Toename gebruik ondersteuning voor
jongeren met een gezondheidsbeperking
maart 2007
nummer 385
Auteurs:
Jan Besseling
Branko Hagen
Saskia Andriessen
Annelies te Peele
Matty Crone
Lucy Kok
Edwin de Vos
2
---
Inhoudsopgave
1 Inleiding.........................................................................................................................5
1.1 Vraagstelling...................................................................................................................5
1.2 Analysekader en leeswijzer ............................................................................................6
2 Korte schets van de regelingen ....................................................................................9
2.1 Inleiding..........................................................................................................................9
2.2 Gemeentelijk jeugdbeleid ...............................................................................................9
2.3 Jeugdzorg en jeugd-ggz................................................................................................10
2.4 AWBZ...........................................................................................................................11
2.5 Speciaal onderwijs en leerlinggebonden financiering binnen cluster 4........................12
2.6 Vervoersvoorzieningen.................................................................................................13
2.7 TOG..............................................................................................................................14
2.8 Wajong..........................................................................................................................14
2.9 Conclusie: overeenkomsten en verschillen...................................................................15
3 Groei in gebruik..........................................................................................................17
3.1 Toename gebruik in de verschillende regelingen, een cijfermatig overzicht................17
3.2 Nadere detaillering deelname (voortgezet) speciaal onderwijs ....................................20
3.3 Wajong..........................................................................................................................20
3.4 TOG tot 2012................................................................................................................21
3.5 Kerncijfers 2006 ...........................................................................................................21
4 Meer jongeren met (ernstiger) beperkingen?...........................................................23
4.1 Inleiding........................................................................................................................23
4.2 Lichamelijke beperkingen.............................................................................................23
4.3 Verstandelijke beperkingen ..........................................................................................23
4.4 Chronische ziekte of andere stoornis............................................................................24
4.5 Kinderen met autismespectrum stoornissen..................................................................24
4.6 Emotionele en gedragsmatige problemen.....................................................................26
4.7 Conclusie ......................................................................................................................27
5 Oorzaken toename gebruik per regeling ..................................................................29
5.1 Inleiding........................................................................................................................29
5.2 Jeugdzorg in het algemeen en jeugd-ggz in het bijzonder............................................29
5.3 AWBZ in relatie tot jongeren .......................................................................................31
5.4 Speciaal onderwijs en leerlinggebonden financiering binnen cluster 4........................32
5.5 Vervoersvoorzieningen.................................................................................................34
5.6 TOG..............................................................................................................................35
5.7 Wajong..........................................................................................................................35
5.8 Aanzuigende werking...................................................................................................37
5.9 Analyse naar samenhang in oorzaken van de toename in gebruik................................40
5.10 De invloed van de regelingen op de maatschappelijke participatie van jongeren.........43
6 Conclusies....................................................................................................................45
A Beschrijving jongeren met een beperking en extra zorg of
ondersteuningsbehoefte in Nederland.......................................................................53
B Jeugdzorg in het algemeen en jeugd-ggz in het bijzonder.......................................75
---
C AWBZ in relatie tot jongeren ....................................................................................87
D Vervoersvoorzieningen (doelgroepenvervoer) .........................................................99
E Speciaal onderwijs en LGF binnen Cluster 4.........................................................109
F De TOG-regeling.......................................................................................................123
G Wajong.......................................................................................................................139
H Lvg-jeugdigen............................................................................................................155
I Toename van jongeren met een ernstige gedragsstoornis in Vlaanderen............159
J Lijst van geraadpleegde personen...........................................................................167
---
1 Inleiding
1.1 Vraagstelling
Door diverse ministeries wordt beleid gevoerd gericht op jongeren met een beperking.
Van meerdere regelingen blijkt het gebruik de afgelopen jaren te stijgen, een stijging
die zich voor de toekomst lijkt voort te zetten. Ten behoeve van de ministerraad voert
een interdepartementale projectgroep van SZW, OCW, VWS en Financiën een be-
leidsverkenning uit naar de aard en achtergronden van het gebruik van deze regelingen
voor kinderen en jongeren met fysieke, verstandelijke en/of psychische beperkingen.
De centrale vraag, waar de werkgroep antwoord op wil hebben, is:
Waarom neemt de groep kinderen/jongeren met een fysieke, verstandelijke en/of
psychische beperking, die gebruik maakt van extra ondersteuning op het terrein van
zorg, arbeid, inkomen en onderwijs, toe en wat zijn de gevolgen daarvan?
Om deze vraag te beantwoorden heeft de werkgroep een onderzoek laten uitvoeren
door TNO met medewerking van Vilans en SEO.
Het onderzoek is ingericht om, op basis van literatuuronderzoek en bestaande gege-
vens aangevuld met interviews en expertmeetings, drie deelvragen te beantwoorden:
Wat verstaan we onder jongeren met fysieke en/of psychische beperkingen?
Welke regelingen zijn er voor jongeren met beperkingen?
Wat zijn de oorzaken en de gevolgen van de toename van het gebruik van deze
regelingen?
Op de achtergrond speelt bij dit onderzoek de vraag in hoeverre de regelingen, zoals
TOG, speciaal onderwijs, LGF (Leerling-gebonden Financiering: `rugzakje'), Zorgin-
dicatie ABWZ en Wajong op korte en langere termijn tegemoet komen aan de behoef-
te en bijdragen aan participatie en zelfredzaamheid in de maatschappij van deze jonge-
ren met beperkingen. Daarnaast bestaat de vraag of de regelingen (ook) een aanzui-
gende werking hebben en daardoor mede oorzaak zijn van het groeiende aantal geregi-
streerde jongeren met beperkingen.
Om na te gaan in hoeverre de ontwikkeling uniek is voor Nederland, is gekeken of in
het buitenland ook sprake is van een toenemend gebruik van extra ondersteuning door
jongeren met een beperking.
Het onderzoek leunt deels op de informatie die door de afzonderlijke departementen in
de voorfase is verzameld. Deze wordt aangevuld met informatie die via interviews en
een quick scan in een doorlooptijd van 2 maanden kon worden ontsloten.
In het onderzoek zijn in overleg met de opdrachtgever de regelingen TOG, Wajong,
Speciaal onderwijs/LGF cluster 4, jeugd-ggz, vervoersvoorzieningen, AWBZ - betrok-
ken. Aangezien de groei vooral lijkt te liggen bij jongeren met psychische en psychia-
trische problemen wordt aan deze groep extra aandacht geschonken.
Enkele conclusies willen we a priori meegeven:
Er is groei in het aantal personen dat gebruik maakt van de regelingen. Dat geldt
zowel voor het aantal nieuwe toekenningen per jaar als voor het totale aantal per-
sonen (het bestand) dat gebruik maakt van de regelingen.
---
Deze groei zal in meerdere regelingen doorzetten:
o TOG, LGF en Wajong zijn regelingen, waarvan het bestand nog zal groeien,
omdat er nog geen natuurlijk evenwicht kan zijn tussen instroom en uit-
stroom.
o GGZ-Nederland verwacht ook in 2007 een stijging van gebruik van jeugd-
ggz.
o Gezien de toename in deelname aan (voortgezet) speciaal onderwijs als veel-
al voorliggend traject voor Wajong en de toename in het gebruik van LGF,
mag verdere groei van het aantal Wajong-toekenningen aan 18-19 jarigen
verwacht worden in de komende jaren.
Het percentage gebruikers dat in aanmerking komt voor een voorziening en bij een
controle niet aan de indicatiecriteria voldoet, is zeer beperkt.
Er zijn vele plausibele common-sense-verklaringen voor de groei, maar slechts
enkele empirisch onderzochte verklaringen.
1.2 Analysekader en leeswijzer
Het denkmodel in het onderzoek is relatief eenvoudig. We proberen te achterhalen of
er aanwijzingen zijn dat in de bevolking het aantal mensen (in dit geval kinderen en
jongeren) met beperkingen toeneemt en of deze beperkingen relatief ernstiger zijn ge-
worden (epidemiologische benadering). Een tweede stap is de toename in het gebruik
van de regelingen en voorzieningen nader te beschrijven en te analyseren, mede in het
licht van de indicatiestelling voor deze regelingen.
Een uitgangspunt voor de analyses biedt het ICF-model dat een analysekader geeft
vanuit drie verschillende perspectieven:
Het perspectief van het menselijk organisme.
Het perspectief van het menselijk handelen.
Het perspectief van de mens als deelnemer aan het maatschappelijk leven.
Het ICF-model is de door de WHO uitgewerkte internationale standaard.1 Het kan
voor verschillende toepassingen ingezet worden, zoals het verzamelen en vastleggen
van gegevens, maar ook als basis voor het ontwikkelen van onderzoeksinstrumenten.
De kern van het analysemodel illustreert, dat het gebruik van een voorziening of rege-
ling door een jongere niet alleen afhangt van medische aspecten, maar ook van de mo-
gelijkheden, die betrokkene nog wel heeft en de eisen die door betrokkene en de om-
geving gesteld worden aan zijn/haar participatie. Daarop zijn tal van externe factoren
van invloed, waaronder de regelingen zelf in hun onderlinge wisselwerking. Tot de
externe factoren behoort ook de rol van de relevante anderen, zoals ouders en professi-
onals.
In hoeverre de behoefte voor ondersteuning omgezet kan worden in een voorziening is
afhankelijk van het aanbod van de regelingen en de vraag of de jongere voldoet aan de
criteria om in aanmerking te komen voor de regeling.
De regelingen zijn systematisch beschreven in afzonderlijke bijlagen. Per regeling is
systematisch geïnventariseerd en beschreven welke redenen genoemd worden voor het
toenemende gebruik en wat de plausibiliteit/hardheid ervan is. Vervolgens is nagegaan
in welke mate de groei in verschillende regelingen vanuit dezelfde oorzaken verklaard
kan worden en of er een samenhang is tussen de regelingen. Samenhang kan zowel
zijn, dat de regelingen elkaar versterken in gebruik, maar kan ook zijn dat het gebruik
1 ICF. World Health Organization 2002
---
toeneemt door knelpunten in de uitvoering van een andere en/of voorafgaande rege-
ling.
Leeswijzer
Veel van de onderzoeksresultaten zijn verwerkt in de bijlagen, die beoogd zijn als na-
slagwerk en achtergrondinformatie zoals, de beschrijvingen van de regelingen. Ook is
een bijlage opgenomen over LVG-ers (licht verstandelijk gehandicapten) met hun le-
vensloop door de regelingen, en een bijlage waarin een korte schets wordt gegeven in
hoeverre het vraagstuk ook in België speelt.
In de hoofdtekst geven we allereerst in hoofdstuk 2 een beknopt overzicht van de on-
derzochte regelingen. De lezer die bekend is met de regelingen kan dit hoofdstuk over-
slaan. Vervolgens geven we in hoofdstuk 3 een overzicht en analyse van de kwantita-
tieve ontwikkelingen in het gebruik van de regelingen. In hoofdstuk 4 gaan we na of
de groei in gebruik verklaard kan worden uit de groei van de doelgroep: is het aantal
jongeren met een gezondheidsbeperking toegenomen? Hoofdstuk 5 gaat in op de ver-
klaringen die wij hebben gevonden voor de groei in het gebruik van de regelingen
aangevuld met onze analyse naar de aanzuigende werking van de regelingen en naar de
onderlinge samenhang van oorzaken tussen de regelingen. In hoofdstuk 6 zijn onze
conclusies vervat. Deze conclusies zijn gebaseerd op de informatie uit de hoofdtekst en
op de uitgebreide informatie die in de bijlage is opgenomen.
8
---
2 Korte schets van de regelingen
2.1 Inleiding
Alvorens wij in het volgende hoofdstuk in kwantitatieve zin de ontwikkelingen in het
gebruik van de diverse regelingen analyseren, geven we in dit hoofdstuk 2 een korte
beschrijving van de onderzochte regelingen. De lezers die voldoende thuis zijn in de
materie kunnen meteen naar het volgende hoofdstuk doorbladeren. Wie zich meer in
detail over de beschreven regelingen wil informeren, verwijzen we naar de bijlagen
(Wmo en gemeentelijk jeugdbeleid beschrijven we alleen in dit hoofdstuk).
De regelingen worden eerst los van elkaar beschreven. Het gaat om Wmo en gemeen-
telijk jeugdbeleid, jeugdzorg en jeugd-ggz, AWBZ, speciaal onderwijs/cluster 4 en
leerlinggebonden financiering (LGF), vervoersvoorzieningen, TOG en Wajong. Per
regeling beschrijven we: wie komt in aanmerking, hoe komt iemand in aanmerking en
op wat voor gronden, wat verschaft de regeling, wat is het maatschappelijk doel van de
regeling (waarom is de regeling ingesteld), en wat is de relatie met de overige regelin-
gen (welke regelingen kan een kind/jongere met beperkingen naast elkaar gebruiken).
We gaan in op overeenkomsten en verschillen in de regelingen. Als voorbeeld laten we
zien hoe een licht verstandelijk gehandicapte gedurende zijn levensloop met verschil-
lende regelingen te maken krijgt. Meer diepgaande analyses op basis van de bevindin-
gen uit de kwantitatieve en kwalitatieve gegevensverzameling (bevordert gebruik van
de ene regeling het gebruik van een andere regeling) komen in het concluderende
hoofdstuk 6 aan de orde.
2.2 Gemeentelijk jeugdbeleid
Hoewel gemeentelijk jeugdbeleid feitelijk geen onderdeel uitmaakt van de onderzochte
regelingen, is het preventieve gemeentelijke domein dermate relevant voor het onder-
zoek dat wij het kort beschrijven. Hierbij wordt voornamelijk ingegaan op de wettelij-
ke taken van gemeenten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
Het doel van de Wmo is dat alle burgers volwaardig kunnen deelnemen aan de maat-
schappij. De Wmo is een nieuwe wet, waarin de volgende bestaande wetten gebundeld
worden: de Welzijnswet, de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg), een aantal sub-
sidieregelingen uit de AWBZ (o.a. mantelondersteuning, diensten bij wonen met zorg),
de Huishoudelijke Verzorging uit de AWBZ en de Openbare Geestelijke Gezond-
heidszorg (OGGZ). De Wvg en de Welzijnswet vielen al onder de verantwoordelijk-
heid van de gemeenten. Met de invoering van de Wmo op 1 januari 2007 kwamen daar
een deel van de AWBZ en de OGGZ bij. De Wmo kent negen "prestatievelden",
waarvan er enkele een relatie hebben met de zorg voor jeugdigen met een beperking:
op preventie gerichte ondersteuning bieden aan jongeren met problemen met op-
groeien en aan ouders met problemen met opvoeden;
het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning;
het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelf-
standig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch
probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;
het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van
het bieden van psychosociale hulp bij rampen.
Het gemeentelijk jeugdbeleid voor opvoed-, opgroei- en gezinsondersteuning sorteert
vanaf 2007, voor zover zij op grond van de Wet collectieve preventie volksgezondheid
10
niet is ondergebracht bij de jeugdgezondheidszorg, onder de Wmo. De gemeente is
verder onder andere verantwoordelijk voor het bestrijden van voortijdig schoolverlaten
en de jeugdgezondheidszorg (JGZ). Het gemeentelijke jeugdbeleid wil problemen met
opvoeden en opgroeien zo veel mogelijk voorkómen. Zijn er toch problemen dan moe-
ten gemeenten die signaleren, lichte hulp verlenen en in geval van ernstige problema-
tiek verwijzen naar het bureau jeugdzorg. Gemeenten voeren de bestuurlijke regie over
de algemene voorzieningen. Medewerkers van deze algemene voorzieningen zijn het
best in staat om vroegtijdig problemen bij kinderen en in hun omgeving te ontdekken.
Het bureau jeugdzorg geeft hen hierbij steun door bijvoorbeeld deel te nemen in net-
werken van scholen.
Een nieuwe ontwikkeling is de oprichting van de Centra voor Jeugd en Gezin. Het ka-
binet heeft besloten dat gemeenten voor dergelijke centra, waarin taken op gebied van
opvoed- en opgroeiondersteuning worden gebundeld, bestuurlijk verantwoordelijk
worden. In de toekomst moeten alle jongeren die met lichte ambulante hulp uit de pro-
blemen kunnen komen, naar het Centrum voor Jeugd en Gezin in hun gemeente kun-
nen.
De Wmo bepaalt dat mensen met een beperking de gemeente kunnen vragen om voor-
zieningen om zelfstandig te functioneren en deel te nemen aan de samenleving. Dat
betreft naast woonvoorzieningen ook vervoersvoorzieningen, zoals een taxibus, een
taxikostenvergoeding of een scootmobiel, en de verstrekking van rolstoelen. Tot 2007
vielen deze voorzieningen onder de Wvg (Wet voorzieningen gehandicapten) die uit-
gevoerd werd door de gemeente (zie paragraaf 2.6).
2.3 Jeugdzorg en jeugd-ggz
Jeugdzorg bestaat uit alle geïndiceerde zorg aan ouders en kinderen (tot 18 jaar) om
ernstige opgroei- en opvoedproblemen op te lossen:
Provinciaal gefinancierde zorg (voorheen ´jeugdhulpverlening´);
Jeugd geestelijke gezondheidszorg (ggz, AWBZ gefinancierd);
Zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen (Lvg, AWBZ gefinancierd);
Civiele plaatsingen in justitiële jeugdinrichtingen2.
Jeugdzorg is beschikbaar voor kinderen tot 18 jaar3 en hun ouders wanneer algemene
voorzieningen zoals onderwijs, jeugdgezondheidszorg of maatschappelijk werk niet
afdoende ondersteuning bieden bij het oplossen van opgroei- en opvoedproblemen. De
nieuwe Wet op de Jeugdzorg van 2005 regelt de aanspraak op jeugdzorg. Het doel van
de wet is om de jeugdzorg meer samenhangend en vraaggericht te maken. De wet be-
paalt dat er (op provinciaal niveau) één toegang is tot alle voorzieningen voor jeugd-
zorg: het bureau jeugdzorg (BJZ). Het BJZ verzorgt de indicatie voor de zorg. Ouders
en kinderen die voor zorg in aanmerking willen komen, kunnen zelf contact opnemen
met een BJZ; er is een uitgebreid netwerk van kantoren. Cliënten kunnen ook door
derden (o.a. hulpverleners en onderwijsgevenden) verwezen worden naar bureau
jeugdzorg, wanneer zij van mening zijn dat jeugdzorg nodig is. Verder heeft bureau
jeugdzorg de taak zelf initiatief te nemen als zij op het spoor komt van zorgwekkende
opgroei- en opvoedingssituaties. Ook bepaalt bureau jeugdzorg welke zorg nodig is
voor cliënten die door de rechter onder toezicht of onder voogdij zijn gesteld en voor
cliënten met een jeugdreclasseringsmaatregel (jeugdzorg in gedwongen kader). Als
2 Vanaf 1 januari 2008 wordt dit omgezet in plaatsingen in gesloten jeugdzorginstellingen
3 Jeugdzorg aan oudere jongeren (tot 23 jaar) is mogelijk wanneer het bureau jeugdzorg het
noodzakelijk vindt om de hulp bij opgroei- en opvoedproblemen voort te zetten.
---
bureau jeugdzorg zich zorgen maakt over de veiligheid van de aangemelde jeugdige,
schakelt zij de Raad voor de Kinderbescherming in voor een onderzoek. Het Advies-
en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) maakt deel uit van het bureau jeugdzorg,
maar vormt een aparte toegang.
Het BJZ voert de geïndiceerde zorg niet zelf uit, maar verwijst daarvoor naar een
zorgaanbieder. De geboden zorg is vaak gratis, soms met een eigen bijdrage.
Van de vier typen jeugdzorg die geboden worden, is vooral bij de jeugd-ggz een groei
in gebruik zichtbaar. Vandaar dat we dit onderdeel nader uitwerken.
Jeugd-ggz
Sinds de invoering van de Wet op de jeugdzorg op 1 januari 2005 verzorgen de bu-
reaus jeugdzorg de indicatiestelling voor de jeugd-ggz: geestelijke gezondheidszorg
voor jongeren tot 18 jaar. Jongeren met zware psychiatrische problematiek kunnen
echter ook rechtstreeks door de bijvoorbeeld de huisarts naar jeugd-ggz-zorg verwezen
worden. Jeugd-ggz wordt gefinancierd uit de AWBZ.
Een indicatie voor jeugd-ggz van een BJZ heeft een algemeen karakter. De zorgverle-
ner stelt op basis van de BJZ-indicatie en een eigen diagnose vast welke zorg nodig is.
Dit legt hij vast in een hulpverleningsplan. Bij het opstellen worden jeugdige en ouders
betrokken.
Ouders en jeugdigen kunnen met een indicatie van het BJZ bij het zorgkantoor terecht
voor een persoonsgebonden budget (PGB) of voor zorg in natura (ZIN). Met een PGB
bestaat de mogelijkheid om ook te kiezen voor een zorginstelling die geen AWBZ-
erkenning heeft of een zorgverlener uit de omgeving zoals familie of buren.
2.4 AWBZ
De AWBZ is een volksverzekering met als doel ziektekostenrisico's te verzekeren
waar je je niet individueel voor kunt verzekeren. Iedereen die in Nederland woont of
werkt is er voor verzekerd. De aanspraak op de AWBZ wordt in termen van functies
(soort zorg) en zorgzwaartepakket (ZZP)4 vastgesteld. Er worden 45 ZZP´s over 6
functies onderscheiden. De functies betreffen persoonlijke verzorging, verpleging, on-
dersteunende en activerende begeleiding, behandeling en verblijf. Om als jongere in
aanmerking te komen voor AWBZ-zorg moet er sprake zijn van beperkingen in het
dagelijks functioneren ten gevolge van een somatische ziekte/aandoening, een psychia-
trische aandoening/psychische stoornis, een lichamelijke, verstandelijke of zintuigelij-
ke handicap of een psychosociaal probleem.5 In dit onderzoek richten we ons specifiek
op ondersteunende begeleiding en activerende begeleiding, omdat die relatief vaak bij
jongeren met psychische problemen ingezet zouden worden.
De functie Ondersteunende begeleiding (OB) heeft een drieledig doel:
1) het ondersteunen van de cliënt in het handhaven van de zelfredzaamheid en zinvol-
le dagbesteding bij een beperkt regelvermogen;
2) integratie in de samenleving ter voorkoming van een sociaal isolement;
3) ondersteunen van het cliëntsysteem ter voorkoming van overbelasting van de man-
telzorg.
4 Met ingang van 1 april 2007 worden de ZZP's ingevoerd. Tot 1 april wordt de mate van
zorg nog in klassen vastgesteld.
5 Deze laatste grondslag leidt in principe alleen in combinatie met andere grondslagen tot
toegang AWBZ.
12
Er wordt onderscheid gemaakt tussen functie OBalg en OBdag. OBalg wordt individu-
eel geïndiceerd in uren en OBdag is een groepsgewijs aangeboden programma door
een instelling. Voorbeelden van ondersteunende begeleiding zijn: ondersteuning om de
dag te structureren en om beter de regie te kunnen voeren over het eigen leven. Ook
dagverzorging, dagbesteding, dagopvang of hulp bij het leren zorgen voor het eigen
huishouden vallen hieronder.
Functie Activerende begeleiding (AB) heeft als doel het functioneren in gedrag en
vaardigheden van een cliënt te verbeteren of verergering te voorkomen. AB-
interventies hebben een programmatisch karakter met concrete verbeterdoelen en zijn
begrensd in tijd. Er wordt gewerkt met (door de professie) effectief beoordeelde me-
thodieken. Functie AB kan zowel individueel (AB algemeen) als in groepsverband
(AB dag) worden aangeboden. Voorbeelden van activerende begeleiding zijn: ge-
sprekken om gedrag te veranderen of om gedrag te leren hanteren bij gedragsproble-
men of een psychiatrische stoornis.
In de praktijk is het soms moeilijk om de functies OB en AB van elkaar te onderschei-
den. Functie OB zal in de regel altijd enige mate van activering (bijvoorbeeld verbete-
ring van sociale vaardigheden) met zich mee brengen. Dit is echter, in tegenstelling tot
functie AB, geen doel op zich.
Aanvragen van een indicatie voor AWBZ moet via het CIZ, Centrum indicatiestelling
zorg. Een groot aantal zorgaanbieders, cliëntondersteuners en huisartsen kan de aan-
vraag voor de cliënt indienen via een aanmeldmodule op de CIZ-website. De cliënt
kan de aanvraag ook zelf indienen. De toegewezen AWBZ-zorg kan via zorg in natura
verkregen worden of via een persoonsgebonden budget (pgb) waarmee de cliënt zelf
zorg kan inkopen.
Wanneer extra begeleiding/verpleging/verzorging nodig is, kan AWBZ-zorg onder
bepaalde voorwaarden worden ingezet binnen het onderwijs. Dit wordt geregeld in de
richtlijn afbakening en reikwijdte AWBZ en onderwijs. In bepaalde mate kunnen scho-
len zorg en ondersteuning bieden voor kinderen met een beperking. Hiervoor is speci-
aal onderwijs ingericht en ter vervanging de leerlingengebonden financiering. Wan-
neer een kind ernstige en/of meervoudige problematiek heeft waarvoor onderwijs on-
toereikend ondersteuning kan bieden, dan bestaat de mogelijkheid om een AWBZ-
indicatie gedurende het onderwijs te krijgen. Het gaat hierom de AWBZ-functies per-
soonlijke verzorging, verpleging en ondersteunende begeleiding. Indien er sprake is
van een AWBZ grondslag kan het CIZ hiervoor een indicatie afgeven, bij een psychia-
trische grondslag het BJZ.
2.5 Speciaal onderwijs en leerlinggebonden financiering binnen cluster 4
Kinderen met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen of een combina-
tie daarvan kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor (voortge-
zet) speciaal onderwijs. Het onderwijs op deze scholen is afgestemd op de moeilijkhe-
den die de kinderen hebben door hun handicap. "Het speciaal onderwijs en het voort-
gezet speciaal onderwijs is bestemd voor kinderen voor wie vaststaat dat overwegend
een orthopedagogische en orthodidactische benadering aangewezen is .... Het onder-
wijs wordt afgestemd op de ontwikkelingsmogelijkheden van de leerling. Het wordt
zodanig ingericht dat de leerling een ononderbroken ontwikkelingsproces kan doorlo-
pen. Zo mogelijk brengt het kinderen tot het volgen van gewoon onderwijs in basis-
scholen of scholen voor voortgezet onderwijs."(WEC art. 2, art. 11).
13
Er zijn scholen voor speciaal onderwijs (SO) en voor voortgezet speciaal onderwijs
(VSO). Een groep van (V)SO scholen binnen eenzelfde cluster vormt een Regionaal
Expertisecentrum (REC).
Het speciaal onderwijs is onderverdeeld in vier clusters:
Cluster 1: Onderwijs aan blinde en slechtziende kinderen;
Cluster 2: Onderwijs aan dove en slechthorende kinderen en kinderen met ernstige
spraak- en/of taalmoeilijkheden;
Cluster 3: Onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen, kinderen met een licha-
melijke handicap en kinderen met een meervoudige handicap en kinderen met een
lichamelijke ziekte;
Cluster 4: Onderwijs aan kinderen met gedragsproblemen en kinderen met een
psychiatrische ziekte (scholen voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK),
pedologische instituten (PI) en scholen voor langdurig zieke kinderen met een
psychiatrische handicap (LZ-psych).
Om toegang te krijgen tot het speciaal onderwijs is een indicatie nodig. De indicatie
wordt uitgevoerd door de Commissies voor Indicatiestelling (CvI's). Ieder REC houdt
een CvI in stand.
Heeft een leerling een indicatie gekregen voor het speciaal onderwijs, dan kan de ou-
der/verzorger kiezen. Het kind kan naar een school voor (voortgezet) speciaal onder-
wijs, óf naar een reguliere school voor basis- of voortgezet onderwijs, waarbij ambu-
lante begeleiding gegeven wordt vanuit het (V)SO. De leerling krijgt voor deze onder-
steuning een budget mee, de zogenaamde leerlinggebonden financiering (LGF), ook
met "rugzakje" aangeduid. Doel van de LGF is om emancipatie en integratie van ge-
handicapte kinderen en jongeren in het onderwijs te bevorderen. De school dient een
deel van de LGF te besteden bij het speciaal onderwijs voor ambulante begeleiding.
LGF is sinds 2006 ook mogelijk voor een leerling op het MBO. Door de toename in
indicaties zijn er wachtlijsten ontstaan voor zowel (V)SO als ambulante begeleiding.
(V)SO wordt vaak gecombineerd met andere regelingen voor kinderen/jongeren met
een beperking. Voor leerlingen in het speciaal onderwijs gaat dat onder meer om ver-
schillende vormen van jeugdzorg en AWBZ-zorg (ondersteunende begeleiding, per-
soonlijke verzorging en verpleging). Voor de combinatie onderwijs en zorg is de richt-
lijn afbakening en reikwijdte AWBZ en onderwijs in 2003 in werking getreden. Deze
richtlijn bepaalt de grens wanneer een kind met ernstigere en meervoudige problema-
tiek in aanmerking komt voor extra AWBZ-zorg naast de LGF. Kinderen met beper-
kingen kunnen gebruik maken van leerlingenvervoer van de gemeente om van huis
naar school te reizen. Leerlingen van het BO en VO kunnen een onderwijsvoorziening
aanvragen bij het UWV voor aanpassingen (hulpmiddelen) die nodig zijn om onder-
wijs te kunnen volgen. (V)SO-scholen hebben zelf budget voor noodzakelijke aanpas-
singen voor hun leerlingen.
2.6 Vervoersvoorzieningen
Voor mensen die minder mobiel zijn, bestaan er sinds 1999 verschillende vervoersre-
gelingen. Samen worden deze regelingen ook wel `doelgroepenvervoer' genoemd. De
regelingen moeten ingezetenen met beperkingen in staat stellen aan het maatschappe-
lijk verkeer deel te nemen. Het gaat om de volgende regelingen:
Vervoer in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning Wmo (gemeen-
telijk vervoer gehandicapten, voorheen Wvg)
Bovenregionaal vervoer gehandicapten: Valys;
Zittend ziekenvervoer;
AWBZ-vervoer: van en naar AWBZ-dagbesteding;
14
UWV-vervoer naar werk en middelbaar en hoger onderwijs (dus niet primair en
voortgezet onderwijs);
Leerlingenvervoer.
Kinderen tot 18 jaar met beperkingen kunnen (onder voorwaarden) gebruik maken van
al deze regelingen. Hoewel cijfers grotendeels ontbreken, zal dat vooral gaan om ver-
voer naar de belangrijkste dagbesteding: leerlingenvervoer en UWV-vervoer (naar
school, opleiding, werk) en AWBZ-vervoer (onder andere naar kinderdagcentra).
Het vervoer dat binnen deze regelingen valt, is verspreid onder diverse instanties. De
systeemverantwoordelijkheid ligt bij de ministeries voor VWS, OCW en SZW, de be-
leidsverantwoordelijkheid bij VWS, SZW en gemeenten en de uitvoeringsverantwoor-
delijkheid bij gemeenten, UWV, zorgverzekeraars, zorgkantoren, zorginstellingen en
een private landelijke uitvoerder. Vanwege de geconstateerde complexiteit en de pro-
blemen die dat oplevert voor de gebruikers wil het kabinet deze regelingen bundelen.
Het idee is om ze bij de gemeenten onder te brengen. Een interdepartementale werk-
groep "bundeling doelgroepenvervoer" verkent de mogelijkheden.
Voor de onderwijsvoorzieningen inclusief vervoersvoorzieningen die thans nog op
grond van de WIA worden verstrekt, geldt dat deze onder de beleidsverantwoordelijk-
heid van OCW worden gebracht. Over het tijdstip en de wijze waarop wordt nog ge-
sproken.
2.7 TOG
De TOG (regeling Tegemoetkoming Onderhoudskosten thuiswonende (zorgafhanke-
lijke) Gehandicapte kinderen 2000) is een ministeriële regeling die ouders/verzorgers
een extra tegemoetkoming geeft in de kosten van gehandicapte kinderen die thuis ver-
zorgd worden. Daarnaast heeft de regeling tot doel maatschappelijke waardering te
geven voor het thuis verzorgen van de kinderen. De TOG2000 is een aanpassing van
een eerdere TOG-regeling van 1997. In Nederland wonende ouders of verzorgers van
thuiswonende kinderen van 3-17 jaar kunnen voor de TOG in aanmerking komen. Het
gaat om kinderen die ernstig beperkt zijn in het dagelijks functioneren als gevolg van
een ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard waardoor zij
(voorlopig) blijvend gehandicapt zijn. In de regeling staat dat het in principe gaat om
kinderen die, gelet op hun beperking, in aanmerking zouden komen voor verblijf in
een AWBZ-instelling. In de praktijk wordt sinds de invoering van de TOG2000 in de
gewijzigde criteria met deze voorwaarde geen rekening meer gehouden.
Een ouder/verzorger kan de TOG aanvragen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
Deze laat zich voor elke aanvraag medisch adviseren door een externe partij. Sinds
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid