Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200705008/2
Publicatie datum: maandag 1 oktober 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Deurne
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom
---
200705008/2.
Datum uitspraak: 1 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende
het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "T.R. Ranch
B.V.", gevestigd te Liessel,
verzoekster,
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 07/390 en 07/129 van de
voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 mei 2007
in het geding tussen:
verzoekster
en
het college van burgemeester en wethouders van Deurne.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2006, voorbereid met afdeling 3.4. van de
Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), heeft het college van
burgemeester en wethouders van Deurne: (hierna: het college)
verzoekster aangeschreven om vóór 1 juli 2007, voor zover thans van
belang, de illegale bewoning van de inpandige woonruimte in de manege
aan de Leenselweg 4a te Liessel te staken en gestaakt te houden onder
oplegging van een dwangsom.
Bij uitspraak van 30 mei 2007, verzonden op 11 juni 2007, heeft de
voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de
voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen
ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 17 juli 2007, bij
de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 17 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op
diezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september
2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door A.L.J. de Rooij en
C.J.A. Pfaff, bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te
Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door mr. Y. Siewerts,
ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Niet betwist is dat de bewoning van de inpandige woonruimte in de
manege in strijd is met het in artikel 4 van de voorschriften
behorende bij het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied, herziening
I: manege Leenselweg" neergelegde gebruiksverbod. Het college is dan
ook bevoegd om handhavend op te treden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal
in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het
bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder
dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten
maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het
bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen
indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend
optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te
dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te
worden afgezien.
2.4. Op grond van de stukken en de verklaringen van het college ter
zitting staat vast dat het vigerende bestemmingsplan geen
mogelijkheden tot legalisering van de inpandige woonruimte biedt.
Voorts is het college niet bereid vrijstelling te verlenen, nu reeds
een bedrijfswoning aanwezig is en het gemeentelijk en provinciaal
beleid zijn gericht op het tegengaan van het bouwen van nieuwe
woningen in het buitengebied. Derhalve bestaat geen concreet zicht op
legalisering.
2.5. Ter zitting is onbetwist gesteld dat ten behoeve van het door
verzoekster ter plaatse uitgeoefende bedrijf, een paardenhouderij,
permanent toezicht is vereist, zodat het noodzakelijk is om ter
plaatse te wonen en dat de in het bestemmingsplan voorziene
bedrijfswoning reeds lange tijd als burgerwoning in gebruik is en
daarom voor hen thans niet beschikbaar is.
Het besluit tot handhaving heeft dan ook directe invloed op de
continuering van de bedrijfsvoering van het door de planwetgever ter
plaatse toegestane bedrijf. Ter zitting is van de zijde van het
college erkend dat dit bedrijfsbelang niet bij de afweging van de
belangen is betrokken.
2.6. Gelet op het vorenstaande, bestaat gerede twijfel of het
bestreden besluit in overeenstemming met artikel 3:4 van de Awb is
genomen. In verband hiermede bestaat eveneens gerede twijfel of de
aangevallen uitspraak in stand zal blijven.
Onder die omstandigheden, en na afweging van de betrokken belangen,
waaronder dat van verzoekster om de ter plaatse toegestane
bedrijfsuitoefening voort te kunnen zetten, ziet de Voorzitter
aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te
worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het
college van burgemeester en wethouders van Deurne van 1 december 2006,
kenmerk HH/2006/12589;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Deurne
tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van
het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 670,00 (zegge:
zeshonderdtweeëntachtig euro en drieëndertig eurocent), waarvan een
gedeelte groot 644,00 is toe te rekenen aan door een derde
beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente
Deurne aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden
betaald;
III. gelast dat de gemeente Deurne aan verzoekster het door haar voor
de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van
428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van
Staat.
w.g. Claessens w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2007
328.