Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200705482/1 en 200705482/2
Publicatie datum: woensdag 19 september 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal
Proceduresoort: Voorlopige voorziening / hoofdzaak
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige
---
200705482/1 en 200705482/2.
Datum uitspraak: 19 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met
toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de beroepen, in het geding
tussen:
1. , gevestigd te , en ,
gevestigd te ,
2. , gevestigd te ,
en
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2007 heeft verweerder de aan
verleende vergunning van 31 oktober 2006
gewijzigd, door het intrekken van voorschrift 4.5.1 van deze
vergunning en het toevoegen van een voorschrift waardoor in de
inrichting per jaar ten hoogste 230 m³ LPG mag worden afgegeven.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 1 augustus
2007, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2007, en
appellante sub 2 bij brief van 10 augustus 2007, bij de Raad van State
ingekomen op 13 augustus 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 1 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2
augustus 2007, heeft van appellanten sub 1 de
Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief
van 10 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus
2007, heeft appellante sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2007,
waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door mr. J.S.M. de Barbanson
en , en appellante sub 2, vertegenwoordigd door mr. drs.
S.A. Gijsen en P. van Kaam, en verweerder, vertegenwoordigd door
J.B.J.M. Merks en mr. J.C.P.J.M. Vergouwen, ambtenaren van de
Regionale Milieudienst West-Brabant, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak
te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen
aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel
om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor
zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een
belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen
zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
2.2.1. Appellanten sub 1 hebben geen zienswijzen naar voren gebracht.
Zij stellen zich op het standpunt dat zij ten onrechte geen
kennisgeving hebben ontvangen van het ontwerpbesluit, zodat zij
verschoonbaar geen zienswijzen hebben ingediend.
2.2.2. Van appellanten sub 1 is van zowel
als van vergunninghoudster de enig aandeelhouder
en bestuurder.
Blijkens de stukken heeft verweerder op 10 mei 2007 een aan het
postadres van vergunninghoudster gerichte kennisgeving gestuurd van
het ontwerpbesluit. Het postadres komt overeen met de gegevens van
vergunninghoudster zoals die zijn aangegeven in de aanvraag en in de
vergunning van 31 oktober 2006. Gesteld noch gebleken is dat deze
gegevens nadien zijn gewijzigd. Voorts is niet aannemelijk geworden
dat deze kennisgeving niet is verzonden. Eveneens is niet aannemelijk
geworden dat aan het versturen van deze kennisgeving onvolkomenheden
kleven die voor rekening komen van verweerder. Hierbij heeft de
Voorzitter tevens in aanmerking genomen de omstandigheid dat op 5 juli
2007 een exemplaar van het bestreden besluit naar hetzelfde postadres
van vergunninghoudster is verzonden, als gevolg waarvan appellanten
sub 1 nu in beroep zijn gekomen.
Derhalve is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan het
appellanten sub 1 niet kan worden verweten dat zij geen zienswijzen
hebben ingediend. Het beroep van deze appellanten is gelet hierop
niet-ontvankelijk.
2.3. Appellante sub 2 heeft bij brief van 27 juni 2007 zienswijzen
ingediend tegen het ontwerp van het bestreden besluit. De termijn voor
het indienen van zienswijzen liep echter tot en met 25 juni 2007,
zodat de zienswijzen te laat zijn ingediend. Niet is gebleken van
omstandigheden op grond waarvan dit appellante sub 2 redelijkerwijs
niet kan worden verweten, zodat de zienswijzen van deze appellante
niet verschoonbaar te laat zijn ingediend. Het beroep van appellante
sub 2 is gelet hierop niet-ontvankelijk.
2.4. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. Gelet hierop bestaat
aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening
af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
II. wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als
Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van
Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Heijerman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2007
255-495.