Raad van State


Uitspraak

Zaaknummer: 200706702/1
Publicatie datum: maandag 24 september 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Natuurbeschermingswet
---

200706702/1.
Datum uitspraak: 24 september 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de stichting "Stichting De Faunabescherming", gevestigd te Amstelveen, verzoekster,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder.

Openbare zitting gehouden op 24 september 2007 om 13.00 uur.

Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter

Ambtenaar van Staat: mr. P.J.A.M. Broekman

Verschenen:
verzoekster, vertegenwoordigd door mr. A.M. Nijboer, advocaat te Amsterdam en {gemachtigde};
verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ing. M. Doevendans, ing. L.M. van Bakel, ambtenaren van de provincie; Dienst Landelijk Gebied, Regio West, vertegenwoordigd door ing. J.G.M. Beumer, {gemachtigden} en {partij}.


1. Procesverloop

Het bezwaar van verzoekster richt zich tegen het besluit van verweerder van 20 september 2007, kenmerk 2007-54922, waarbij aan de Dienst Landelijk Gebied Regio West vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 is verleend voor het uitvoeren van een inrichtingsplan in de Leipolder te Bergen. Verzoekster heeft de Voorzitter verzocht hangende het bezwaar een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van verweerder van 20 september 2007, kenmerk 2007-54922, met uitzondering van het gebied als aangegeven op de aangehechte kaart, tot en met zes weken na de beslissing op het daartegen ingediende bezwaar;

II. wijst het verzoek voor het overige af;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Holland aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de provincie Noord-Holland aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.

Daartoe overweegt hij het volgende.

Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van Altenburg & Wymenga van 28 september 2006 (hierna: het rapport). Op verschillende plaatsen in onderdeel I (hoofdstuk 5) van het rapport worden onzekerheden uitgesproken over de invloed van de vergunde inrichtingsmaatregelen op het foerageergedrag van dwergganzen. In onderdeel II van het rapport wordt aanvullend onderzoek beschreven omtrent het terreingebruik dat nodig is om het belang van de Leipolder als foerageergebied voor de dwergganzen te beoordelen. Hiertoe is een draagkrachtberekening opgesteld, waarbij - zo is ter zitting nader toegelicht - uitgegaan is van de geschikte foerageergebieden, maar geen specifieke betekenis is toegekend aan mogelijk mindergebruik als gevolg van plaatstrouw van de dwergganzen. Verzoekster heeft de berekening van de beperking van foerageerareaal van de dwergganzen met name op grond van die plaatstrouw gemotiveerd betwist. Aannemelijk is dat dwergganzen op specifieke percelen in de Leipolder foerageren waardoor de beperking van het foerageerareaal relatief groot kan zijn. In deze procedure zijn geen onderzoeksresultaten ingebracht die specifiek zijn gericht op de invloed van plaatstrouw op het foerageergedrag bij verlies van foerageergebied. Onder deze omstandigheden is bij de Voorzitter de twijfel niet weggenomen dat de verleende vergunning geen significante gevolgen heeft voor de dwergganzen die dit najaar en de komende winter foerageren in de Leipolder. Hieromtrent is nader onderzoek vereist waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent.

De Voorzitter wijst nog op het volgende. Door de gedeeltelijke verstoring van het foerageergebied kan mogelijk nader inzicht worden verkregen in het foerageergedrag van de dwergganzen. Dit najaar en komende winter kunnen worden benut voor veldwaarnemingen en het verzamelen van aanvullende gegevens omtrent het specifieke foerageergedrag in de Leipolder. Ten aanzien van de te verrichten werkzaamheden heeft de Dienst Landelijk Gebied, regio West, op de vraag van de Voorzitter verklaard, dat de route waarlangs de afgeplagde grond wordt afgevoerd direct na de werkzaamheden in de gebieden H, J en K - en in ieder geval voor 15 oktober 2007 - weer wordt teruggebracht in de oorspronkelijke staat, zodat de gebieden G, F en E zo min mogelijk verstoord worden.

Van de zijde van verweerder is bevestigd dat handhavingsmaatregelen zullen worden genomen indien in geschil zijnde werkzaamheden zullen worden voortgezet in de schorsingsprocedure.

w.g. Bartel w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat

12.