Radboud Universiteit Nijmegen
Republikeinse kampen in Nederlands-Indië: geen gijzeling, maar bescherming
Werden de Nederlanders die tussen oktober 1945 en mei 1947
geïnterneerd zaten in de `republikeinse kampen' op Java en Madura daar
gegijzeld - of zaten ze er voor hun eigen veiligheid? De Nederlandse
regering en geïnterneerden zelf hielden (en houden) het op het eerste,
president Soekarno en de aanhangers van de nieuwe, door Nederland op
dat moment niet erkende republiek, op het laatste. Antropologe Mary
van Delden concludeert na jarenlang onderzoek dat er wel degelijk
sprake was van bescherming en niet van gijzeling. Ze promoveert op
maandag 1 oktober aan de Radboud Universiteit.
Op 17 augustus 1945 riep Soekarno de republiek Indonesië uit. Maar van
een de jure onafhankelijkheid was op dat moment geen sprake: Nederland
vocht voor het behoud van zijn kolonie. Pas eind 1949 was de republiek
Indonesia een feit.
Begin oktober 1945 constateerde Soekarno dat de vrijheidsstrijd van de
Indonesiërs op Java steeds gewelddadiger werd en op een rassenoorlog
begon te lijken. Er werd geplunderd en er werden mensen vermoord.
Slachtoffers waren niet alleen Nederlanders die vanuit de voormalige
Japanse kampen naar hun woonplaatsen terugkeerden, maar (naast
Chinezen, Ambonezen, Menadonezen en pro-Nederlandse Indonesiërs)
vooral ook Indo-Europeanen: mensen van deels Nederlandse, deels
Indische afkomst en met de Nederlandse nationaliteit. Deze groep was
tijdens de Tweede Wereldoorlog niet geïnterneerd door de Japanse
bezetter.
Internationale steun
Soekarno besefte dat een bloedbad moest worden voorkomen - al was het
maar omdat de jonge republiek internationale steun, vooral van
Amerika, nodig had voor haar onafhankelijkheidsstreven. `Als de
republiek geen baas was in eigen huis, en moord en doodslag aan de
orde van de dag, kon Soekarno die steun wel vergeten', legt Mary van
Delden uit. In dat kader werden in de laatste drie maanden van 1945 in
de binnenlanden van Java ongeveer 46.000 Nederlanders,vooral
Indo-Europeanen, van huis opgehaald en ondergebracht in zo'n 400
republikeinse kampen. De bedoeling was om deze groep te beschermen
tegen kwaadwillende revolutionairen die zich verzetten tegen de
terugkeer van het koloniale bestuur.
De Nederlands-Indische regering en de geïnterneerden zelf echter
spraken - en spreken vaak nog - over `gijzelaars' en `gijzeling'.
Antropologe Van Delden maakt in haar proefschrift duidelijk dat de
geïnterneerden, die in deze revolutietijd aan alle kanten omringd
waren door Indonesiërs, wel degelijk werden beschermd. `Als deze
kampen niet hadden bestaan, zouden er in de Indonesische revolutie
veel meer slachtoffers zijn gevallen.'
Bezoek van de gedelegeerden van het Internationale Rode Kruis,
Helbling en Descoeudres, aan het republikeinse mannen/jongenskamp: het
7e Bataljon in Magelang op 9 februari 1946
Bezoek van de gedelegeerden van het Internationale Rode Kruis,
Helbling en Descoeudres, aan het republikeinse mannen/jongenskamp: het
7e Bataljon in Magelang op 9 februari 1946
(Collectie: ICRC/Library and Research Service, Geneve, Zwitserland)
Geen voorwaarden
Voor de opvatting dat er sprake zou zijn van gijzeling vond Van Delden
geen aanwijzingen. Ze keek daarvoor naar vier relevante momenten
waarop de republikeinen de geïnterneerden als gijzelaar hadden kunnen
gebruiken: het moment van internering; bij de Brits-Indonesische
besprekingen over de evacuatie van de kampen; bij de uitvoering van
deze evacuaties en bij de onderhandelingen over een zelfstandig
Indonesië. `Op geen van die momenten zijn de geïnterneerden gebruikt
om iets gedaan te krijgen. Bij de besprekingen over de evacuaties is
nog even als eis gesteld dat de Nederlandse mannen en jongens die uit
de kampen kwamen niet bewapend mochten worden - maar die voorwaarde
hebben de Indonesiërs na Nederlands protest zonder meer laten vallen.
Voor Soekarno en de zijnen was de evacuatie ook een prestigekwestie:
zij wilden de internationale gemeenschap laten zien dat zij niet die
ongeorganiseerde bende waren waar de Nederlanders hen voortdurend voor
uitmaakten.'
Nederlandse beeldvorming
De Nederlandse regering maakte op haar beurt wél gebruik van de
`gegijzelde' geïnterneerden, aldus Van Delden: om de Britse troepen
(die verantwoordelijk waren voor de `afwikkeling' van de Tweede
Wereldoorlog ter plekke) zo lang mogelijk op Java te houden en om de
Nederlandse publieke opinie te beïnvloeden ten gunste van uitzending
van militairen naar Nederlands-Indië. Van Delden: `Ook na mei 1947,
toen de evacuatie van de republikeinse kampen al was afgerond, bleef
Nederland spreken over `gijzelaars in handen van de republiek'.'
Ten onrechte dus, maar toch - hoe kan het dat er ook nu nog mensen
zijn die zullen zeggen: `Wij waren wel degelijk gijzelaars'? Van
Delden: `Als je in zo'n kamp zit, weet je niet wat er om je heen
gebeurt. Je ziet een trein met geïnterneerden binnenkomen en een trein
met pemuda, Indonesische jongeren, vertrekken en je concludeert: we
worden geruild. En als de kranten en de Nederlandse regering ook
blijven spreken over gijzelaars, geloof je dat.'
Hotel Kali Taman in Salatiga (Midden-Java) diende als republikeins
mannenkamp
Hotel Kali Taman in Salatiga (Midden-Java) diende als republikeins
mannenkamp
(Collectie: drs. J. Anten)
Nuancering
Mary van Delden wil de situatie in de republikeinse kampen zeker niet
bagatelliseren. `Het wás beroerd om geïnterneerd te zijn. Er wás
weinig te eten. Het wás onvrij. Hoe je het ook bekijkt: zo'n kamp was
voor de geïnterneerden een verlenging van de oorlog die voor een
aantal mensen nog wel negentien maanden duurde.'
Alleen: het bestaande historiografische beeld verdient wel nuancering.
En die geldt niet alleen de kwestie beschermd of gegijzeld. `Lees je
over de eerste jaren van de republiek Indonesië, dan lees je over
chaos, anarchie en gewelddadige pemuda. Maar ik constateer dat deze
episode relatief vreedzaam is verlopen binnen de chaos die er op Java
heerste. Op enkele uitzonderingen na kwamen de meeste mensen veilig
aan in de kampen, ze verbleven daar veilig en ook de evacuatie is goed
verlopen.'
Dat laatste is des te opvallender als je je realiseert dat het
Indonesische leger, dat de operatie moest uitvoeren, nog maar net
bestond. `Dat de Indonesiërs dat onder de omstandigheden heel goed
gedaan hebben - daar zou, vind ik, meer erkenning voor mogen komen.
Wat ik verder belangrijk vind, is dat mijn onderzoek een ander beeld
geeft van de pemuda: je kunt niet alle Indonesische jongeren het
predicaat gewelddadig geven. Uit dit onderzoek blijkt dat zij hebben
meegewerkt aan de bescherming van Nederlanders.'
Aankomst evacuatietrein op station Manggarai in Batavia
Aankomst evacuatietrein op station Manggarai in Batavia
(Foto: dr. J.C. Ramaer. Collectie: mevrouw E.M. Ramaer-Sibinga Mulder)
Mary van Delden (Bandung, 1941) studeerde culturele antropologie en
niet-westerse sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Ze werkte
onder meer als sociaal rapporteur bij de Stichting Pelita die zich
inzet voor oorlogsgetroffenen uit het voormalig Nederlands-Indië.
Sinds 1992 werkte ze aan dit proefschrift, waarbij ze werd begeleid
van uit het Nijmegen Institute for Social Cultural Research. De
verdediging van dit proefschrift vindt plaats op maandag 1 oktober
2007, 13.30 uur, in de Aula van de Radboud Universiteit Nijmegen.
Delden, Mary C. van `De republikeinse kampen in Nederlands-Indië,
oktober 1945 - mei 1947. Orde in de chaos?'
Dit proefschrift wordt uitgegeven in eigen beheer; exemplaren zijn te
bestellen bij de promovenda zelf: vandeldenmary@gmail.com ( EUR41,50
inclusief verzendkosten)