Toelichting Akzo-arrest Gerecht van Eerste Aanleg
Op 17 september jl. heeft het Gerecht van Eerste Aanleg in Luxemburg
een belangrijk arrest gewezen over de reikwijdte van het beginsel van
legal privilege in Europese mededingingszaken. Het arrest is het
gevolg van een geschil tussen Akzo en de Europese Commissie over de
vraag of bepaalde documenten aangetroffen tijdens een
inspectieonderzoek door de Commissie vertrouwelijk dienden te blijven
op grond van het beginsel van legal privilege.
Allereerst herinnert het Gerecht aan het fundamentele belang van
vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt. Het
Gerecht benadrukt daarmee het publieke belang van een onbelemmerde
toegang tot onafhankelijk juridisch advies. In alle Lidstaten wordt
het belang onderkend van de mogelijkheid dat eenieder zich vrijelijk
kan wenden tot een onafhankelijk advocaat, gelet op de rol die de
advocaat in de rechtsorde speelt.
Gegeven dit hogere belang en het fundamentele karakter van het legal
privilege, oordeelt het Gerecht dat de vertrouwelijkheid van de
communicatie tussen advocaat en cliënt te allen tijde gewaarborgd moet
blijven, ook indien er verschil van mening bestaat tussen de Europese
Commissie en de betrokken onderneming over de toepassing van legal
privilege op concrete documenten. In dergelijke situaties kan niet van
de betrokken onderneming verlangd worden de Commissie zelfs maar een
vluchtige blik te laten werpen op het betrokken document, zolang de
betrokken onderneming ervan overtuigd is dat het document
geprivilegieerd is. Het schenden van legal privilege kan immers niet
worden gerepareerd, bijvoorbeeld door de betrokken documenten niet te
gebruiken, zoals de Commissie had voorgesteld.
Een ander belangrijk oordeel van het Gerecht betreft de vraag of
interne documenten opgesteld met het oog op het verkrijgen van
juridisch advies eveneens onder het legal privilege kunnen vallen. Het
Gerecht oordeelt dat dit het geval is voor documenten die uitsluitend
met het oog op het verkrijgen van juridisch advies zijn opgesteld en
dit ook duidelijk uit de betrokken documenten is af te leiden. Dit is
een belangrijke vaststelling, omdat het voor een rechtzoekende van
belang is zijn advocaat met het oog op het verkrijgen van juridisch
advies in alle vertrouwelijkheid een volledig beeld te kunnen geven
van alle omstandigheden die relevant kunnen zijn voor het te geven
advies en daartoe intern het nodige werk te verrichten.
Ten slotte sprak het Gerecht zich uit over de vraag of het legal
privilege ook van toepassing dient te zijn op de communicatie tussen
bedrijfsjuristen en advocaten in dienstbetrekking enerzijds en
anderzijds de ondernemingen waar zij werkzaam zijn. Op grond van de
Nederlandse Mededingingswet is het legal privilege van toepassing op
alle advocaten die lid zijn van de balie, en derhalve ook op de
advocaat in dienstbetrekking. De onafhankelijkheid van de advocaat in
dienstbetrekking in Nederland is gewaarborgd door specifieke
regelgeving van de Orde.
Het Gerecht heeft onderkend dat in een toenemend aantal Lidstaten het
legal privilege van toepassing is op de communicatie tussen advocaten
in dienstbetrekking en hun cliënten. Het Gerecht acht deze
ontwikkeling in de Gemeenschap echter nog niet voldoende om het legal
privilege ook op Gemeenschapsniveau uit te breiden tot advocaten in
dienstbetrekking. Op dit punt zag het Gerecht onvoldoende aanleiding
verder te gaan dan het op dit punt leidende arrest van het Hof van
Justitie uit 1982, waarin werd geoordeeld dat het Europese legal
privilege uitsluitend van toepassing kan zijn op advocaten die niet in
dienstbetrekking staan tot hun cliënten.
---
Nederlandse Orde van Advocaten