Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200701259/3
Publicatie datum: dinsdag 25 september 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Noord-Holland
---
200701259/3.
Datum uitspraak: 25 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
{verzoekster}, wonend te {woonplaats},
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2006 heeft de gemeenteraad van Opmeer het
bestemmingsplan "Hoogwoud, Opmeer en Spanbroek" vastgesteld.
Bij besluit van 19 december 2006, kenmerk 2006-69763, heeft verweerder
beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 20 februari 2007,
bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De
gronden zijn aangevuld bij brief van 17 maart 2007.
Bij brief van 31 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen per
faxbericht op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht
een voorlopige voorziening te treffen.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "DS Art B.V."
(hierna: DS Art B.V.) is in de gelegenheid gesteld als partij aan het
geding deel te nemen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september
2007, waar verzoekster, in persoon, is verschenen. Voorts zijn daar
als partij gehoord de gemeenteraad van Opmeer, vertegenwoordigd door
B. van Yperen, ambtenaar van de gemeente, en DS Art B.V.,
vertegenwoordigd door mr. I.L. Haverkate, advocaat te Amsterdam.
Verweerder is, met kennisgeving, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan beoogt onder meer de juridisch-planologische regeling
van een museum met de daarbij behorende voorzieningen op het perceel
Breestraat 11 te Opmeer mogelijk te maken.
2.3. Verzoekster stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft
verleend aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke
doeleinden" voor het perceel Breestraat 11 en beoogt met haar verzoek
onomkeerbare gevolgen van het in werking zijn van het plandeel te
voorkomen.
Verzoekster heeft eerder, bij brief van 20 februari 2007, verzocht het
goedkeuringsbesluit te schorsen. Bij uitspraak van 1 juni 2007 in zaak
no. 200701259/2 heeft de Voorzitter dit verzoek afgewezen.
In haar brief van 31 augustus 2007, aangevuld bij brief van 4
september 2007, verzoekt verzoekster wederom het goedkeuringsbesluit
in zoverre te schorsen. Daartoe voert zij onder meer aan dat op korte
termijn een nieuwe beslissing op bezwaar inzake de op 17 oktober 2006
verleende vrijstelling en bouwvergunning voor het museum zal worden
genomen en dat door het in werking zijn van het plandeel de
weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder c, van de
Woningwet zich niet voordoet.
2.4. Volgens de gemeenteraad en DS Art B.V. dient het verzoek te
worden afgewezen omdat zij verwachten dat het beroep in de
bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard vanwege het niet
inbrengen van een zienswijze en bedenkingen. DS Art B.V. voert
daarnaast aan dat het verzoek dient te worden afgewezen omdat dit
buiten de beroepstermijn is ingediend.
2.4.1. De Voorzitter ziet hierin geen aanleiding het verzoek af te
wijzen. De vraag naar de ontvankelijkheid van het beroep van
verzoekster zal in de bodemprocedure aan de orde komen. Die procedure
is bij uitstek geschikt om deze vraag verder te onderzoeken en tot een
antwoord daarop te komen. Daarbij is van belang dat de zitting in die
procedure reeds op 19 oktober 2007 zal plaatsvinden. Verder bestaat er
geen rechtsregel dat een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening, dat na afloop van de beroepstermijn is ingediend, reeds
om die reden zou moeten worden afgewezen.
2.5. Zoals in 2.4.1. is overwogen zal de hoofdzaak in deze procedure
op 19 oktober 2007 ter zitting worden behandeld. Voorts is gebleken
dat het gemeentebestuur voornemens is op korte termijn een nieuwe
beslissing op bezwaar inzake voormelde bouwvergunning te nemen. Indien
het plandeel niet wordt geschorst brengt dit met zich dat bij de
beslissing op bezwaar voornoemde weigeringsgrond zich - mogelijk -
niet voordoet. Zolang het bestemmingsplan in werking is, geldt dit als
het toetsingskader voor de te nemen beslissing op bezwaar. Gelet op de
uitspraak van 21 december 1999 in zaak no. H01.99.0245 (AB 2000, 78,
en BR 2000, blz. 491) zal dit niet veranderen na een eventuele
vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plandeel. De
Voorzitter is dan ook van oordeel dat onomkeerbare gevolgen van het in
werking zijn van het plandeel niet zijn uit te sluiten. Nu niet is
gebleken van een zwaarwegend belang dat aan schorsing van het plandeel
in de weg staat en de uitspraak in de hoofdzaak op relatief korte
termijn is te verwachten, acht de Voorzitter termen aanwezig het
bestreden besluit in zoverre bij wijze van voorlopige voorziening te
schorsen.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van
verzoekster te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het
college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 19 december
2006, kenmerk 2006-69763, voor zover het betreft het plandeel met de
bestemming "Maatschappelijke doeleinden" voor het perceel Breestraat
11;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland
tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van
het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 364,69 (zegge:
driehonderdvierenzestig euro en negenenzestig cent), waarvan een
gedeelte groot 322,00 is toe te rekenen aan door een derde
beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie
Noord-Holland aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te
worden betaald;
III. gelast dat de provincie Noord-Holland aan verzoekster het door
haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten
bedrage van 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Bechinka
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2007
371.