacht, tegenover 86 procent van de overige
basisscholen.
Vergeleken met de eerste bestandsopname is er wel sprake van een positieve
ontwikkeling. Kon tijdens de eerste bestandsopname 92 procent van de
vrijescholen zich niet verantwoorden over haar eindresultaten, tijdens de tweede
bestandsopname is dit percentage fors gedaald naar 55. Terwijl tijdens de eerste
bestandsopname nog 95 procent van de vrijescholen zich niet kon verantwoorden
over de leerresultaten van haar leerlingen op tussenmomenten, is dit percentage
tijdens de tweede bestandsopname gedaald naar 59.
Wat betreft het Leerstofaanbod scoren de vrijescholen in vergelijking met de
overige basisscholen beduidend lager op vrijwel alle indicatoren. Een uitzondering
betreft de indicator `de school met een substantieel aantal leerlingen met een
leerlinggewicht biedt leerinhouden aan bij Nederlandse taal die passen bij de
onderwijsbehoeften van leerlingen met een taalachterstand'. De reden dat
vrijescholen op deze indicator niet onderdoen voor het landelijk gemiddelde is dat
de inspectie, conform het waarderingskader, deze indicator positief beoordeelt op
scholen zonder gewogen leerlingen. Dit laatste is op de meeste vrijescholen het
geval.
De achterstand op het gebied van het Leerstofaanbod is het grootst waar het gaat
om `de afstemming van de leerinhouden voor Nederlandse taal en voor rekenen en
wiskunde op de onderwijsbehoeften van individuele leerlingen' (62 procent vs 93
15
procent landelijk), de `dekkendheid van het leerstofaanbod voor Nederlandse taal
en voor rekenen en wiskunde voor de kerndoelen' (70 procent vs 96 procent) en
de vraag of `het leerstofaanbod voor Nederlandse taal en voor rekenen en
wiskunde wordt aangeboden tot en met het niveau van groep 8' (72 procent vs 94
procent). In absolute zin scoren de vrijescholen het zwakst op de indicator `de
leerinhouden in de verschillende leerjaren sluiten op elkaar aan', maar de
achterstand ten opzichte van de overige basisscholen is hier relatief het kleinst (46
procent vs 58 procent).
Ten opzichte van de eerste bestandsopname hebben vrijescholen wel aanzienlijke
vooruitgang geboekt. Kon in de periode 1998-2002 nog maar 24 procent van de
vrijescholen transparant maken dat hun leerstofaanbod dekkend was voor de
kerndoelen, in de periode 2003-2007 is dit percentage gestegen tot 70. Op dit punt
kan gesproken worden van een forse inhaalslag. Ook voor de overige indicatoren
van het Leerstofaanbod geldt dat het aantal vrijescholen dat in de periode 2003-
2007 een voldoende heeft gekregen, beduidend is toegenomen. Over de hele linie
zijn de vrijescholen meer vooruit gegaan dan de overige basisscholen, maar hun
achterstand was dan ook groot en is bovendien nog lang niet ingehaald.
Wat betreft het gebruik van de Onderwijstijd blijkt uit de grafiek dat de vrijescholen
tijdens de tweede bestandsopname vergeleken met de overige basisscholen
beduidend lager scoren op de indicator `de school stemt de hoeveelheid tijd voor
leren en onderwijzen bij Nederlandse taal en bij rekenen en wiskunde af op de
onderwijsbehoeften van de leerlingen' (70 procent vs 88 procent). Er is geen
betekenisvol verschil met de landelijke situatie betreffende `het efficiënt gebruik van
de leertijd door leraren' (90 procent vs 95 procent).
Ook voor het kwaliteitsaspect Onderwijstijd geldt dat zich ten opzichte van de
eerste bestandsopname wel ontwikkelingen hebben voorgedaan. De vrijescholen
zijn tijdens de tweede bestandsopname beduidend vaker als voldoende
beoordeeld voor `het efficiënt gebruik van de onderwijstijd' (is 90 procent, was 62
procent), maar zijn achteruit gegaan waar het gaat om `de afstemming van de
hoeveelheid tijd voor leren en onderwijzen bij Nederlandse taal en bij rekenen en
wiskunde op de onderwijsbehoeften van leerlingen' (is 70 procent, was 86
procent). Deze achteruitgang is deels te verklaren uit aanscherping van de
onderliggende criteria die bepalen of een school al dan niet voldoet aan de eisen,
maar heeft zich niettemin in veel geringere mate voorgedaan bij de overige
basisscholen.
Wat betreft het Pedagogisch handelen van leraren scoren de vrijescholen tijdens
de tweede bestandsopname hoog: op alle vrijescholen `zorgen de leraren ervoor
dat leerlingen op een respectvolle manier met elkaar omgaan'. Ten opzichte van
de eerste bestandsopname is er geen noemenswaardig verschil; ook toen scoorde
deze indicator hoog. Hetzelfde geldt voor de overige basisscholen.
Wat betreft het Didactisch handelen van leraren geldt dat de vrijescholen in
vergelijking met de overige basisscholen beduidend minder vaak voldoende krijgen
waar het gaat om `het systematisch volgen van de vorderingen van de leerlingen'
(54 procent vs 95 procent), waar het gaat om `het afstemmen van de instructie en
de verwerking op verschillen tussen leerlingen' (13 procent vs 51 procent), waar
het gaat om `de eigen verantwoordelijkheid van leerlingen gegeven hun
ontwikkelingsniveau' (27 procent vs 54 procent) en waar het gaat om `het geven
van expliciet onderwijs in strategieën voor denken en leren' (46 procent vs 68
procent). In absolute zin is `de afstemming van de instructie en de verwerking op
verschillen tussen leerlingen' in het vrijeschoolonderwijs de als zwakst beoordeelde
indicator voor het didactisch handelen.
Er zijn geen noemenswaardige verschillen tussen de vrijescholen en de overige
basisscholen wat betreft `het realiseren van een taakgerichte werksfeer', wat
16
betreft `het geven van duidelijke uitleg' en wat betreft `de actieve betrokkenheid van
leerlingen bij de onderwijsactiviteiten'. Over het algemeen scoren deze indicatoren
hoog in zowel de vrijescholen als de overige basisscholen.
Ondanks de achterstand die de vrijescholen op het gebied van het didactisch
handelen laten zien ten opzichte van de landelijke situatie, is op twee indicatoren
aanzienlijke vooruitgang geboekt. In vergelijking met de eerste bestandsopname is
het `expliciet onderwijs geven in strategieën' gestegen van 25 procent naar 46
procent, en is het `systematisch volgen van de vorderingen van de leerlingen'
toegenomen van 26 procent naar 54 procent. Een vergelijkbare vooruitgang laten
de overige basisscholen echter ook zien. Bovendien hebben de andere
basisscholen zich, vergeleken met de vrijescholen, sterker verbeterd in `het
afstemmen van de instructie en verwerking op verschillen in ontwikkeling tussen de
leerlingen' (was 33 procent, is 51 procent).
Wat betreft het Schoolklimaat: al eerder is opgemerkt dat de vrijescholen tijdens de
tweede bestandsopname hoog scoren. Op alle (100 procent) vrijescholen is sprake
van voldoende `betrokkenheid van ouders' en op alle (100 procent) vrijescholen
`voelen leerlingen en personeel zich aantoonaar veilig op school'. Er is in dit
opzicht geen noemenswaardig verschil met het landelijk gemiddelde; ook de
overige basisscholen scoren op beide indicatoren hoog (99 procent). Verder is er
voor zowel de vrijescholen als de overige basisscholen tijdens de tweede
bestandsopname geen sprake van verbetering of achteruitgang ten opzichte van
de situatie in 1998-2002.
Op het punt van de Zorg en begeleiding blijven de vrijescholen tijdens de tweede
bestandsopname op belangrijke onderdelen achter bij het landelijk gemiddelde. Dit
geldt voor achtereenvolgens `het gebruik van een samenhangend systeem van
instrumenten en procedures voor het volgen van de prestaties en de ontwikkeling
van de leerlingen' (41 procent vs 91 procent), voor `het nagaan van de effecten van
de zorg' (45 procent vs 61 procent) en voor `het planmatig uitvoeren van de zorg'
(62 procent vs 73 procent). Bij `het bepalen van de aard van de zorg op basis van
een analyse van de verzamelde gegevens' (68 procent vs 77 procent) is het
verschil minder groot.
Wat opvalt is dat er in vergelijking met de eerste bestandsopname bij het
kwaliteitsaspect Zorg en begeleiding geen sprake is van vooruitgang. Gesteld kan
worden dat de ontwikkeling van de Zorg en begeleiding van leerlingen die dat
nodig hebben in de vrijescholen stagneert. Voor `het analyseren van de
verzamelde gegevens' is de situatie zelfs verslechterd. Werd 82 procent van de
vrijescholen tijdens de eerste bestandsopname nog als voldoende beoordeeld op
deze indicator, in de periode 2003-2007 is dit nog maar voor 68 procent van de
vrijescholen het geval. Een verschil is ook zichtbaar bij de overige basisscholen,
maar de achteruitgang is daar beduidend minder groot. De achteruitgang is deels
te verklaren uit aanscherping van de onderliggende criteria die bepalen of de
school al dan niet voldoet aan de eisen (zie Inspectie van het Onderwijs, 2007).
De Kwaliteitszorg is in het Nederlandse basisonderwijs nog niet ver ontwikkeld,
maar staat op de vrijescholen in de kinderschoenen. Ten opzichte van het landelijk
gemiddelde laten de vrijescholen achterstand zien waar het gaat om `het hebben
van inzicht in de onderwijsbehoeften van de leerlingenpopulatie' (74 procent vs 59
procent), waar het gaat om het `jaarlijks systematisch evalueren van de kwaliteit
van de opbrengsten en van het leren en onderwijzen' (50 procent vs 35 procent)
en waar het gaat om `het inzichtelijk rapporteren aan belanghebbenden over de
gerealiseerde kwaliteit van het onderwijs op de school' (54 procent vs 44 procent).
Er is geen grote achterstand op het gebied van `het borgen van de kwaliteit van het
leren en onderwijzen' (48 procent vs 39 procent) en `het planmatig werken aan
verbeteractiviteiten' (69 procent vs 62 procent).
17
In vergelijking met de eerste bestandsopname blijkt wel sprake van een
vooruitgang op de indicatoren `jaarlijks systematisch evalueren van de kwaliteit van
de opbrengsten en van het leren en onderwijzen' (was 23 procent, is 35 procent)
en `het planmatig werken aan verbeteractiviteiten' (was was 50 procent, is 62
procent). Voor de andere indicatoren uit het waarderingskader PO 2005 kan over
voor- of achteruitgang niets worden vermeld; voor deze indicatoren zijn in het
waarderingskader uit de eerste bestandsopname geen geschikte vervangers
beschikbaar.
Conclusie
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de vrijescholen tijdens de tweede
bestandsopname op een groot aantal kwaliteitsaspecten en indicatoren
achterstand vertonen ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Op onderdelen is
tijdens de tweede bestandsopname wel vooruitgang geboekt ten opzichte van de
eerste bestandsopname, maar over het algemeen geldt deze vooruitgang ook voor
de overige basisscholen in Nederland. De vooruitgang is het grootst bij de
kwaliteitsaspecten Opbrengsten (de verantwoording daarvan), Leerstofaanbod en
Didactisch handelen. De ontwikkeling van de Kwaliteitszorg is veel minder groot en
de ontwikkeling van de Zorg en begeleiding stagneert.
3.3 Ontwikkelingen in de kwaliteit van het onderwijs op zeer
zwakke vrijescholen
Zoals in de Inleiding vermeld, is de inspectie gevraagd in dit onderzoek apart
aandacht te besteden aan de kwaliteit van het onderwijs op zeer zwakke
vrijescholen en aan de ontwikkelingen die zich in deze scholen hebben
voorgedaan. Om zicht te krijgen op de specifieke kwaliteitskenmerken waarop zeer
zwakke vrijescholen zich onderscheiden van het landelijk gemiddelde en van de
gemiddelde vrijeschool, zijn de oordelen van de vijftien zeer zwakke vrijescholen
op de indicatoren vergeleken met die van de totale populatie basisscholen én met
die van de totale populatie vrijescholen. Ook hier is weer het waarderingskader PO
2005 als uitgangspunt genomen. De percentages staan vermeld in Bijlage 3.
Verschillen tussen oordelen van tien procent of meer beschouwt de inspectie bij de
interpretatie van de gegevens als betekenisvol.
18
Grafiek 3.2: Percentages voldoende van alle basisscholen, alle vrijescholen en de zeer zwakke
vrijescholen op de indicatoren uit het waarderingskader PO 2005 voor de precieze formulering van de
indicatoren, zie bijlage II
De grafiek laat zien dat de groep zeer zwakke vrijescholen niet slechts op
onderdelen zwakker scoort dan het landelijk gemiddelde, maar op vrijwel alle
indicatoren beduidend achterblijft. Bij 24 van de 28 indicatoren (86 procent) is er
een verschil van tien procent of meer met het percentage basisscholen dat als
voldoende is beoordeeld.
19
De groep zeer zwakke vrijescholen blijft ook op meer dan alleen de
normindicatoren achter bij de populatie vrijescholen. Bij 19 van de 28 indicatoren
(68 procent) is het verschil met de gemiddelde score van de totale populatie
vrijescholen tien procent of meer.
Een inhoudsanalyse op de rapporten van de zeer zwakke vrijescholen laat
overigens wel aanmerkelijke verschillen zien in het aantal indicatoren waarop
individuele zeer zwakke vrijescholen als onvoldoende zijn beoordeeld.
De achterstand van de zeer zwakke vrijescholen is het grootst bij de Opbrengsten.
73 procent van de zeer zwakke vrijescholen beschikt niet over betrouwbare
gegevens over de eindresultaten van de leerlingen en 60 procent van de zeer
zwakke vrijescholen kan geen betrouwbare gegevens laten zien over de
leerresultaten van de leerlingen op tussenmomenten gedurende hun
schoolloopbaan. Mede als gevolg daarvan heeft de inspectie van slechts 20
procent van de zeer zwakke vrijescholen de eindresultaten als voldoende kunnen
beoordelen en van slechts 13 procent de tussentijdse resultaten.
Verder scoren de zeer zwakke vrijescholen op alle indicatoren van de
kwaliteitsaspecten Kwaliteitszorg, Leerstofaanbod, Onderwijstijd en Zorg en
begeleiding beduidend lager dan het landelijk gemiddelde. Naast de ontbrekende
gegevens over het niveau van de eindresultaten en de tussentijdse resultaten
vertonen de zeer zwakke vrijescholen in vergelijking met de gemiddelde
basisschool verreweg de grootste achterstand op de indicatoren over de mate
waarin:
· `de school inzicht heeft in de verschillen in onderwijsbehoeften van haar
leerlingenpopulatie' (14 procent vs 74 procent),
· `het leerstofaanbod voor Nederlandse taal en voor rekenen en wiskunde
dekkend is voor de kerndoelen' (33 procent vs 96 procent),
· `de leerinhouden voor Nederlandse taal en voor rekenen en wiskunde zijn
afgestemd op de onderwijsbehoeften van de individuele leerlingen' (40 procent
vs 93 procent),
· `de leraren de vorderingen van de leerlingen systematisch volgen' (40 procent
vs 95 procent), en
· `de school een samenhangend systeem van instrumenten en procedures
gebruikt voor het volgen van de prestaties en de ontwikkeling van de
leerlingen' (40 procent vs 91 procent).
Het betreft hier verschillen van 50 procent of meer.
De vier indicatoren waarop de groep zeer zwakke vrijescholen geen
noemenswaardige achterstand heeft op het landelijk gemiddelde zijn de indicator
voor het Pedagogisch handelen (`respectvolle omgang'), de twee indicatoren voor
het Schoolklimaat (`ouderbetrokkenheid' en `gevoel van veiligheid bij leerlingen en
personeel') en één indicator voor het Didactisch handelen, te weten: `de leraren
leggen duidelijk uit'.
Uit bovenstaande beschrijving blijkt dat de vijftien zeer zwakke vrijescholen uit de
tweede bestandsopname grote tekortkomingen laten zien op het gebied van hun
onderwijsleerproces en hun opbrengsten. Ook de kwaliteitszorg vertoont op de
vijftien scholen een zodanige achterstand dat deze het ontbreken van
(betrouwbare) opbrengstgegevens niet kan compenseren. Naar de mening van de
inspectie zijn een strakke monitoring van deze scholen en gerichte interventies om
de achterstand op te heffen dan ook gerechtvaardigd in het belang van de
leerlingen en hun ouders.
In het onderzoek naar het ontstaan en de ontwikkeling van zeer zwakke scholen in
het basisonderwijs (Inspectie van het Onderwijs, 2006) is een aantal kenmerken
van zeer zwakke scholen genoemd. Tot die kenmerken c.q. risicofactoren behoren
onder meer een slecht functionerende schoolleiding c.q. slecht onderwijskundig
20
leiderschap, een te afstandelijk bevoegd gezag dat zich niet bemoeit met de
kwaliteit van het onderwijs en een disfunctionerend team. Deze risicofactoren
gelden ook voor de zeer zwakke vrijescholen. In bovengenoemd rapport is voor de
vrijescholen voorts vermeld dat in de zeer zwakke vrijescholen nogal eens
discussies en conflicten ontstaan binnen het docententeam, tussen team en
ouders en/of schoolleiding en bevoegd gezag over de interpretatie en de
uitwerking van het pedagogisch concept. Schoolleiders van deze groep zeer
zwakke scholen ondervinden als gevolg hiervan soms problemen bij de beleids- en
kwaliteitsontwikkeling in de school.
Vanaf het moment dat de vijftien vrijescholen door de inspectie als zeer zwak zijn
aangemerkt, is een traject van geïntensiveerd toezicht in werking getreden. Zo'n
traject duurt maximaal twee jaar. Voor zeven vrijescholen heeft inmiddels een
onderzoek naar de kwaliteitsverbetering plaatsgevonden. Zes vrijescholen hebben
zich binnen de termijn van twee jaar weten te verbeteren. Een zevende vrijeschool
was na twee jaar onvoldoende verbeterd maar het perspectief is gunstig. Daarom
is het traject van geïntensiveerd toezicht voor deze school met een jaar verlengd.
In grafiek 3.3 wordt zichtbaar op welke indicatoren uit het waarderingskader PO
2005 de zeer zwakke vrijescholen zich hebben verbeterd. De percentages
voldoende op de indicatoren staan vermeld in Bijlage 4.
We beperken ons bij de analyse tot de zogenoemde normindicatoren, omdat deze
een cruciale rol spelen bij het bepalen of een school zeer zwak is of niet. Om
technische redenen konden de gegevens van één van de zes scholen niet in de
statistische analyse worden betrokken. Deze school is na afloop van het traject van
geïntensiveerd alsnog gefuseerd.
De resterende vijf zeer zwakke vrijescholen die in de analyse zijn betrokken zijn
allemaal voor de eerste maal onderzocht gedurende de eerste jaren van de
tweede bestandsopname (2003 - juli 2005); het onderzoek naar de
kwaliteitsverbetering heeft plaatsgevonden in de tweede helft van deze
bestandsopname (juli 2005 - augustus 2007).
21
0 20 40 60 80 100
De resultaten van de leerlingen aan het eind van de
schoolperiode liggen ten minste op het niveau dat op grond van
de kenmerken van de leerlingenpopulatie mag worden verwacht
De resultaten van de leerlingen voor Nederlandse taal en voor
rekenen en wiskunde tijdens de schoolperiode liggen ten minste
op het niveau dat op grond van de kenmerken van de
leerlingenpopulatie mag worden verwacht
De aangeboden leerinhouden voor Nederlandse taal en voor
rekenen en wiskunde zijn dekkend voor de kerndoelen
De leerinhouden voor Nederlandse taal en voor rekenen en
wiskunde worden aan voldoende leerlingen aangeboden tot en
met het niveau van leerjaar 8
De school met een substantieel aantal leerlingen met een
leerlingengewicht biedt leerinhouden aan bij Nederlandse taal die
passen bij de onderwijsbhoeften van leerlingen met een
taalachterstand
De leraren realiseren een taakgerichte werksfeer
De leraren leggen duidelijk uit
De leerlingen zijn actief betrokken bij de onderwijsactiviteiten
De school gebruikt een samenhangend systeem van
instrumenten en procedures voor het volgen van de prestaties en
de ontwikkeling van de leerlingen
De school voert de zorg planmatig uit
voorafgaand aan GT-traject Na afloop van GT-traject
Grafiek 3.3: Scores van vijf zeer zwakke vrijescholen op de normindicatoren, vóór en na een traject van
geïntensiveerd toezicht.
De grafiek maakt zichtbaar dat de vijf zeer zwakke vrijescholen tijdens de periode
van het geïntensiveerd toezicht aanzienlijke vooruitgang hebben geboekt. Alle vijf
scholen kunnen zich na afloop van het traject verantwoorden over hun
opbrengsten en geen van de vijf scholen is op meer dan één normindicator voor
het onderwijsleerproces als onvoldoende beoordeeld.
De vooruitgang is het grootst bij de Opbrengsten. Alle vijf zeer zwakke scholen van
voorheen zijn na het traject van geïntensiveerd toezicht in staat hun eindresultaten
te verantwoorden en scoren daarbij op het niveau dat van deze scholen mag
worden verwacht. Drie van de vijf scholen blijken na het traject van geïntensiveerd
22
toezicht in staat zich over hun tussentijdse resultaten te verantwoorden en scoren
daarbij eveneens op het niveau dat van deze scholen mag worden verwacht.
Op een goede tweede plaats onder de kwaliteitsaspecten die verbeterd zijn staat
het Leerstofaanbod. Na het traject van geïntensiveerd toezicht zijn op vier van de
vijf scholen `de aangeboden leerinhouden voor Nederlandse taal en voor rekenen
en wiskunde dekkend voor de kerndoelen' (was 0) en worden `de leerinhouden
voor Nederlandse taal en voor rekenen en wiskunde aangeboden tot en met het
niveau van leerjaar 8' (was 1). De school die achterbleef op de indicator: `bij een
substantieel aantal leerlingen met een leerlinggewicht worden leerinhouden voor
Nederlandse taal aangeboden die passen bij de onderwijsbehoeften van leerlingen
met een taalachterstand' scoort daarop inmiddels ook positief.
Een derde plaats onder de kwaliteitsaspecten die verbeterd zijn wordt ingenomen
door de Zorg en begeleiding. Vier van de vijf scholen gebruiken na afloop van het
traject van geïntensiveerd toezicht `een samenhangend systeem van instrumenten
en procedures voor het volgen van de prestaties en de ontwikkeling van de
leerlingen' (was nul) en op twee van de scholen is `de planmatigheid van de
uitgevoerde zorg' verbeterd (was één).
Op de vierde plaats onder de kwaliteitsaspecten die verbeterd zijn staat het
Didactisch handelen van leraren. De achterstand van de vijf zeer zwakke
vrijescholen was voor de indicatoren van dit kwaliteitsaspect bij het eerste
kwaliteitsonderzoek het geringst. Na afloop van het traject van geïntensiveerd
toezicht zijn alle zeer zwakke vrijescholen op deze indicatoren als voldoende
beoordeeld.
Ofschoon de grafiek de ontwikkelingen op het gebied van de Kwaliteitszorg niet
zichtbaar maakt, kan aan dit lijstje met verbeteringen nog worden toegevoegd dat
de kwaliteitszorg op alle vijf zeer zwakke scholen van voorheen is aangepakt.
Niettemin blijft de kwaliteitszorg op deze scholen een risicofactor; evenals dat voor
het hele basisonderwijs geldt zijn ook op deze vijf scholen nog verbeteringen
gewenst.
Op drie van de vijf indicatoren doen de zeer zwakke vrijescholen van voorheen niet
meer onder voor het landelijk gemiddelde. Een van de vijf scholen heeft zich
verbeterd door nu `jaarlijks systematisch de kwaliteit van haar opbrengsten en het
leren en onderwijzen te evalueren'. Geen enkele zeer zwakke vrijeschool heeft
echter vooruitgang geboekt op de indicator `inzicht in de verschillen in
onderwijsbehoeften van haar leerlingenpopulatie'. Dit heeft deels te maken met het
feit dat veel vrijescholen om principiële redenen geen gebruik maken van de
gewichtenregeling, maar er zijn ook andere manieren om systematisch informatie
over de achtergrond van de leerlingen te verzamelen die relevant is voor het
onderwijsleerproces.
Hoewel de kwaliteit op deze vijf vrijescholen verbeterd is, oordeelt de inspectie
toch dat er nog risico's zijn. De verdere ontwikkeling wordt daarom nauwlettend
gevolgd. Na twee jaar vindt een nieuw kwaliteitsonderzoek plaats om na te gaan of
de bereikte verbeteringen behouden en zo mogelijk uitgebouwd zijn.
Conclusie
Op basis van bovenstaande gegevens kan worden geconcludeerd dat zeer zwakke
vrijescholen heel wel in staat zijn zich binnen een periode van twee jaar aanzienlijk
te verbeteren op die onderdelen waarop zij aanvankelijk grote achterstand
vertoonden ten opzichte van de gemiddelde Nederlandse basisschool. Soms
hebben zij daartoe maatregelen moeten nemen die naar eigen beleving niet geheel
stroken met het vrijeschoolconcept en hebben zij de consequenties van hun
concept opnieuw moeten doordenken. De veranderingen in het onderwijsbeleid en
in de maatschappij vereisen ook van vrijescholen dat zij zich verantwoorden over
wat zij met de leerlingen bereiken die hun door de ouders zijn toevertrouwd.
23
24
4 NABESCHOUWING
In de afgelopen jaren heeft de Inspectie van het Onderwijs al eerder gesignaleerd
dat de kwaliteit van het onderwijs op vrijescholen achterblijft bij het landelijk beeld
(zie o.a. Inspectie van het Onderwijs, 2006). Nu de tweede bestandsopname is
afgerond, is opnieuw de stand van zaken opgemaakt en zijn ontwikkelingen ten
opzichte van de eerste bestandsopname zichtbaar gemaakt. De uitkomsten van de
analyses bevestigen de eerdere signalen: het onderwijs op vrijescholen kent
beduidend meer risico's en tekortkomingen dan het onderwijs op de gemiddelde
Nederlandse basisschool. Het is dan ook niet verwonderlijk dat vrijescholen
oververtegenwoordigd zijn in de groep zeer zwakke scholen. Scholen die, zoals bij
vrijescholen bovenmatig het geval is, niet over betrouwbare opbrengstgegevens
beschikken, die de leerlingenzorg onvoldoende hebben gestandaardiseerd, die ook
de effecten van de zorg niet nagaan en die geen sluitend systeem van
kwaliteitszorg hebben, beschikken over te weinig zelfcorrigerend vermogen om
zich tegen kwaliteitsverlies te wapenen.
De gegevens in dit rapport over het vrijeschoolonderwijs laten echter ook zien dat
zich in de periode tussen de eerste en de tweede bestandsopname positieve
ontwikkelingen hebben voorgedaan. De meest opvallende ontwikkelingen zijn dat
inmiddels beduidend meer vrijescholen betrouwbare gegevens verzamelen over de
resultaten van hun leerlingen (aan het eind van het basisonderwijs en op
tussenmomenten) en dat beduidend meer vrijescholen via speciaal daartoe
ontwikkelde leerlijnen kunnen verantwoorden dat hun leerstofaanbod bij
Nederlandse taal en bij rekenen en wiskunde de kerndoelen dekt en dat de
leerinhouden aansluiten tussen de verschillende leerjaren. Ter relativering moet
echter worden opgemerkt dat de overige basisscholen ook vooruit zijn gegaan op
de aspecten en de indicatoren waarop de vrijescholen zich hebben ontwikkeld.
Daardoor is de achterstand die de vrijescholen tijdens de eerste bestandsopname
hadden, toch voor een belangrijk deel blijven bestaan. In dat verband is het
teleurstellend dat nog maar tweederde van de vrijescholen planmatig aan
verbeteractiviteiten werkt.
Het is de inspectie bekend dat veel vrijescholen een tegenstelling ervaren tussen
het waarderingskader dat de inspectie hanteert en de eigenheid van het
vrijeschoolconcept. Een aantal kwaliteitskenmerken waarop de inspectie zich
tijdens haar onderzoeken richt (bijvoorbeeld differentiatie in instructie en
verwerking, het toetsen van de leerprestaties aan het eind van groep 8 / klas 6, het
onderwijsaanbod in de kleutergroepen en de aansluiting met het onderwijsaanbod
in groep 3 / klas 1, de verantwoordelijkheid van leerlingen voor de organisatie van
hun eigen leerproces), lijkt op gespannen voet te staan met de uitgangspunten van
het vrijeschoolonderwijs.
Door de Vereniging van vrijescholen en de Begeleidingsdienst voor vrijescholen
zijn afgelopen jaren initiatieven ontplooid om de kwaliteit van de vrijescholen te
verbeteren. Zo is er door hen hard gewerkt aan een verheldering van het aanbod
voor Nederlandse taal en rekenen/wiskunde. Scholen worden ondersteund bij het
transparant maken van de inhoud van het onderwijs op dit punt. Ook op andere
aspecten vinden ontwikkelingen plaats.
De Vereniging en de Begeleidingsdienst hebben een taskforce zeer zwakke
scholen ingesteld. Deze biedt aan de (zeer) zwakke vrijescholen actieve steun,
informatie en begeleiding om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren.
Nagenoeg alle zeer zwakke scholen maken hiervan gebruik. De Vereniging spant
zich in om zodanige verbeteringen te bevorderen dat in het algemeen de kwaliteit
25
van vrijescholen door de inspectie niet meer als (zeer) zwak hoeft te worden
beoordeeld.
De mate waarin en de wijze waarop vijf als zeer zwak beoordeelde vrijescholen
zich binnen een periode van twee jaar hebben weten te verbeteren op de
normindicatoren uit het waarderingskader van de inspectie, laten zien dat
verbeteringen heel goed mogelijk zijn, ook voor het vrijeschoolconcept.
26
LITERATUUR
Inspectie van het Onderwijs (2003). Onderwijsverslag over het jaar 2002. Utrecht:
Inspectie van het Onderwijs.
Inspectie van het Onderwijs (2006). Ontstaan en ontwikkeling van zeer zwakke
scholen in het basisonderwijs. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Inspectie van het Onderwijs (2007). De staat van het onderwijs. Onderwijsverslag
2005/2006. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
27
28
BIJLAGE I
OVERZICHT VAN DE NORMINDICATOREN
De resultaten van het onderwijs liggen op het niveau dat op grond van de
kenmerken van de schoolpopulatie mag worden verwacht:
- aan het eind van de schoolperiode;
- Nederlandse taal en rekenen en wiskunde tijdens de schoolperiode.
Het onderwijsleerproces:
- leerinhouden Nederlandse taal en rekenen en wiskunde zijn dekkend voor de
kerndoelen;
- deze leerinhouden worden aangeboden tot en met het niveau van leerjaar 8;
- als de school een substantieel aantal leerlingen met een leerlinggewicht heeft,
biedt zij bij Nederlandse taal leerinhouden aan die passen bij de
onderwijsbehoeften van leerlingen met een taalachterstand;
- de leraren realiseren een taakgerichte werksfeer;
- de leraren leggen duidelijk uit;
- de leerlingen zijn actief betrokken bij de onderwijsactiviteiten;
- de school gebruikt een samenhangend systeem van instrumenten en
procedures voor het volgen van de prestaties en de ontwikkeling van de
leerlingen;
- de school voert de zorg planmatig uit.
Indien de resultaten aan het eind van de schoolperiode niet te beoordelen zijn,
wordt het gemiddelde oordeel voor kwaliteitszorg als vervangende normindicator
gehanteerd.
29
30
BIJLAGE II
OVERZICHT VAN OORDELEN TIJDENS DE EERSTE EN DE
TWEEDE BESTANDSOPNAME
Eerste Tweede
bestandsopname bestandsopname
(1998-2002) (2003-2007)
Indicatoren waarderingskader PO2005 bao vs bao vs
* % % % %
voldoend voldoend voldoend voldoend
e e e e
n=7082 n=68 n=7146 n=71
Kwaliteitszorg
De school heeft inzicht in de verschillen in onderwijsbehoeften . . 74 59
van haar leerlingenpopulatie
De school evalueert jaarlijks systematisch de kwaliteit van 36 23 50 35
haar opbrengsten en het leren en onderwijzen
De school werkt planmatig aan verbeteractiviteiten 76 50 69 62
De school borgt de kwaliteit van het leren en onderwijzen . . 48 39
De school rapporteert aan belanghebbenden inzichtelijk over . . 54 44
de gerealiseerde kwaliteit van het onderwijs
Leerstofaanbod
De aangeboden leerinhouden voor Nederlandse taal en voor 74 24 96 70
rekenen en wiskunde zijn dekkend voor de kerndoelen
De leerinhouden voor Nederlandse taal en voor rekenen en
wiskunde worden aan voldoende leerlingen aangeboden tot en 94 73 94 72
met het niveau van leerjaar 8
De leerinhouden in de verschillende leerjaren sluiten op elkaar 40 18 58 46
aan
De leerinhouden voor Nederlandse taal en rekenen en
wiskunde zijn afgestemd op de onderwijsbehoeften van 81 48 93 62
individuele leerlingen
De school met een substantieel aantal leerlingen met een
leerlingengewicht biedt leerinhouden aan bij Nederlandse taal 85 78 91 94
die passen bij de onderwijsbehoeften van leerlingen met een
taalachterstand
Onderwijstijd
De leraren maken efficiënt gebruik van de geplande 89 62 95 90
onderwijstijd
De school stemt de hoeveelheid tijd voor leren en onderwijzen
bij Nederlandse taal en rekenen en wiskunde af op de 90 86 88 70
onderwijsbehoeften van leerlingen
Pedagogisch handelen
De leraren zorgen ervoor dat leerlingen op een respectvolle 99 96 100 100
manier met elkaar omgaan
Didactisch handelen
De leraren realiseren een taakgerichte werksfeer 98 98 98 90
De leraren leggen duidelijk uit 97 95 97 91
De leraren geven expliciet onderwijs in strategieën voor 54 25 68 46
denken en leren
De leraren volgen de vorderingen van hun leerlingen 69 26 95 54
systematisch
De leraren stemmen de instructie en verwerking af op de 33 16 51 13
verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen
De leerlingen zijn actief betrokken bij de onderwijsactiviteiten 94 97 97 93
De leerlingen hebben verantwoordelijkheid voor de organisatie 47 23 54 27
van hun eigen leerproces die past bij hun ontwikkelingsniveau
Schoolklimaat
Voor de lege cellen zijn geen vervangende indicatoren uit het waarderingskader IST/RST van 1998-
2002 beschikbaar.
31
Eerste Tweede
bestandsopname bestandsopname
(1998-2002) (2003-2007)
Indicatoren waarderingskader PO2005 bao vs bao vs
* % % % %
voldoend voldoend voldoend voldoend
e e e e
n=7082 n=68 n=7146 n=71
De ouders/verzorgers tonen zich betrokken bij de school door 97 96 99 100
de activiteiten die de school daartoe onderneemt
De leerlingen en het personeel voelen zich aantoonbaar veilig . . 99 100
op school
Zorg en begeleiding
De school gebruikt een samenhangend systeem van
instrumenten en procedures voor het volgen van de prestaties . . 91 41
en de ontwikkeling van de leerlingen
Op basis van een analyse van de verzamelde gegevens,
bepaalt de school de aard van de zorg voor de zorgleerlingen 81 82 77 68
De school voert de zorg planmatig uit 72 54 73 62
De school gaat de effecten van de zorg na 58 54 61 45
Opbrengsten
De resultaten van de leerlingen aan het eind van de ? 26 92 5 55
schoolperiode liggen ten minste op het niveau dat op grond - 5 0 4 3
van de kenmerken van de leerlingenpopulatie mag worden
verwacht + 69 8 91 42
De resultaten van de leerlingen voor Nederlandse taal en voor ? 39 95 6 59
rekenen en wiskunde tijdens de schoolperiode liggen ten - 9 1 8 13
minste op het niveau dat op grond van de kenmerken van de
leerlingenpopulatie mag worden verwacht + 52 4 86 28
* De tekens in deze kolom hebben de volgende betekenis: ? = geen betrouwbare opbrengstgegevens
beschikbaar, opbrengsten niet te beoordelen; - = opbrengsten onder het niveau dat mag worden verwacht;
+ = opbrengsten op of boven het niveau dat mag worden verwacht
32
BIJLAGE III
OVERZICHT VAN OORDELEN OVER DE ZEER ZWAKKE
VRIJESCHOLEN
Tweede bestandsopname
(2003-2007)
bao vs zz vs
Indicatoren waarderingskader PO2005
* % % %
voldoend voldoend voldoend
e e e
n=7146 n=71 n=15
Kwaliteitszorg
De school heeft inzicht in de verschillen in onderwijsbehoeften van haar 74 59 14
leerlingenpopulatie
De school evalueert jaarlijks systematisch de kwaliteit van haar 50 35 13
opbrengsten en het leren en onderwijzen
De school werkt planmatig aan verbeteractiviteiten 69 62 40
De school borgt de kwaliteit van het leren en onderwijzen 48 39 29
De school rapporteert aan belanghebbenden inzichtelijk over de 54 44 21
gerealiseerde kwaliteit van het onderwijs
Leerstofaanbod
De aangeboden leerinhouden voor Nederlandse taal en voor rekenen en 96 70 33
wiskunde zijn dekkend voor de kerndoelen
De leerinhouden voor Nederlandse taal en voor rekenen en wiskunde
worden aan voldoende leerlingen aangeboden tot en met het niveau van 94 72 53
leerjaar 8
De leerinhouden in de verschillende leerjaren sluiten op elkaar aan 58 46 36
De leerinhouden voor Nederlandse taal en rekenen en wiskunde zijn 93 62 40
afgestemd op de onderwijsbehoeften van individuele leerlingen
De school met een substantieel aantal leerlingen met een
leerlingengewicht biedt leerinhouden aan bij Nederlandse taal die 91 94 80
passen bij de onderwijsbehoeften van leerlingen met een
taalachterstand
Onderwijstijd
De leraren maken efficiënt gebruik van de geplande onderwijstijd 95 90 80
De school stemt de hoeveelheid tijd voor leren en onderwijzen bij
Nederlandse taal en rekenen en wiskunde af op de onderwijsbehoeften 88 70 73
van leerlingen
Pedagogisch handelen
De leraren zorgen ervoor dat leerlingen op een respectvolle manier met 100 100 100
elkaar omgaan
Didactisch handelen
De leraren realiseren een taakgerichte werksfeer 98 90 87
De leraren leggen duidelijk uit 97 91 93
De leraren geven expliciet onderwijs in strategieën voor denken en leren 68 46 33
De leraren volgen de vorderingen van hun leerlingen systematisch 95 54 40
De leraren stemmen de instructie en verwerking af op de verschillen in 51 13 13
ontwikkeling tussen de leerlingen
De leerlingen zijn actief betrokken bij de onderwijsactiviteiten 97 93 87
De leerlingen hebben verantwoordelijkheid voor de organisatie van hun 54 27 14
eigen leerproces die past bij hun ontwikkelingsniveau
Schoolklimaat
De ouders/verzorgers tonen zich betrokken bij de school door de 99 100 100
activiteiten die de school daartoe onderneemt
De leerlingen en het personeel voelen zich aantoonbaar veilig op school 99 100 100
Zorg en begeleiding
De school gebruikt een samenhangend systeem van instrumenten en
procedures voor het volgen van de prestaties en de ontwikkeling van de 91 41 40
leerlingen
33
Tweede bestandsopname
(2003-2007)
bao vs zz vs
Indicatoren waarderingskader PO2005
* % % %
voldoend voldoend voldoend
e e e
n=7146 n=71 n=15
Op basis van een analyse van de verzamelde gegevens, bepaalt de 77 68 53
school de aard van de zorg voor de zorgleerlingen
De school voert de zorg planmatig uit 73 62 33
De school gaat de effecten van de zorg na 61 45 29
Opbrengsten
? 4 55 73
De resultaten van de leerlingen aan het eind van de schoolperiode - 4 3 7
liggen ten minste op het niveau dat op grond van de kenmerken van de
leerlingenpopulatie mag worden verwacht + 91 42 20
De resultaten van de leerlingen voor Nederlandse taal en voor rekenen ? 6 59 60
en wiskunde tijdens de schoolperiode liggen ten minste op het niveau - 8 13 27
dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie mag worden
verwacht + 86 28 13
* De tekens in deze kolom hebben de volende betekenis: ? = geen betrouwbare opbrengstgegevens beschikbaar,
opbrengsten niet te beoordelen; - = opbrengsten onder het niveau dat mag worden verwacht;
+ = opbrengsten op of boven het niveau dat mag worden verwacht
34
BIJLAGE IV
DE ONTWIKKELING VAN ZEER ZWAKKE VRIJESCHOLEN DIE
ZICH HEBBEN VERBETERD
Voorafgaan Na afloop
d aan GT- van GT-
traject traject
Indicatoren waarderingskader PO2005 % %
voldoende voldoende
n=5 n=5
De resultaten van de leerlingen aan het eind van de schoolperiode liggen ten
minste op het niveau dat op grond van de kenmerken van de 0 100
leerlingenpopulatie mag worden verwacht
De resultaten van de leerlingen voor Nederlandse taal en voor rekenen en
wiskunde tijdens de schoolperiode liggen ten minste op het niveau dat op grond 0 60
van de kenmerken van de leerlingenpopulatie mag worden verwacht
De aangeboden leerinhouden voor Nederlandse taal en voor rekenen en
wiskunde zijn dekkend voor de kerndoelen 0 80
De leerinhouden voor Nederlandse taal en voor rekenen en wiskunde worden
aan voldoende leerlingen aangeboden tot en met het niveau van leerjaar 8 20 100
De school met een substantieel aantal leerlingen met een leerlingengewicht
biedt leerinhouden aan bij Nederlandse taal die passen bij de
onderwijsbhoeften van leerlingen met een taalachterstand 80 100
De leraren realiseren een taakgerichte werksfeer 40 100
De leraren leggen duidelijk uit 60 100
De leerlingen zijn actief betrokken bij de onderwijsactiviteiten 100 100
De school gebruikt een samenhangend systeem van instrumenten en
procedures voor het volgen van de prestaties en de ontwikkeling van de
leerlingen 0 80
De school voert de zorg planmatig uit 20 60
35