Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200705096/1
Publicatie datum: maandag 24 september 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Overijssel
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom
---
200705096/1.
Datum uitspraak: 24 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
{verzoekster}, gevestigd te {plaats},
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2007 heeft verweerder aan verzoekster een last
onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van de voorschriften 4.1.1
en 4.2.10 van de revisievergunning van 6 maart 2007 dan wel van de
voorschriften A.5.1, tweede lid, en A.5.2, tweede lid, van de
oprichtingsvergunning van 14 januari 1999. De overtreding dient binnen
drie maanden vanaf de dag van verzending van dit besluit te worden
beëindigd op straffe van het verbeuren van een dwangsom van 25.000,-
per keer, echter niet vaker dan eenmaal per maand, met een maximum van
100.000,- respectievelijk 10.000,- per keer, echter niet vaker dan
eenmaal per maand, met een maximum van 40.000,-.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 20 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op
dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2007,
waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. B.J.Th. Bouma, advocaat te
Enschede, J. Zandbergen, M.J.M. Blankfort, J.H. Bel en F. Hendrix, en
verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.N.L. Klappe, ambtenaar van de
provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord {partijen}.
2. Overwegingen
2.1. Verzoekster richt zich tegen het bestreden besluit, voor zover
hierbij een last onder dwangsom is opgelegd wegens het niet naleven
van het aan de revisievergunning van 6 maart 2007 verbonden
voorschrift 4.1.1 respectievelijk het aan de oprichtingsvergunning van
14 januari 1999 verbonden voorschrift A.5.1. In deze voorschriften
zijn grenswaarden gesteld voor het langtijdgemiddeld
beoordelingsniveau respectievelijk het equivalente geluidniveau
vanwege het in werking zijn van de inrichting in de representatieve
bedrijfssituatie.
2.1.1. Niet in geschil is dat verzoekster deze geluidgrenswaarden ten
tijde van het nemen van het bestreden besluit niet naleefde. Uit een
notitie van Cauberg-Huygen van 13 juli 2007 volgt volgens verzoekster
dat geen technisch haalbare en betaalbare voorzieningen denkbaar zijn
die een einde kunnen maken aan de overtreding van genoemde
geluidgrenswaarden. Of deze stellingname juist is, is thans nog
onderwerp van nader onderzoek. Verzoekster heeft verweerder bij brief
van 16 juli 2007 verzocht om de gestelde geluidgrenswaarden in
voorschrift 4.1.1 te wijzigen en heeft tevens beroep ingesteld tegen
genoemd besluit tot het verlenen van een revisievergunning, waarbij
zij onder meer bezwaar heeft gemaakt tegen de hierin gestelde
geluidgrenswaarden.
2.1.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de overtreding van
voorschrift 4.1.1 beëindigd moet worden, maar kan zich er in vinden
dat verzoekster nog nader onderzoek verricht naar mogelijke
maatregelen om de in voorschrift 4.1.1 opgenomen geluidgrenswaarden te
kunnen naleven.
Verzoekster heeft ter zitting toegezegd uiterlijk op 15 oktober 2007
het rapport van het akoestisch onderzoek aan verweerder over te zullen
leggen.
2.1.3. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding om het
bestreden besluit, voor zover hierbij aan verzoekster een last onder
dwangsom wordt opgelegd wegens overtreding van het aan de
revisievergunning verbonden voorschrift 4.1.1 dan wel het aan de
oprichtingsvergunning van 14 januari 1999 verbonden voorschrift A.5.1,
te schorsen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de
bodemprocedure over het besluit van verweerder van 6 maart 2007 tot
verlening van een revisievergunning (zaaknummer 200702912/1).
2.2. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te
worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het
college van gedeputeerde staten van Overijssel van 29 mei 2007,
kenmerk 2007/0388087, voor zover hierbij een last onder dwangsom is
opgelegd wegens overtreding van het aan de revisievergunning van 6
maart 2007 verbonden voorschrift 4.1.1 dan wel het aan de
oprichtingsvergunning van 14 januari 1999 verbonden voorschrift A.5.1,
tot het moment dat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure over het
besluit van 6 maart 2007 tot verlening van een revisievergunning
(zaaknummer 200702912/1);
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot
vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het
verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 644,00 (zegge:
zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een
derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de
provincie Overijssel aan verzoekster onder vermelding van het
zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Overijssel aan verzoekster het door haar
voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage
van 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als
Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van
Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Heijerman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2007
255-495.