Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200705355/2
Publicatie datum: dinsdag 25 september 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Overijssel
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Overijssel
---
200705355/2.
Datum uitspraak: 25 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
{verzoeker}, wonend te {woonplaats},
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2006 heeft de gemeenteraad van Tubbergen,
het bestemmingsplan {recreatiebedrijf}, {locatie} te {plaats}
vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 juni 2007, 2007/0254123,
beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 27 juli 2007, bij de
Raad van State ingekomen op 30 juli 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van dezelfde datum heeft verzoeker de Voorzitter verzocht
een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2007,
waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.A. Wieringa, werkzaam bij
Stichting Univé Rechtshulp, en verweerder, vertegenwoordigd door drs.
E. de Munneke en L. Sipman, ambtenaren van de provincie, zijn
verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Tubbergen,
vertegenwoordigd door Th.P.H.M. Leferink op Reinink, ambtenaar van de
gemeente, en {eigenaar} van {recreatiebedrijf}.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ten aanzien van de stelling van de gemeenteraad van Tubbergen,
dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat de zienswijze, de
bedenkingen, het beroepschrift en het verzoek om voorlopige
voorziening niet namens dezelfde persoon zijn ingediend, overweegt de
Voorzitter het volgende.
Om tot een ontvankelijk beroep in de bodemprocedure te komen, dient
vast komen te staan dat de zienswijze, de bedenkingen, het
beroepschrift en het verzoek om voorlopige voorziening namens dezelfde
persoon zijn ingediend. In dit verband is van belang dat de Voorzitter
uit de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende verzekerd acht
dat {partij}, namens wie de bedenkingen zijn ingediend, deel uitmaakt
van de familie {naam familie}, namens wie de zienswijze is ingediend.
Voorts is in dit verband van belang dat de gemachtigde van verzoeker
ter zitting heeft verklaard dat ten aanzien van de vermelding van
{verzoeker} in het beroepschrift en het verzoek om voorlopige
voorziening sprake is van een administratieve fout en dat deze stukken
ook namens {partij} zijn ingediend. De Voorzitter stelt zich op het
standpunt dat in dit geval voornoemde administratieve fout van
gemachtigde niet aan verzoeker is toe te rekenen. Hierbij is tevens
van belang dat uit een afschrift van de gemeentelijke
basisadministratie, dat ter zitting door de gemeenteraad van Tubbergen
is overgelegd, is gebleken dat op het woonadres dat in alle stukken is
vermeld geen {verzoeker} woonachtig is.
Gelet op het bovenstaande bestaan er, in ieder geval naar het oordeel
van de Voorzitter, op voorhand onvoldoende aanknopingspunten voor het
oordeel dat verzoeker in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal
worden verklaard.
2.3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte
goedkeuring heeft verleend aan het plan dat voorziet in de uitbreiding
van {recreatiebedrijf}. Daartoe betoogt hij, voor zover thans van
belang, dat het bestemmingsplan in strijd is met het provinciaal
ruimtelijk beleid, omdat sprake is van een grootschalige activiteit
die in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur niet is toegestaan.
Voorts stelt verzoeker dat onvoldoende is gemotiveerd dat de voorziene
verblijfsrecreatie onder de nieuwe Wet geurhinder en veehouderij geen
belemmering is voor zijn bedrijfsvoering. Ten slotte vreest verzoeker
dat het leefgebied van het vliegend hert, waarvoor het plangebied als
Habitatrichtlijngebied is aangewezen, en van de vleermuis zullen
worden aangetast. Volgens verzoeker heeft verweerder onjuiste
conclusies getrokken uit het rapport van ECOgroen Advies inzake de
flora en fauna.
2.4. De Voorzitter acht, gelet op de stukken en het verhandelde ter
zitting, een spoedeisend belang in zoverre aanwezig dat in het
navolgende zal worden onderzocht of aanleiding bestaat tot het treffen
van een voorlopige voorziening.
2.5. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting sluit de
Voorzitter op voorhand niet uit dat door verzoeker terecht in twijfel
wordt getrokken dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het
provinciaal ruimtelijk beleid. De vraag of verweerder zich bij de
beoordeling van de schaal van de activiteit enkel heeft kunnen baseren
op het aantal staanplaatsen voor toercaravans, zonder daarbij de
groepsaccommodatie en het appartement te betrekken, vergt nader
onderzoek waartoe deze procedure zich niet leent.
Evenmin sluit de Voorzitter op voorhand uit dat door verzoeker terecht
in twijfel wordt getrokken dat de verwezenlijking van het plan de
natuurwaarden in het plangebied niet aantast. De beoordeling van het
uitgevoerde onderzoek, gelet op de omstandigheid dat ter plaatse van
het plangebied sprake is van een Habitatrichtlijngebied, vergt ook
nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent.
Voorts acht de Voorzitter op voorhand niet uitgesloten dat de
voorziene verblijfsrecreatie onder de Wet geurhinder en veehouderij
een belemmering zal zijn voor de bedrijfsvoering van verzoeker, nu
verweerder zijn stelling dat hij zich ervan heeft overtuigd geen
sprake zal zijn van een dergelijke belemmering niet nader heeft
onderbouwd.
In verband met het bovenstaande en gelet op de onomkeerbare gevolgen
die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plan,
ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek toe te wijzen en de hierna
vermelde voorlopige voorziening te treffen. Hetgeen overigens in het
verzoek is aangevoerd, behoeft thans geen bespreking.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te
worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het
college van gedeputeerde staten van Overijssel van 12 juni 2007,
kenmerk nummer 2007/0254123;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot
vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het
verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 644,00 (zegge:
zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een
derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de
provincie Overijssel aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer
te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Overijssel aan verzoeker het door hem
voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage
van 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Vogel-Carprieaux
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2007
458.