Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
CZ/EKZ- 2802769
1 oktober 2007
Bij brief van 15 juni 2007 (MC-U-2778459) heb ik het College Sanering
Zorginstellingen (CSZ) verzocht een analyse te maken van de precieze
aard en omvang van de problematiek bij een viertal
ambulancestichtingen (de zogenaamde B3-stichtingen ) die in financiële
problemen zijn terecht gekomen, alsook om mij in dat verband
oplossingsrichtingen aan te dragen. Het CSZ heeft mij zijn bevindingen
naar aanleiding van dit onderzoek onlangs aangeboden. Het rapport,
gedateerd 15 september 2007, bied ik u hierbij aan.
Aanleiding
Bij brief van 30 juni 2006 verzochten de vier B3-stichtingen mij om
het hen mogelijk te maken over te gaan naar de particuliere CAO door
een (financiële) regeling te treffen waarop een beroep kan worden
gedaan voor dekking van de overgangskosten met toepassing van een
andere afbouw FLO dan afgesproken in de gemeente CAO. Tevens gaven de
B3-stichtingen aan, dat indien mijn antwoord hen de mogelijkheid zou
bieden om over te gaan naar de particuliere CAO, zij uit de
betreffende (gerechtelijke) procedures zouden stappen.
Het onderzoeksrapport: de oplossingsvarianten
De B3-instellingen zijn, blijkens het CSZ-rapport, in de problemen
gekomen door een (ongelukkige) samenloop van de uitkomsten van
onderhandelingen over de gemeentelijke CAR/UWO eind 2005 en een zestal
deels met elkaar samenhangende ontwikkelingen in wet- en regelgeving.
Deze combinatie van factoren heeft, aldus CSZ, ertoe geleid dat de
financiering van de kosten voor Functioneel Leeftijdsontslag (FLO)
door de B3-stichtingen een dermate groot probleem is geworden dat de
accountants de jaarrekening dreigen af te keuren, met als
onvermijdelijk gevolg een faillissement op termijn.
Het CSZ acht de problemen van de vier B3-stichtingen reeël. Om uit de
problemen te komen, schetst het CSZ drie oplossingsrichtingen
(varianten A, B en C) en een faillisementsscenario (variant D). De
drie eerste scenario's hebben als kenmerk dat de bestaande
FLO-overgangsregeling van de B3-stichtingen in lijn wordt gebracht met
die welke in de particuliere ambulancewereld geldt. Dit geschiedt aan
de hand van een methode die eerder is toegepast ("de
Deventer-formule"). Daarbij worden bestaande rechten (deels)
afgekocht.
In variant A (overgang naar de CAR/B4) wordt de nieuwe FLO-regeling
ondergebracht in een eigen CAO voor de B3-stichtingen die voor de
overige onderdelen de gemeentelijke CAO volgt. In variant B (overgang
naar de particuliere CAO) wordt de overstap geheel gemaakt naar de CAO
van de particuliere ambulancesector. In variant C (overgang naar de
particuliere CAO middels overname/verkoop) wordt de B3-stichting
overgenomen.
In al deze drie varianten moet de "Deventer-formule" (de afkoop van
oude rechten) worden gefinancieerd. Dat zou volgens het CSZ kunnen
door een maatwerkregeling toe te passen.
In de variant waarbij de overheid geen financiële handreiking doet,
lopen de stichtingen een reeël faillisementsrisico (variant D).
Voor een uitgebreide beschrijving van deze varianten verwijs ik u naar
het CSZ-rapport.
Standpunt
De meest structureel bestendige oplossing is naar mijn mening een
algehele overgang naar de CAO Ambulancezorg (sector 35) (variant B).
Ik ben van mening dat deze variant - in het licht van de risico's
verbonden aan de overige varianten - de meeste waarborgen biedt voor
continuïteit in een lange termijnperspectief.Dit is zowel vanuit het
perspectief van de continuïteit van zorg als vanuit het perspectief
van het personeel wenselijk. CSZ geeft in zijn rapport als mogelijk
nadeel van deze variant aan een evt. uittrede-/intredevergoeding
(boete) van het ABP/PGGM. Dit zou de eigen vermogenspositie en
derhalve de liquiditeit en solvabiliteit van de instellingen op
termijn sterk kunnen aantasten, met gevaar voor de continuïteit van
kwalitatief verantwoorde ambulancezorg.
In het licht van het vorenstaande is mijn besluit naar aanleiding van
het CSZ-rapport als volgt. Dit besluit heb ik overigens heden ook aan
de betrokken B3-instellingen (de directeuren/bestuurders en
ondernemingsraden) meegedeeld.
Ik ben - in antwoord op de brief van 30 juni 2006 - bereid de
B3-stichtingen, ter voorkoming van een faillissement, financieel
tegemoet te komen. Ook ben ik bereid
een bemiddelende rol te spelen in de besprekingen met het ABP/PGGM, om
de overgang
naar de CAO Ambulancezorg (sector 35) mogelijk te maken. Dit alles
echter uitsluitend onder de condities dat:
1 de FLO-overgangsregeling dient te worden aangepast;
2 en wel via de "Deventer-formule" volgens het CSZ-rapport;
3 en dat er binnen een nader overeen te komen termijn een Plan van
Aanpak
voor implementatie ligt.
Alleen indien aan het bovenstaande is voldaan ben ik, zoals gezegd,
bereid structureel middelen ter beschikking te stellen. Desgewenst
kunnen partijen het proces laten faciliteren door een derde. Voorts
verwacht ik van de B3-stichtingen, conform het gesuggereerde in hun
brief van 30 juni 2006, dat zij zich terugtrekken uit de
NZA-procedure. Het is nu aan partijen om met behulp van de
maatwerkregeling de borging van ambulancezorg voor de lange termijn te
garanderen.
Kort voor het verzenden van deze brief heeft er een ambtelijk overleg
plaatsgevonden tussen VWS en vertegenwoordigers van de werknemers- en
werkgeversorganisaties, met als doel hen te informeren over mijn
besluit en de condities waaronder. Met partijen is afgesproken over
ca. drie weken in dezelfde samenstelling wederom bijeen te komen.
Beoogd wordt om - na "achterbannenraadpleging" - zo spoedig mogelijk,
doch in ieder geval voor 1/1/2008 van alle vertegenwoordigers aan
tafel namens hun achterbannen een schriftelijk ondertekende
(intentie)- verklaring overlegd te krijgen, inhoudende dat zij akkoord
gaan met mijn besluit en de uitvoering daarvan onder de gestelde
condities.
Ik hecht aan deze strakke procedure c.q. afspraken, omdat de
continuïteit van de ambulancezorg op termijn in het geding is en mij
er veel aan gelegen is om deze, mede met behulp van mijn bijdrage, te
(doen) borgen.
Ik zal u op de hoogte houden van de voortgang van het proces.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink