abcdefgh
Aan
de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Binnenhof 4
2513 AA DEN HAAG
Contactpersoon Doorkiesnummer
- -
Datum Bijlage(n)
18 september 2007 -
Ons kenmerk Uw kenmerk
DGTL-2007/9919 -
Onderwerp
Informatie n.a.v. AO Groenboek Europees Maritiem Beleid
Geachte voorzitter,
Op 13 juni 2007 heeft een algemeen overleg plaatsgevonden over het
kabinetstandpunt Groenboek Europees Maritiem Beleid. Tijdens dit overleg heb ik
toegezegd dat ik de Kamer zou informeren over de recente IMO-besprekingen over
het aanscherping van de emissie-eisen voor zeeschepen. In deze brief geef ik deze
informatie. Daarnaast wil ik u graag informeren over de voortgang van het IMO-
overleg om de uitstoot van broeikasgasemissies door zeeschepen te beperken.
Tijdens bovengenoemd algemeen overleg heb ik verder toegezegd de Kamer te
informeren over de gevolgen voor de internationale koopvaardij van wetgeving ten
aanzien van het voorkomen van illegale visserij. Deze informatie treft u in deze brief
ook aan.
Luchtverontreiniging en uitstoot van broeikasgassen
Luchtverontreiniging
Tijdens de zesenvijftigste vergadering van het milieucomité (Marine Environment
Protection Committee, MEPC) van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO)
stond de aanscherping van de emissie-eisen voor zeeschepen op de agenda. Tot
herziening van de bestaande normen had de IMO al eerder besloten. Het betreft met
name de SOx en NOx emissie-eisen, echter ook wordt gesproken over de noodzaak
om de uitstoot van fijnstof-emissies (PM) en emissies van ozonlaagaantastende stoffen
te reduceren. Met name voor SOx- en NOx reductie liggen verschillende concrete
voorstellen op de onderhandelingstafel met als doel de emissies aanzienlijk terug te
brengen. De voorstellen hebben zowel betrekking op voorschriften voor de
Postbus 20901, 2500 EX Den Haag Telefoon 070 - 351 6171
Bezoekadres Plesmanweg 1-6, 2597 JG Den Haag Fax 070 - 351 7895
bereikbaar met tram 9 (station hs en cs) en bus 22 (station cs)
DGTL-2007/9919
samenstelling van de scheepsbrandstoffen - zo ligt er een voorstel op tafel om het
gebruik van zware stookolie te verbieden - als ook op voorschriften voor de
verbrandingsmotoren. Ook het toestaan van nabehandelingsapparatuur aan boord -
zoals waswaterapparatuur om zwavel uit de rookgassen te halen - is een optie.
Daarnaast zijn er voorstellen gedaan om in kustgebieden zwaardere eisen te gaan
stellen. Inhoudelijk zijn de verschillende voorstellen tijdens MEPC 56 niet uitgebreid
besproken. Dit werk wordt vooral gedaan in een technische werkgroep van MEPC.
Deze werkgroep zal van 29 oktober tot en met 2 november in Berlijn weer bij elkaar
komen. Ook in februari 2008 komt er nog een technisch overleg. Nederland zal aan
beide bijeenkomsten actief deelnemen. Het is de bedoeling dat tijdens de
zevenenvijftigste vergadering van MEPC (31 maart t/m 4 april 2008) de
emissienormen definitief worden vastgesteld in de vorm van een herziene Annex bij
het IMO-milieuverdrag (Marpol).
De standpunten van diverse landen en bij de IMO aangesloten belangengroeperingen
lopen nogal uiteen. Dit blijkt bijvoorbeeld over het voorstel van de internationale
vereniging van tankerrederijen Intertanko om het gebruik van zware stookolie niet
langer toe te staan. Bij de IMO Secretaris-Generaal bestond het gevoel dat het
verstandig was om eerst de effecten van de verschillende brandstofvoorstellen in kaart
te laten brengen, alvorens tot besluitvorming te komen. Op voorstel van de Secretaris-
Generaal van de IMO is daarom een `cross government industry scientific group'
opgericht - waarin ook de milieubeweging zitting heeft - die eind 2007 een rapport
zal afleveren over met name de milieu- en economische effecten van voorstellen voor
aanpassing van de brandstofkwaliteit van zeescheepvaartbrandstoffen. Nederland
heeft hiermee ingestemd, maar er samen met andere landen op aangedrongen dat dit
niet tot vertraging in het MEPC-besluitvormingsproces mag leiden. Haast is immers
geboden om de luchtverontreiniging door zeeschepen terug te dringen. Er moet, zoals
eerder afgesproken, in 2008 een beslissing worden genomen. Aldus is besloten.
Nederland heeft in MEPC 56 de (deels tussentijdse) resultaten gepresenteerd van
onderzoek om - in ieder geval in Nederland - te kunnen komen tot een goede
standpuntbepaling. Deze resultaten betreffen:
· onderzoek van de Nederlandse organisatie voor Toegepast-
Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) - op basis van luchtmetingen van
voorbijvarende zeeschepen - naar de emissiefactoren van de zeescheepvaart
· onderzoek van het EnergieCentrum Nederland (ECN) naar de economische
gevolgen van een verbod op zware stookolie brandstoffen (de zogenoemde
residuale brandstof waarvoor Rotterdam als bunkerhaven een belangrijke
leverancier is) en de gevolgen voor uitstoot van CO2-emissies bij de overstap
naar produktie van zwavelarme brandstoffen;
· onderzoek van het Milieu-en Natuurplanbureau (MNP) naar de milieu-effecten
(waaronder de daling van de overschrijding van de PM-dagwaarde in
hot spots in Nederland) van diverse opties.
---
DGTL-2007/9919
Er was veel belangstelling voor deze onderzoeksprojecten. De definitieve rapporten
zullen aan het IMO-secretariaat worden gestuurd door Nederland. Deze rapporten
zullen ook worden gebruikt als informatiebronnen door de hierbovengenoemde `cross
government industry scientific group'.
Nederland heeft in de IMO nog geen definitief standpunt ingenomen over de
voorstellen die op tafel liggen. Gelet op de ernst van het milieuprobleem is wel
duidelijk dat aanzienlijke aanscherping van de emissie-eisen noodzakelijk zal zijn. De
economische effecten moeten ook goed in beeld zijn.
Voorafgaand aan deelname aan verder IMO-overleg over aanscherping van de
emissienormen zal de Nederlandse overheid overleg voeren - zoals gebruikelijk - met
bij dit dossier betrokken Nederlandse organisaties (w.o. reders, milieuorganisaties en
bunkerindustrie) om op die manier hun inbreng te vernemen alvorens een definitief
standpunt te bepalen dat vervolgens zal worden ingebracht in het IMO-overleg. Zo zal
ook begin 2008 met betrokken partijen in Nederland het eindrapport van de `cross
government industry scientific group' worden besproken.
Op de MEPC 56 agenda stond ook het rapport van de correspondentiegroep over de
normstelling voor waswaterapparatuur om zwavel uit rookgassen te halen. In de
huidige IMO-regels is het in de zogenoemde SOx Emissions Control Areas (SECA's),
momenteel de Oostzee en de Noordzee, toegestaan om de 1,5% zwavelnorm ook te
halen door gebruik te maken van zwavelwaswaterapparatuur. Vereist is dan wel dat er
overeenstemming bestaat over de lozingscriteria voor waswater. Dit ten behoeve van
zowel handhavende instellingen als ook ten behoeve van de industrie die dergelijke
apparatuur moet ontwerpen en op de markt moet brengen. Het gebruik van deze
apparatuur is thans nog zeer beperkt. Tegelijkertijd is het potentieel van deze
apparatuur om zwavelemissies te reduceren zeer aanzienlijk. Nederland heeft - samen
met diverse andere landen - tijdens MEPC 56 aangedrongen op het vaststellen van de
lozingscriteria. In de werkgroep luchtverontreiniging is daarna tijdens MEPC 56 dit
onderwerp met voorrang opgepakt en is aanzienlijke vooruitgang geboekt met als
eindresultaat dat op de hierboven eerdergenoemde intersessionele bijeenkomst te
Berlijn de ontwerp-criteria verder zullen worden besproken. MEPC 57 (eind maart
2008) kan de criteria dan vaststellen.
Uitstoot van broeikasgassen
Op MEPC 56 heeft het onderwerp klimaatverandering veel aandacht gekregen. Op
de eerste ochtend van de plenaire vergadering werd door de SecretarisGeneraal van
de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) de urgentie om klimaatverandering
tegen te gaan neergezet onder verwijzing naar de recente rapporten van het
Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC). In een Nederlandse interventie
werd dit ondersteund en aangegeven dat Nederland om die reden de voorstellen
ondersteunt om meer en sneller voortgang te maken. Tijdens de plenaire zitting werd
door de zogenoemde Non- Annex I landen onder het Klimaatverdrag, met name China
en Saoedië Arabië, erop gewezen dat juist de Annex I landen (zijnde de OESO-landen)
maatregelen moeten nemen, dit onder verwijzing naar het Kyoto-protocol.
---
DGTL-2007/9919
Vervolgens is in werkgroepverband tijdens MEPC 56 met name gesproken over een
drietal onderwerpen. Gesproken is over een voorstel voor Noorwegen voor introductie
van een economisch instrument (heffingen gecombineerd met een fondsmechanisme)
in de zeescheepvaart om broeikasgasemissies te reduceren. In de meeste interventies
bleek dat de inhoudelijke bespreking ervan een groot aantal partijen te ver ging op dit
moment. Van de kant van diverse EU-lidstaten ook door Nederland - is daarom ter
vergadering voorgesteld een zogenoemde correspondentiegroep in te stellen om te
voorkomen dat er op de volgende MEPC vergadering wederom geen inhoudelijke
discussie over klimaatmaatregelen zou kunnen plaatsvinden, terwijl dit volgens het
door MEPC 55 goedgekeurde werkplan nu wel tijdens MEPC 56 juist zou moeten
gebeuren. Dit voorstel stuitte in eerste instantie op grote weerstand bij een groot
aantal Partijen waaronder VS, China, Saudi-Arabie en India. Uiteindelijk is toch
overeenstemming bereikt over het instellen van deze groep die als taak heeft om
opties voor klimaatmaatregelen in de zeescheepvaart in kaart te brengen. Deze groep
zal rapport uitbrengen op MEPC 57 (eind maart 2008). Hiermee is in ieder geval
procedureel de voortgang veilig gesteld. Nederland en Australië hebben gezamenlijk
het voorzitterschap op zich genomen. Verder is besloten tot een update van de IMO
klimaatstudie voor de zeescheepvaart uit 2000. Tot slot is nog op technisch niveau
gesproken over het verder verbeteren van de IMO database met informatie over
brandstofgebruik door verschillende scheepstypen, met als oogmerk hier lessen uit te
kunnen trekken voor beleidsontwikkeling.
De conclusie is dat het moeilijk is echt vooruitgang te maken met klimaatbeleid in de
IMO. Partijen geven daar niet meer ruimte dan ze bereid zijn te geven bij de
onderhandelingen onder het Klimaatverdrag zelf. De vraag is dan ook of elders niet
meer vooruitgang geboekt kan worden, zoals bijvoorbeeld in de Europese Unie. Dit
punt is nadrukkelijk tijdens MEPC 56 aan de orde gekomen. Zo is door Denemarken
en Portugal een document bij MEPC 56 ingediend waarin nadrukkelijk wordt gewezen
op de mogelijkheid dat bij gebrek aan voortgang bij internationale organisaties
individuele landen of regionale organisaties zelf initiatieven op klimaatgebied gaan
nemen. Ook in de plenaire vergadering is door EU-lidstaten hierop gewezen. De
mogelijkheid van regionale actie om de uitstoot van broeikasgassen door de
zeescheepvaart te beperken - in casu op EU-niveau - is tijdens intern EU-vooroverleg
voorafgaand aan MEPC 56 door EU-lidstaten als alternatief onderschreven.
Met het instellen van eerdergenoemde correspondentiegroep - in de IMO-traditie
vaak een opmaat voor latere besluitvorming over een bepaald onderwerp - is in ieder
geval gezorgd dat het onderwerp op de IMO-agenda blijft staan. Als co-voorzitter zal
Nederland al het nodige doen om op dit terrein vooruitgang te kunnen boeken.
Gevolgen voor de internationale koopvaardij van wetgeving ten aanzien van het
voorkomen van illegale visserij
In de Europese verordening (2006) tot vaststelling voor 2007 van de totale toegestane
vangsten (TAC's) voor de verschillende vissoorten en de verdeling van de vangstquota
---
DGTL-2007/9919
tussen de EU-lidstaten is ook een hoofdstuk opgenomen over illegale, niet-
aangegeven en niet-gereglementeerde visserij. Daarbij is bepaald dat vaartuigen die in
het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan illegale, niet-aangegeven en niet-
gereglementeerde visserijactiviteiten beoefenen zich aan een aantal maatregelen
blootstellen. Tot deze maatregelen behoort onder meer het verbod een
communautaire haven binnen te varen en een verbod in deze havens over te laden.
De in de Europese verordening genoemde maatregelen sluiten aan bij de bestaande
maatregelen van de twee internationale, regionale visserijorganisaties voor het
noordelijk deel van de Atlantische Oceaan, i.e. NEAFC en NAFO. De EU is
verdragsluitende partij bij beide organisaties.
De internationale koopvaardij kan met deze maatregelen geconfronteerd worden
indien zij op één of andere wijze betrokken is bij de illegale, niet-aangegeven en niet-
gereglementeerde visserij (e.g. vervoeren van illegaal verkregen vangst). Wat betreft
de sancties die uit de internationale regelgeving voortvloeien kan er onderscheid
gemaakt worden tussen schepen varend onder een vlag van een verdragsluitende
partij en schepen die varen onder de vlag van een staat die geen verdragsluitende
partij is bij genoemde regionale visserijorganisaties. Bij eventuele overtredingen door
schepen varend onder de vlag van een verdragsluitende partij is de vlaggenstaat
verplicht passende maatregelen te nemen. Hoogte en soort van de sancties zijn een
zaak van de vlaggenstaat. Binnen de EU betekent dit dat de betreffende EU-lidstaat op
dit terrein exclusieve bevoegdheid heeft. In Nederland zou dat een zaak voor het
Openbaar Ministerie zijn.
In het geval van een overtreding van een schip varend onder de vlag van een niet-
verdragsluitende partij zal het betreffende schip op een zwarte lijst geplaatst worden.
Een dergelijk schip mag onder anderen niet meer in havens komen van
verdragsluitende partijen en in havens van de niet-verdragsluitende partijen die de
regels van de regionale visserijorganisaties naleven. De enige manier om van deze lijst
af te komen is wanneer de betreffende vlaggenstaat een zogenaamde niet-
verdragsluitende partij wordt die de regels van de regionale visserijorganisaties naleeft
en die een aantal maatregelen treft om illegale visserij tegen te gaan (w.o. effectief
optreden van de vlaggenstaat tegen illegale visserij via sancties). Daarmee zijn schepen
in overtreding dus afhankelijk van het optreden van de betreffende vlaggenstaat om
de opgelegde sanctiemaatregelen ongedaan te maken.
Het tegengaan van illegale, niet-aangegeven en niet-gereglementeerde visserij is de
laatste jaren van toenemend belang geworden omdat visbestanden afnemen en het
beheer dus moet worden verscherpt. Illegale visserij is schadelijk voor de pogingen om
bestanden te herstellen, en verstoort de markt voor producten die op verantwoorde
wijze zijn gevangen. De Europese Commissie is dit jaar consultaties gestart met alle
belanghebbende partijen over mogelijke nieuwe initiatieven om illegale visserij tegen
te gaan.
---
DGTL-2007/9919
Naar verwachting zal de Commissie dit najaar met een Mededeling over dit onderwerp
komen waarin een voorstel voor een verordening zal zijn opgenomen. In de NL reactie
op dit voorstel zal rekening worden gehouden met de belangen van betrokken
partijen.
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
mw. J.C. Huizinga-Heringa
---
Ministerie van Verkeer en Waterstaat