Werkprogramma 2008
Gezondheidsraad

Werkprogramma 2008
Gezondheidsraad

aan:
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Nr. A07/05, Den Haag, 18 september 2007

De Gezondheidsraad, ingesteld in 1902, is een adviesorgaan met als taak de rege- ring en het parlement `voor te lichten over de stand der wetenschap ten aanzien van vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid' (art. 22 Gezondheids- wet).
De Gezondheidsraad ontvangt de meeste adviesvragen van de bewindslieden van Volksgezondheid, Welzijn & Sport; Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening & Milieubeheer; Sociale Zaken & Werkgelegenheid en Landbouw, Natuur & Voedselkwaliteit. De raad kan ook op eigen initiatief adviezen uitbrengen, en ontwikkelingen of trends signaleren die van belang zijn voor het overheidsbeleid. De adviezen van de Gezondheidsraad zijn openbaar en worden als regel opgesteld door multidisciplinaire commissies van ­ op persoonlijke titel benoemde ­ Nederlandse en soms buitenlandse deskundigen. De Gezondheidsraad is lid van het European Science Advisory Network for Health (EuSANH), een Europees netwerk van wetenschappelijke adviesorganen.
De Gezondheidsraad is lid van het International Network of Agencies for Health Technology Assessment (INAHTA) een internationaal samenwerkingsverband van organisaties die zich bezig houden met health technology assessment. INAHTA
U kunt de publicatie downloaden van www.gr.nl.
Deze publicatie kan als volgt worden aangehaald:
Gezondheidsraad. Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad. Den Haag: Gezond- heidsraad, 2007; publicatie nr. A07/05.
auteursrecht voorbehouden
ISBN: 978-90-5549-654-9

Voorwoord

Gezondheid is ons kostbaarste bezit, wordt vaak gezegd. Dat `bezit' lijkt in de huidige tijd nog steeds in waarde te stijgen. Mensen hechten groot belang aan hun gezondheid, en verwachten veel van de moderne gezondheidszorg. Daarbij zijn ze zich steeds meer bewust van de factoren die op hun gezondheid van invloed zijn, en willen ze beschermd worden tegen eventuele risico's. Ook wordt een steeds groter beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld voor een gezonde leefstijl.
Tegelijk zien we dat ziekte en beperkingen bij ons leven blijven horen. Voor een deel is dat juist het resultaat van de grote successen die in het verleden zijn geboekt. Mensen worden steeds ouder, en krijgen op hoge leeftijd gezondheids- problemen. Levensbedreigende aandoeningen, zoals kanker, kunnen steeds vaker behandeld worden, en worden dan chronische ziekten. Maar ook andere ontwik- kelingen spelen een rol, zoals de stijging van het aantal mensen met overgewicht. Dit stelt de samenleving voor nieuwe uitdagingen. Terwijl de vraag naar en de druk op de gezondheidszorg toeneemt, moet deze goed, veilig en toegankelijk blijven, moeten nieuwe kansen op het gebied van preventie en innovatie benut worden, en is een duurzaam gezonde woon- en werkomgeving van groot belang. Voorwoord 5

Voor het beleid betekent dit dat complexe keuzes gemaakt moeten worden. Wetenschappelijke kennis is daarbij een onmisbaar element. Maar optimaal gebruiken van die kennis is niet gemakkelijk: er is een enorme hoeveelheid wetenschappelijke literatuur, waarvan de waarde zich niet meteen laat doorzien. Soms zijn er juist lacunes in wat we weten, en missen we de meest geschikte kennisinfrastructuur om deze lacunes op te vullen. De Gezondheidsraad is er om regering en parlement bij te staan in de weten- schappelijke onderbouwing van beleid. De raad put daarbij uit zijn kostbaarste bezit: het rijke bestand van topdeskundigen, zo'n tweehonderd in getal. Uit die gelederen, en met inzet van ook andere experts, stelt de raad commissies samen die zich buigen over vraagstukken op het brede terrein van de gezondheid. Het resultaat is altijd een advies, gevraagd of ongevraagd, dat gebaseerd is op een synthese van de meest recente wetenschappelijke kennis. Zo maakt het Gezondheidsraadmodel het mogelijk de in ons land aanwezige deskundigheid in te zetten voor de publieke zaak, en deze telkens zo te bundelen dat een onder- werp optimaal wordt afgedekt. Waar nodig wordt daarbij ook internationaal samengewerkt, met name in Europees verband.
In dit werkprogramma kunt u lezen met welke onderwerpen de Gezondheidsraad zich bezighoudt in de periode die begint op de derde dinsdag van september 2007, wanneer de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het werkprogramma aanbiedt aan de Staten-Generaal. Ook de onderwerpen waarover de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) zich buigt zijn opgenomen. Het reeds vergevorderde proces van integratie van de RGO in de Gezondheidsraad wacht nog slechts op de afronding van een ingezet wettelijk traject. De secretariaten zijn per 1 januari 2007 al formeel samenge- voegd.
Uiteraard is de keuze van de onderwerpen het resultaat van nauw overleg met de betrokken departementen. Ook het expertisenetwerk van de raad is geconsul- teerd. Daarmee kan het programma rekenen op een breed draagvlak vanuit het beleid, de wetenschap en het volksgezondheidsveld. Naast het werken aan de afzonderlijke adviezen kent de raad ook andere acti- viteiten. Eén daarvan is een kritisch oog houden voor werkwijze en producten. Om het eigen functioneren tegen het licht te houden zal de raad ­ in vervolg op de zelfevaluatie van 2006 ­ in de programmaperiode een externe audit laten uit- voeren.
6 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

Tenslotte wijs ik erop dat ik de regering en het parlement heb gewezen op ontstane knelpunten ten gevolge van oplopende financiële taakstellingen. De uit- komst van het gesprek hierover zal van belang zijn voor het werk van de raad.

Den Haag, 18 september 2007,
Prof. dr. J.A. Knottnerus, voorzitter Gezondheidsraad

Voorwoord 7

8 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

Inhoud


1 Wegwijs in het werkprogramma 13

2 Bijdragen aan een optimale gezondheidszorg 19 In behandeling: actuele onderwerpen 20
2.1 Aandacht voor ouderen met meer dan één ziekte 20 2.2 Effectieve begeleiding en psychotherapie voor kinderen 20 2.3 Optimaal inzetten van medische hulpmiddelen 21 2.4 Zorgen voor voldoende capaciteit in de radiotherapie 21 2.5 Behandelen in de baarmoeder 21
2.6 Verantwoorde bepaling van `hartdood' voor orgaandonatie 22 2.7 Naar gezondere ziekenhuizen 22
In behandeling: vaste activiteiten 23
2.8 Signaleren op het snijvlak van ethiek en gezondheid 23 2.9 Signaleren van ontwikkelingen in de zorg 23 2.10 Signaleren van ontwikkelingen in de topklinische zorg 23 In de planning: nieuwe onderwerpen 24
2.11 Bewezen werkzame gezondheidszorg in het basispakket 24 2.12 Naar betrouwbare indicatoren voor kwaliteit en veiligheid 24 2.13 Meer aandacht voor effectiviteit en innovatie in de care 25 Inhoud 9

2.14 Kiezen voor gezonde tanden 25
2.15 Voorwaarden voor verkeersdeelname na een hersenbloeding 25


3 Bijdragen aan preventie 27
In behandeling: actuele onderwerpen 28
3.1 Waarborgen voor zinvol bevolkingsonderzoek 28 3.2 Toepassing van nieuwe methoden voor prenatale diagnostiek 28 3.3 Zwangerschapsimmunisatie opnieuw bekeken 29 3.4 Bestrijding van baarmoederhalskanker 29
3.5 Effecten van vaccineren bij een grieppandemie 30 3.6 Een mogelijk verband tussen hepatitis-B vaccinatie en multiple sclerose? 30 3.7 Vaccineren tegen tuberculose in risicogroepen 31 3.8 Hoe kunnen bij ouderen ziekten en beperkingen worden voorkomen? 31 3.9 Risico's van doping in de amateursport 31 In behandeling: vaste activiteiten 32
3.10 Signaleren van ontwikkelingen in het bevolkingsonderzoek 32 3.11 Beoordelen van vergunningaanvragen voor bevolkingsonderzoek 32 3.12 Adviseren over het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) 32 3.13 Toetsen van richtlijnen voor de bestrijding van infectieziekten 33 3.14 Signaleren van ontwikkelingen in de bloedvoorziening en de veiligheid van bloed 33 In de planning: nieuwe onderwerpen 33
3.15 Ombuigen van een achterblijvende levensverwachting 33 3.16 Preventie en behandeling van depressie 34 3.17 Is een landelijk bevolkingsonderzoek naar darmkanker zinvol? 34
4 Bijdragen aan een gezonde voeding 35
In behandeling: actuele onderwerpen 36
4.1 Voorkomen van tekorten door verrijking van voedingsmiddelen 36 4.2 De rol van logo's bij een gezonder voedingspatroon 36 4.3 Op het snijvlak van voedselkwaliteit en productiviteit 36 In behandeling: vaste activiteiten 37
4.4 Periodiek vaststellen van normen voor gezonde voeding 37 10 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

In de planning: nieuwe onderwerpen 37
4.5 Voorkomen en behandelen van overgewicht bij 0- tot 2-jarigen 37 4.6 Is aandacht voor overgewicht een risicofactor voor eetstoornissen? 37 4.7 Naar een betere voedingstoestand van patiënten 38 4.8 Omega-3 vetzuren en mentale gezondheid 38 4.9 Gebruik van natuurlijke ingrediënten met verboden aromastoffen 38
5 Bijdragen aan een gezonde leefomgeving 39 In behandeling: actuele onderwerpen 40
5.1 Een gezonder leerklimaat 40
5.2 Terugdringen van risico's van fijn stof 40 5.3 Nieuwe normen voor blootstelling aan asbest 41 5.4 Zorgvuldig omgaan met het voorzorgprincipe 41 5.5 Rekening houden met risicogroepen 42
5.6 Onze leefomgeving in beweging 42
In behandeling: vaste activiteiten 43
5.7 Signaleren van ontwikkelingen op het gebied van gezondheid en omgeving 43 5.8 Signaleren van risico's van elektromagnetische velden 43 In de planning: nieuwe onderwerpen 44
5.9 Gezondheidsschade door brandvertragers? 44 5.10 Bestrijdingsmiddelen schadelijk voor omwonenden? 44 5.11 Beperken van de effecten van hormoonontregelaars in het milieu 44 5.12 Een gezonde verandering van gedrag 45

6 Bijdragen aan gezonde arbeidsomstandigheden 47 In behandeling: actuele onderwerpen 48
6.1 Beschermen tegen reproductie-effecten van oplosmiddelen 48 6.2 Beschermen tegen allergene stoffen op de werkplek 48 6.3 Deskundig werken met straling 48
6.4 Wel of niet individueel meten van blootstelling aan straling 49 In behandeling: vaste activiteiten 49
6.5 Signaleren van risico's in arbeidsomstandigheden 49 6.6 Adviseren over bescherming tegen schadelijke stoffen 50 Inhoud 11

6.7 Adviseren over bescherming tegen kankerverwekkende stoffen 50 6.8 Adviseren over bescherming tegen reproductietoxische stoffen 51

In de planning: nieuwe onderwerpen 51
6.9 Meer mensen langer aan het werk 51
6.10 Een gezond psychosociaal werkklimaat 52
6.11 Meer inzicht in de gezondheidseffecten van nachtwerk 52
7 Bijdragen aan innovatie en kennisinfrastructuur 53 In behandeling 54
7.1 Een betere aansluiting van onderzoek op vraagstukken in de maatschappij 54 7.2 Kennis ontwikkelen voor een betere gezondheidszorg 55 7.3 Kansrijker maken van Europese subsidieverzoeken voor biomedisch onderzoek 55 7.4 Meer halen uit bestaande gegevensbestanden 56 7.5 Inspelen op nieuwe ontwikkelingen in de synthetische biologie 56 In de planning: nieuwe onderwerpen 57
7.6 Kennis uit hersenonderzoek beter benutten 57 7.7 Brede aanpak voor een gezondere jeugd 57
Bijlage 57
A Over de Gezondheidsraad 61

12 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

Hoofdstuk 1

Wegwijs in het werkprogramma

Een breed werkterrein
Het werkprogramma 2008 laat goed zien hoe breed het scala aan onderwerpen is waarover de Gezondheidsraad adviseert.
Een deel daarvan betreft medisch-technische vraagstukken, zoals nieuwe mogelijkheden voor het behandelen van ongeboren kinderen of vaccineren tegen het humaan papillomavirus (HPV), dat baarmoederhalskanker kan veroorzaken. Maar er staan ook adviezen op het programma om beleidsmakers te voorzien van een beoordelingsystematiek, bijvoorbeeld voor het verder invullen van het basis- pakket, of voor het beleidsmatig handelen uit voorzorg wanneer vermoed wordt dat burgers een gezondheidsrisico lopen. Verder komen actuele volksgezond- heidskwesties aan bod, zoals overgewicht, het binnenklimaat op scholen en een langer en gezonder leven voor ouderen. Ook is er aandacht voor de prioritering van onderzoek.
Daarnaast houdt de Gezondheidsraad continu in de gaten wat de jongste ont- wikkelingen zijn op een aantal vaste terreinen, zoals dat van de elektromagneti- sche straling of het bevolkingsonderzoek, en rapporteert daar regelmatig over. Beleidsmakers krijgen zo geactualiseerde en gewogen wetenschappelijk kennis en inzichten aangereikt op gebieden waar de ontwikkelingen erg snel gaan. In totaal passeren ruim zestig onderwerpen de revue. Dat maakt duidelijk hoe- veel aangrijpingspunten er zijn om de doelstelling van de Gezondheidsraad te Wegwijs in het werkprogramma 13

realiseren: door onafhankelijke en wetenschappelijk gefundeerde advisering bij- dragen aan een goede, veilige en toegankelijke gezondheidszorg en gezonde leef- omstandigheden.
De onderwerpen zijn gegroepeerd rond een zestal aandachtsgebieden: gezondheidszorg, preventie, voeding, omgeving, arbeidsomstandigheden en gezondheidsonderzoek. Onder dat laatste valt de advisering van de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO), waarvan het secretariaat sinds 1 januari 2007 is samengegaan met dat van de Gezondheidsraad. Integratie van de raden zelf volgt in 2008.
Adviseren op verzoek van ministeries
Met dit pakket bedient de Gezondheidsraad een aantal bewindspersonen. De meeste vragen komen van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Aanvragen liggen doorgaans op het gebied van de gezondheidszorg en de preventie.
Maar ook andere bewindspersonen raadplegen de Gezondheidsraad regelma- tig. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) legt bij- voorbeeld vragen voor over gezonde voeding; Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) consulteert de raad over een gezonde leef- omgeving; Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) brengt vragen in over arbeidsomstandigheden; Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Econo- mische Zaken (EZ) verzoeken om advisering over gezondheidsonderzoek. Daar- naast dienen ministeries geregeld gezamenlijk verzoeken in om advies. Ten slotte kan ook de Tweede Kamer de Gezondheidsraad om advies vragen. Is er een verzoek om advies, dan stelt de voorzitter van de Gezondheidsraad uit het vaste bestand van tweehonderd deskundigen, en vaak met inzet van ook nog een groot aantal andere experts, een multidisciplinaire commissie samen die zich over de vragen gaat buigen.
Attenderen op kansen en bedreigingen
Uiteraard voldoet de Gezondheidsraad aan verzoeken van bewindslieden om advies uit te brengen, en hen zo bij te staan in hun beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering. Maar het behoort ook tot de wettelijke taak om te attenderen op belangrijke kansen of bedreigingen. In dat geval wordt gesproken van onge- vraagde advisering of signalering. Ook bij de RGO is dit laatste, naast het uit- brengen van gevraagde adviezen, een aparte activiteit. 14 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

Voor de signalering van de Gezondheidsraad is het bestand van zo'n twee- honderd deskundigen opnieuw van groot belang. Vooral de vaste panels met experts op verschillende terreinen, de zogenoemde beraadsgroepen, spelen daarin een rol. Zij toetsen adviezen van de ad hoc-commissies (een vorm van peer review, waarmee de onafhankelijke advisering en kwaliteit gewaarborgd worden), maar melden ook belangrijke ontwikkelingen. Verder zijn de vaste commissies van belang die op een bepaald terrein de wetenschappelijke actuali- teit nauwlettend in de gaten houden.
Ook de samenwerking met andere adviesorganen en organisaties is van groot belang voor de signalering. Enkele voorbeelden. Ethische en juridische aspecten van wetenschappelijke ontwikkelingen op het terrein van de volksgezondheid volgt de Gezondheidsraad onder meer in het kader van het Centrum voor Ethiek en Gezondheid (CEG), waarin de raad samenwerkt met de Raad voor de Volks- gezondheid en Zorg (RVZ). Van de nieuwste verrichtingen, procedures, medi- sche hulpmiddelen en geneesmiddelen blijft de Gezondheidsraad op de hoogte door onder meer deel te nemen in EuroScan, een Europees netwerk voor het identificeren van betekenisvolle emerging health technologies. Voor de signale- ring op het terrein van voeding en voedselkwaliteit sluit de raad nauw aan bij adviezen van internationale organisaties als de EFSA, WHO, FAO, Raad van Europa en OECD. Op het gebied van elektromagnetische velden, straling en gezondheid werkt de raad samen met de WHO en de Belgische Hoge Gezond- heidsraad, en op het terrein van de bescherming tegen schadelijke stoffen op de werkplek onder meer met het Amerikaanse NIOSH.
Om efficiëntie in advisering te bevorderen vindt tegenwoordig ook afstem- ming plaats in het in 2006 opgerichte Europese netwerk van zusterorganisaties: het European Science Advice Network for Health (EuSANH). Daarmee wordt bovendien een bijdrage geleverd aan de wetenschappelijke advisering ten behoeve van het Europese volksgezondheidsbeleid.
Grenzen bewaken tussen wetenschap en beleid
Uitgangspunt voor het werk van de Gezondheidsraad is steeds de stand van wetenschap. Daarmee levert de raad bouwstenen voor een goede en veilige gezondheidszorg en een gezonde leefomgeving. Dat doet de raad al 105 jaar. De RGO ondersteunt het beleid al twintig jaar door te adviseren over prioriteiten in het gezondheidsonderzoek, het zorgonderzoek en de ontwikkeling van nieuwe technologie, en over de daarbij behorende infrastructuur. Het vellen van een gefundeerd wetenschappelijk oordeel in een commissie van deskundigen uit uiteenlopende disciplines kost tijd, zeker omdat de Gezond- Wegwijs in het werkprogramma 15

heidsraad juist ingeschakeld wordt bij complexe vragen. Toch adviseert de raad ook op korte termijn, als er urgente problemen zijn. De Gezondheidsraad heeft oog voor ethische en maatschappelijke implicaties van wetenschappelijke ontwikkelingen maar bemoeit zich niet met de uitvoering van concreet beleid. Hoe belangrijk wetenschappelijke kennis en informatie over onzekerheden in die kennis ook zijn, bij het nemen van maatregelen spelen ook altijd politieke, economische of maatschappelijke overwegingen een rol. De afweging die nodig is voor beleidsbeslissingen is aan regering en parlement. Aandachtsgebieden in dit werkprogramma
Het werkprogramma geeft een overzicht van alle activiteiten binnen de Gezond- heidsraad en de RGO in de periode van september 2007 tot eind 2008. In zes hoofdstukken passeren de zes aandachtsgebieden de revue. Die corresponderen met de beleidsterreinen van de volgende ministeries: voor hoofdstukken 2 en 3 VWS, voor hoofdstuk 4 LNV en VWS, voor hoofdstuk 5 VROM, voor hoofd- stuk 6 SZW, en voor hoofdstuk 7 OCW, VWS en EZ. Soms worden ook werk- zaamheden verricht voor andere ministeries, zoals Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en Verkeer en Waterstaat. Uiteraard worden brede volks- gezondheidsvraagstukken multisectoraal en interdepartementaal aangepakt. Binnen de hoofdstukken is nog een nadere indeling aangebracht. Daarbij zijn drie blokken onderscheiden: 1. In behandeling: actuele onderwerpen; 2. In behandeling: vaste activiteiten; 3. In de planning: nieuwe onderwerpen. Voor de actuele onderwerpen in het eerste blok geldt dat daaraan tijdens de programmaperiode ­ de periode vanaf Prinsjesdag 2007 tot eind 2008 ­ wordt gewerkt. Het gaat dan om gevraagde adviezen en in een enkel geval om een sig- nalement. In dit eerste blok is ook aangegeven wanneer een publicatie naar ver- wachting verschijnt. Diverse adviezen zullen al in 2008 afgerond kunnen worden. Daarmee komt dan ruimte vrij voor onderwerpen uit de derde categorie, `In de planning'. In het tweede blok staan de vaste activiteiten van de raad beschreven, die in de programmaperiode soms wel en soms niet in een advies of signalement zullen resulteren.
Omdat de Gezondheidsraad soms ook ingaat op dringende tussentijdse ver- zoeken of zelf aandacht vraagt voor een urgente kwestie, kunnen prioriteiten en publicatiedata tijdens de programmaperiode in overleg met de departementen nog enigszins veranderen. Ook veranderingen in de capaciteit van het secretari- aat zijn daarop uiteraard van invloed.
16 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

Achter in dit werkprogramma is een bijlage opgenomen waarin lezers die nog niet zo vertrouwd zijn met de raad informatie kunnen vinden over het Gezond- heidsraadmodel.

Wegwijs in het werkprogramma 17

18 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

Hoofdstuk 2

Bijdragen aan een optimale
gezondheidszorg

Een belangrijke vraag van dit moment is hoe de gezondheidszorg mensen kan helpen om zo lang mogelijk gezond te leven. Verder staat de zorg voor de jeugd in de belangstelling. Op beide terreinen werkt de Gezondheidsraad in de pro- grammaperiode aan adviezen.
Daarnaast is er aandacht voor specifieke vormen van topklinische zorg, en voor de vraag welke capaciteit op sommige terreinen nodig zal zijn. Ook het actuele vraagstuk van de deregulering komt daarbij aan de orde. Andere belangrijke aandachtspunten zijn de veiligheid en doelmatigheid van medische voorzieningen. In dat kader staat een advies gepland over de manier waarop prestatie-indicatoren en beoordelingssystemen daaraan kunnen bijdra- gen. Ook de bouw en inrichting van ziekenhuizen lijken nieuwe perspectieven te bieden om de veiligheid en doelmatigheid te vergroten. Naast cure is er aandacht voor de care, en met name voor de manier waarop innovaties in die sector kun- nen bijdragen aan goede en doelmatige zorg, en een grotere kwaliteit van leven en gezondheidswinst voor ouderen.
Om de ontwikkelingen op een paar belangrijke gebieden nauwlettend te vol- gen zijn er tot slot de vaste activiteiten op het gebied van ethiek en gezondheid, topklinische zorg en nieuwe ontwikkelingen in de zorg. Bijdragen aan een optimale gezondheidszorg 19

In behandeling: actuele onderwerpen

2.1 Aandacht voor ouderen met meer dan één ziekte Op hogere leeftijd hebben mensen vaak meer dan één ziekte. Zowel het weten- schappelijk klinisch onderzoek als de organisatie van de zorg zijn echter nog weinig ingesteld op deze zogenoemde multimorbiditeit ­ en dat terwijl een sterke toename wordt verwacht van het aantal ouderen met een combinatie van somati- sche en/of psychiatrische aandoeningen. Meer inzicht in de samenhang tussen bepaalde ziekten en beperkingen kan bijdragen aan een betere diagnostiek en behandeling. Meer kennis over effectieve preventiemogelijkheden biedt kansen voor langer gezond leven. In samenwerking met de RGO weegt de Gezondheids- raad de beschikbare wetenschappelijke kennis op deze terreinen.

2007 2008 2009
2.2 Effectieve begeleiding en psychotherapie voor kinderen Hoe kunnen we voorkomen dat kinderen psychische schade oplopen? En hoe kunnen we ervoor zorgen dat, als zij toch problemen hebben, deze tijdig onder- kend worden, en er effectieve en doelmatige opvang en behandelingen beschik- baar zijn, zoals de doelmatige inzet van psychotherapie? Dit zijn belangrijke thema's, waarbij de inzet van de meest actuele wetenschappelijke kennis onont- beerlijk is. Meer inzicht in methoden voor vroege herkenning kan helpen om op het juiste moment in te grijpen en erger te voorkomen. Kennis over gecombi- neerde behandelwijzen kan ertoe bijdragen dat adequater wordt ingespeeld op het groeiende aantal kinderen en jongeren in de jeugdzorg dat zowel medische als psychische problemen heeft. De rol van ouders en scholen moet eveneens bekeken worden, want ook daar liggen kansen. Eerder adviseerde de Gezond- heidsraad al over ADHD (2000) en de antisociale persoonlijkheidsstoornis (2006). Ook het onderwerp autisme (waar de Tweede Kamer aandacht voor heeft gevraagd) kan in de advisering worden betrokken.

2007 2008 2009
20 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

2.3 Optimaal inzetten van medische hulpmiddelen

Medische hulpmiddelen zijn er in tal van varianten en ze worden ingezet voor zowel diagnostiek, behandeling als preventie. Voordat ze op de markt worden toegelaten wordt nagegaan of ze aan bepaalde veiligheidseisen voldoen. Daar- voor is een classificatie opgesteld, met voor elke categorie hulpmiddelen eigen criteria. Maar anders dan bij geneesmiddelen worden op dit moment vaak geen eisen gesteld aan de werkzaamheid. Ook wordt de bruikbaarheid in de praktijk niet systematisch getoetst. Het wordt tijd dat deze aspecten van medische hulp- middelen onder de loep worden genomen. Hoe moet een meer functionele beoor- deling worden opgezet?

2007 2008 2009
2.4 Zorgen voor voldoende capaciteit in de radiotherapie In het advies van de Gezondheidsraad uit 2000 werden tekorten in de radiothera- pie geconstateerd. De vraag is nu of de maatregelen die sindsdien zijn genomen het gewenste effect hebben gehad. Hoe is de capaciteit op dit moment? En welke ontwikkelingen in de behoefte zijn te verwachten, ook met het oog op nieuwe behandelmethoden? Een nieuw aspect is de vraag van de minister van VWS om na te gaan in hoeverre deregulering mogelijk is. Moet radiotherapie blijven val- len onder de Wet Bijzondere Medische Verrichtingen (WBMV)? Bij het beant- woorden van deze vragen worden kwaliteit van zorg, indicatiestelling en toegankelijkheid gebruikt als toetssteen.

2007 2008 2009
2.5 Behandelen in de baarmoeder
We zijn tegenwoordig steeds beter in staat om al bij ongeboren kinderen anato- mische gebreken of orgaanfunctiestoornissen te constateren. Soms kan na de geboorte correctie volgen, zodat het kind zich toch goed kan ontwikkelen. Maar ook de mogelijkheden om een kind al in de baarmoeder te behandelen nemen toe. Met name endoscopische technieken en medicatie (bijvoorbeeld voor hartritme- stoornissen of stofwisselingsziekten) bieden op dit moment nieuwe perspectie- Bijdragen aan een optimale gezondheidszorg 21

ven. Ingrepen in utero zijn echter niet altijd mogelijk of zinvol, en ook niet altijd succesvol. In 1990 ging de Gezondheidsraad al in op de eerste ontwikkelingen op dit terrein. Het is hoog tijd om in een signalement (in het kader van het CEG, zie 2.8) de stand van wetenschap opnieuw in kaart te brengen en de indicatiestelling voor nieuwe behandelingen onder de loep te nemen. Ook de ethische en juridi- sche implicaties komen daarbij uiteraard weer aan bod.

2007 2008 2009
2.6 Verantwoorde bepaling van `hartdood' voor orgaandonatie Bij orgaandonatie is het zorgvuldig vaststellen van de zogenoemde `hartdood' van groot belang. Op dit moment bestaan daarvoor nog geen uniforme en naar de laat- ste stand van wetenschap geformuleerde criteria en methoden. Er is dan ook behoefte aan een protocol voor het met zekerheid vaststellen van de dood op grond van cardiopulmonale criteria. Dit betekent dat dan een onomkeerbare hartstilstand is geconstateerd. De stand van wetenschap kan de noodzakelijke inzichten leveren voor een protocol dat een algemene standaard moet worden voor de praktijk.

2007 2008 2009
2.7 Naar gezondere ziekenhuizen
Een conferentie die medio 2005 plaatsvond in Groningen, met veel internationale belangstelling, wierp een nieuw licht op de invloed van de inrichting van zieken- huizen of andere zorginstellingen op de gezondheid van de mensen die er opge- nomen zijn. Op ziekenhuisafdelingen is bijvoorbeeld de keuze voor eenpersoonskamers van invloed op de veiligheid (door verminderde overdracht van infectieziekten) en kwaliteit en doelmatigheid van zorg (door een snellere verbetering van de gezondheidstoestand). Ook andere (bijvoorbeeld omgevings-) aspecten van de bouw en inrichting lijken een positieve invloed te kunnen heb- ben. Hier liggen dus kansen. Genoeg reden om de jongste wetenschappelijke inzichten op dit gebied te wegen en aan te geven, in een signalement (in het 22 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

kader van signalering van ontwikkelingen in de gezondheidszorg, zie 2.9), hoe deze benut kunnen worden.

2007 2008 2009

In behandeling: vaste activiteiten
2.8 Signaleren op het snijvlak van ethiek en gezondheid Een vaste activiteit is het scannen van het hele veld van de gezondheidszorg op ethische dilemma's die onder de aandacht gebracht moeten worden van regering en parlement. Belangrijke vraagstukken worden besproken in signalementen. Daarmee worden bouwstenen aandragen voor de Agenda Ethiek en Gezondheid die VWS jaarlijks toevoegt aan de Rijksbegroting. Voor deze activiteit werkt de Gezondheidsraad samen met de RVZ, onder de vlag van het Centrum voor Ethiek en Gezondheid. Elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid en expertise dragen de raden bij aan de taakuitvoering van het CEG. In de programmaperiode wordt bij de Gezondheidsraad gewerkt aan twee signalementen: een over behan- delen van ongeboren kinderen (2.5) en een over nieuwe manieren van screenen voor de geboorte (3.2). Daarnaast wordt gedacht aan een signalement over de invloed van de wijze van sponsoring op uitkomsten van wetenschappelijk onder- zoek op het gebied van de volksgezondheid. 2.9 Signaleren van ontwikkelingen in de zorg
Een andere vaste activiteit is het in de gaten houden van nieuwe ontwikkelingen in de zorg. Welke nieuwe technologieën bieden kansen voor gezondheidswinst? Met welke procedures en organisatievormen kan doelmatiger of veiliger gewerkt worden? Welke (kostbare) nieuwe geneesmiddelen worden ontwikkeld, welke hulpmiddelen komen beschikbaar? Als zich ontwikkelingen aftekenen die van betekenis kunnen zijn voor de Nederlandse situatie, dan wordt daarover gerap- porteerd (zie ook 2.3, 2.7, 2.10 en 2.13). 2.10 Signaleren van ontwikkelingen in de topklinische zorg De snelle ontwikkelingen in de topklinische zorg vormen een specifiek terrein waarop de Gezondheidsraad de vinger aan de pols wil houden. Het gaat daarbij om gespecialiseerde en kostbare voorzieningen, bijvoorbeeld op het gebied van Bijdragen aan een optimale gezondheidszorg 23

neurochirurgie, orgaantransplantatie, hartchirurgie, radiotherapie, klinische genetica en reageerbuisbevruchting. Tot nu toe vielen veel van de verrichtingen onder het regime van de Wet Bijzondere Medische Verrichtingen (WBMV), en werden vergunningen toegekend aan een beperkt aantal topziekenhuizen. Door de introductie van marktwerking treden echter veranderingen op in de regulering en willen meer centra gespecialiseerde behandelingen gaan verrichten. De vraag is of dat betekenis heeft voor de kwaliteit van zorg. In de planning: nieuwe onderwerpen
2.11 Bewezen werkzame gezondheidszorg in het basispakket Een basispakket dat voorziet in effectieve en doelmatige zorg voor iedereen is gebaat bij een wetenschappelijke onderbouwing van wat erin wordt opgenomen. De vraag is welke plaats evidence based medicine daarbij moet krijgen, en hoe wordt omgesprongen met voorzieningen waarvoor een gunstig effect nog niet uit onderzoek is gebleken. Welke evaluatiemogelijkheden zijn er bijvoorbeeld voor veelbelovende (para)medische voorzieningen waarvan de effecten en nevenef- fecten vooraf moeilijk te beoordelen zijn? Een beoordelingskader kan uitkomst bieden. Ook is het denkbaar dat de Gezondheidsraad de wetenschappelijke onderbouwing van zorgvoorzieningen in het basispakket op zich zal nemen als vaste activiteit, bijvoorbeeld als het complexe vraagstukken betreft. Een heldere taakafbakening met het CVZ is dan van groot belang. 2.12 Naar betrouwbare indicatoren voor kwaliteit en veiligheid Patiënten, overheid en samenleving hechten steeds meer waarde aan het gebruik van prestatie-indicatoren in de zorgverlening. Cijfers over prestaties geven infor- matie die van belang is als consumenten en zorgverzekeraars een aanbieder kie- zen. Voor zorginstellingen zelf kunnen ze een impuls betekenen bij het bewaken en verhogen van de kwaliteit en veiligheid. Maar dan moeten de cijfers wel betrouwbaar zijn. Daar zit meteen een probleem, want goed meten en vergelijken van de uitkomsten van zorghandelingen en veiligheid is erg complex. Daarover berichtten de Gezondheidsraad en de RVZ al in 2006, in een signalement van het CEG. Het is hoog tijd om de wetenschappelijke onderbouwing van prestatie-indi- catoren nader onder de loep te nemen, om dit lastige instrument zo goed moge- lijk te benutten.
24 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

2.13 Meer aandacht voor effectiviteit en innovatie in de care

Anders dan in de cure is in de care nog relatief weinig bekend over de effectivi- teit van de gebruikte methoden. Ook innovaties blijven achter. Voor een deel komt dat doordat naar verhouding weinig van het onderzoek gericht is op het werk in deze sector. Juist nu de vraag naar langdurige zorg zal toenemen is het van belang dat de kennisontwikkeling en implementatie op dit terrein een impuls krijgen. Dat kan helpen om de sector beter toe te rusten voor de groeiende vraag. Het kan ook bijdragen aan een betere kwaliteit van leven voor langdurig zorgbe- hoeftige ouderen, en aan gezondheidswinst. 2.14 Kiezen voor gezonde tanden
In een verouderende bevolking wordt ook de zorg voor het gebit op een nieuwe manier actueel. Anders dan vroeger houden mensen tot op hoge leeftijd hun eigen gebit. Er zijn aanwijzingen dat een slechte conditie van het gebit en de omliggende weefsels een ongunstige invloed hebben op de algemene gezondheid van kwetsbare ouderen en chronisch zieken. Verder zijn er andere trends die het de moeite waard maken om de nieuwste wetenschappelijke inzichten in kaart te brengen. Zo is het bleken van tanden de laatste jaren toegenomen, terwijl over de veiligheid nog discussie is, met name als het gaat om gebruik door de consument zelf. Ook lijkt tanderosie door gebruik van zure dranken een groeiend probleem, vooral bij jongeren.
2.15 Voorwaarden voor verkeersdeelname na een hersenbloeding Allerlei gezondheidsproblemen kunnen van invloed zijn op de rijvaardigheid. Daarom worden aan bestuurders medische eisen gesteld, die zijn neergelegd in de Regeling Eisen Rijgeschiktheid. De Gezondheidsraad adviseert daarover. In 2001 werd daarbij vastgesteld dat mensen die een bloeding uit een hersen- aneurysma (een uitstulping van een hersenslagader) hebben gehad geen gebruik meer mogen maken van hun rijbewijs, tenzij zij zijn behandeld en het risico van een tweede bloeding is weggenomen. Zijn er inmiddels nieuwe wetenschappe- lijke inzichten, waardoor ook mensen die geen behandeling hebben ondergaan op een gegeven moment weer gebruik kunnen maken van hun rijbewijs? De raad heeft een adviesaanvraag ontvangen van de minister van Verkeer & Waterstaat over dit vraagstuk.
Bijdragen aan een optimale gezondheidszorg 25

26 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

Hoofdstuk 3

Bijdragen aan preventie

Vroege opsporing van ziekte en risicofactoren kan veel gezondheidswinst ople- veren, maar er kleven ook bezwaren aan. Nu er steeds meer mogelijkheden komen om mensen te screenen en tests waarvan de effectiviteit niet vaststaat steeds vaker commercieel worden aangeboden, wordt de vraag actueel wat de rol van de overheid daarin moet zijn. De Gezondheidsraad zal zich daar dan ook over buigen, mede gezien de te verwachten wetenschappelijke ontwikkelingen, en verder adviseren over specifieke vormen van screening, bijvoorbeeld in het Jaarbericht Bevolkingsonderzoek, waarin de ontwikkelingen nauwlettend wor- den gevolgd.
Ook bij een andere vorm van preventie, vaccineren, staan de ontwikkelingen niet stil. Zo is er nu voor het eerst de mogelijkheid om door vaccinatie een vorm van kanker te bestrijden: inenten tegen besmetting met het humaan papillomavi- rus, dat kan leiden tot baarmoederhalskanker. Juist bij een nieuw vaccin is het van belang om de wetenschappelijke kennis die nu gaandeweg beschikbaar komt goed te wegen. Maar ook demografische trends, de voorbereiding op een moge- lijke grieppandemie en bevindingen in de wetenschappelijke literatuur vormen aanleidingen voor advisering.
Verder zijn er preventie-activiteiten die gericht zijn op bepaalde doelgroepen. In dat geval wordt gekeken hoe juist in die groep, en met een breed scala aan interventies, gezondheidsschade voorkomen kan worden. Dat kan ook helpen om de druk op de gezondheidszorg te verminderen. Paradoxaal daarbij is dat preven- tie een bijdrage levert die vaak onzichtbaar blijft, omdat hij eruit bestaat dat ziek- Bijdragen aan preventie 27

tes niet ontstaan. Toch is er consensus dat een integrale, doelgroepgerichte aanpak, waarbij verschillende ministeries en disciplines de krachten bundelen, belangrijk is. In de programmaperiode werkt de Gezondheidsraad onder meer aan preventie gericht op ouderen.
In behandeling: actuele onderwerpen
3.1 Waarborgen voor zinvol bevolkingsonderzoek
Tot nu toe reguleerde de overheid de grootschalige, vroege opsporing van ziekte, zoals die in het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Nu de mogelijkheden voor screening groeien en (zelf)tests ook commercieel worden aangeboden, is de vraag wat de rol van de overheid moet zijn. Welke wetenschappelijke ontwikke- lingen zijn te verwachten, hoe kan gewaarborgd worden dat screening blijft bij- dragen aan de volksgezondheid, en hoe staat het met de informatievoorziening aan en de keuzevrijheid van de burger? Het is tijd om de afwegingen op een rij te zetten die nodig zijn voor een toekomstbestendig overheidsbeleid in dit nieuwe krachtenveld. Ook de RVZ buigt zich op verzoek van de minister van VWS over de toekomst van het bevolkingsonderzoek in ons land. De raden hebben regelma- tig overleg over de afbakening en afstemming van beide trajecten.

2007 2008 2009
3.2 Toepassing van nieuwe methoden voor prenatale diagnostiek Ook de ontwikkelingen in de prenatale diagnostiek staan niet stil: verschillende nieuwe, snelle methoden zijn beschikbaar. Net als de al ruim dertig jaar toege- paste standaarddiagnostiek, aan de hand van de vlokkentest en vruchtwaterpunc- tie, hebben deze methoden echter voor- en nadelen. Om een oordeel te vormen over de wenselijkheid van toepassing in ons land is het nodig de stand van wetenschap in kaart te brengen, en de betrouwbaarheid en zinvolheid van nieuwe tests te wegen. Dit gebeurt in een signalement (in het kader van het CEG, zie 2.8).

2007 2008 2009
28 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

3.3 Zwangerschapsimmunisatie opnieuw bekeken

Een update is eveneens gewenst op het gebied van een andere vorm van vroege opsporing, namelijk het checken van zwangere vrouwen op de aanwezigheid van zogeheten irregulaire antistoffen, die de gezondheid van het kind kunnen bedrei- gen. Dat onderzoek gebeurt op dit moment volgens een richtlijn die is gebaseerd op een advies van de Gezondheidsraad uit 1992. De vraag is of nieuwe ontwikke- lingen op dit terrein een herziening noodzakelijk maken. De advisering hierover heeft een tijd stilgelegen, omdat snel een antwoord gewenst was op een aantal andere, urgente vragen, onder meer over de inzet van antivirale middelen tijdens een grieppandemie. In de programmaperiode wordt het onderwerp echter weer ter hand genomen.

2007 2008 2009
3.4 Bestrijding van baarmoederhalskanker
In de loop van 2007 zijn in Europa vaccins beschikbaar gekomen tegen infectie met het humaan papillomavirus, dat baarmoederhalskanker kan veroorzaken. Er is op dit moment veel aandacht voor deze nieuwe vorm van preventie. Maar er zijn ook nog veel vragen te beantwoorden, voordat opnemen in het Rijksvaccina- tieprogramma (RVP) overwogen kan worden. Tussen het opdoen van een HPV- infectie en het ontstaan van baarmoederhalskanker verlopen gemiddeld tientallen jaren. Op dit moment kan de werkzaamheid van het nieuwe vaccin daarom alleen worden beoordeeld aan de hand van de mogelijke voorstadia van baarmoeder- halskanker. De vraag is hoe valide die beoordeling is. Evenmin is er zekerheid over de duur van de bescherming. Ook andere vragen vereisen weging van de kennis. Wat is bijvoorbeeld de meest geschikte leeftijd voor vaccinatie? En moe- ten alleen meisjes worden gevaccineerd? Ook moet bekeken worden welke invloed vaccinatie zal hebben op de (kosten)effectiviteit van het huidige scree- ningsprogramma op baarmoederhalskanker (`uitstrijkje'). Eind 2007 wordt een deeladvies uitgebracht. In 2008 volgt het eindadvies.

2007 2008 2009
Bijdragen aan preventie 29

3.5 Effecten van vaccineren bij een grieppandemie

Al jaren is er discussie over de vraag hoe we ons goed kunnen voorbereiden op een grieppandemie. De Gezondheidsraad adviseerde al met voorrang over de inzet van antivirale middelen, die de gevolgen van besmetting in kunnen dam- men. Echt effectief is echter alleen vaccineren. Een probleem daarbij is weer dat het vele maanden duurt voor een specifiek vaccin ontwikkeld is. Eerst moet immers bekend zijn welk type virus de boosdoener is. In dat kader is een vraag die sterk leeft of het gebruik van bestaande griepvaccins zinvol kan zijn. Die zijn dan niet 100% effectief, maar ze kunnen wel voorafgaand aan of snel na het begin van een pandemie ingezet worden. Kunnen daarmee de gevolgen van een pandemie worden beperkt of is wachten op een nieuw vaccin toch beter? En in hoeverre is te voorspellen of zo'n nieuw vaccin bijwerkingen heeft die bij massa- vaccinatie op populatieniveau tot aanmerkelijke gezondheidsschade kunnen lei- den ­ misschien zelfs zodanig dat daarvan beter afgezien kan worden?

2007 2008 2009
3.6 Een mogelijk verband tussen hepatitis-B vaccinatie en multiple sclerose?
Zijn er wetenschappelijke aanwijzingen voor een oorzakelijk verband tussen hepatitis B-vaccinatie en het ontstaan van multiple sclerose? Wat zijn de implica- ties als zo'n verband niet kan worden uitgesloten? In ons land worden op dit moment bepaalde risicogroepen gevaccineerd, maar er wordt ook nagedacht over algemene vaccinatie. De vragen over multiple sclerose zijn actueel geworden na een publicatie waarin werd gerapporteerd over een statistisch verband met hepa- titis-B vaccinatie. Een systematisch overzicht en een gedegen weging van de wetenschappelijke kennis kan duidelijk maken of dit een toevallige associatie was, of dat er aanwijzingen zijn voor een risico.

2007 2008 2009
30 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

3.7 Vaccineren tegen tuberculose in risicogroepen

Een andere kwestie betreft de zogenoemde BCG-vaccinatie van kinderen die in Nederland wonen maar van wie de ouders afkomstig zijn uit landen waar veel tuberculose voorkomt. Is BCG-vaccinatie voor deze groep nog (kosten)effectief, nu de populatie is veranderd en ook de situatie in de landen van herkomst niet meer dezelfde is als toen met dit vaccinatieprogramma werd begonnen. En als vaccineren tegen tuberculose in bepaalde groepen nodig blijft, verdient het dan aanbeveling deze vaccinatie op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma?

2007 2008 2009
3.8 Hoe kunnen bij ouderen ziekten en beperkingen worden voorkomen?
Welke preventieve mogelijkheden zijn er op oudere leeftijd om ziekten en beper- kingen te voorkomen of te verminderen? Is een specifiek preventiebeleid haal- baar en gewenst? Deze en verwante vragen werden aangestipt in het advies Vergrijzen met ambitie (2005/06), maar verdienen een nadere uitwerking om gerichte en concrete aanbevelingen te kunnen doen. Een scala aan interventies zal daarbij onder de loep worden genomen, zoals valpreventie, vaccinaties, voe- ding en bewegingstimulatie, maar ook het voorkomen van verkeerd medicijnge- bruik. Daarbij kan worden voortgebouwd op het RGO-advies Medische zorg bij ouderen en het advies over ouderen met meer dan een ziekte (zie 2.1).

2007 2008 2009
3.9 Risico's van doping in de amateursport
Een medio 2005 verschenen rapport van het Nederlands Centrum voor Doping- vraagstukken laat zien dat doping in de amateursport een omvangrijk probleem vormt. Vooral het gebruik van anabole steroïden en andere, al dan niet op de markt toegelaten middelen in sportscholen en fitnesscentra baart zorgen. Er zijn inmiddels honderden van dergelijke stoffen in omloop. Alle reden om, in een Bijdragen aan preventie 31

signalement, na te gaan in hoeverre het gebruik van deze middelen de gezond- heid kan schaden.

2007 2008 2009

In behandeling: vaste activiteiten
3.10 Signaleren van ontwikkelingen in het bevolkingsonderzoek Vroege opsporing van ziekten en onderzoek naar risicofactoren krijgen veel aan- dacht. De wetenschappelijke ontwikkelingen gaan snel. Dat heeft gevolgen voor bestaande screeningsprogramma's, maar ook voor de mogelijkheden van nieuwe. Een vaste activiteit van de Gezondheidsraad is dit alles te volgen, en daarover regelmatig te rapporteren. In de programmaperiode wordt in dat kader gewerkt aan een nieuw Jaarbericht Bevolkingsonderzoek. 3.11 Beoordelen van vergunningaanvragen voor bevolkingsonderzoek De minister van VWS verleent de vergunningen die nodig zijn om bevolkingson- derzoek te doen. Dat betreft dan niet alleen het gebruik van tests in screenings- programma's, maar ook in de setting van wetenschappelijk onderzoek. Krachtens de Wet op het Bevolkingsonderzoek (WBO) moet de minister daarbij eerst de Gezondheidsraad horen, die het voorstel toetst aan de criteria die in de wet zijn gesteld. In de programmaperiode zal naar verwachting weer een aantal verzoe- ken om toetsing worden gedaan, waarna de raad zo snel mogelijk advies uit- brengt.
3.12 Adviseren over het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) Een andere vaste activiteit is adviseren over het Rijksvaccinatieprogramma. In 2007 verscheen De toekomst van het Rijksvaccinatieprogramma: naar een pro- gramma voor alle leeftijden? (2007/02), een breed advies waarin de Gezond- heidsraad onder andere criteria en uitgangspunten formuleert voor de opname van vaccins in het RVP. Daarnaast verscheen in 2007 een advies over de doel- groepen van de algemene griepvaccinatie (2007/09). In de programmaperiode wordt in ieder geval gewerkt aan drie specifieke onderwerpen (3.4, 3.6 en 3.7) en aan het vraagstuk van algemene vaccinatie tegen hepatitis-B. In de planning staan verder: vaccinatie van oudere kinderen en volwassenen tegen kinkhoest, 32 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

vaccinatie tegen diarree door rotavirusinfectie, en vaccinatie tegen waterpokken/ gordelroos.

3.13 Toetsen van richtlijnen voor de bestrijding van infectieziekten Een vaste wetenschappelijke toetsing op verzoek van de minister van VWS is die van de protocollen en draaiboeken van de Landelijke Coördinatiestructuur voor de Infectieziektenbestrijding (LCI). Doel is een uniforme, landelijke aanpak te waarborgen. Verder blijven ziekenhuisinfecties om aandacht vragen. Daarom heeft de Gezondheidsraad eveneens als vaste taak, krachtens een verzoek uit 1989, van de toenmalige staatssecretaris van WVC, om een oordeel te geven over de conceptrichtlijnen voor de preventie van ziekenhuisinfecties die worden opgesteld door de landelijke Werkgroep Infectiepreventie (WIP). 3.14 Signaleren van ontwikkelingen in de bloedvoorziening en de veiligheid van bloed
Sinds 1999 volgt de Gezondheidsraad welke ontwikkelingen en mogelijke pro- blemen zich voordoen op het gebied van de bloedvoorziening en de veiligheid van donorbloed. Dat gebeurt in een speciale vaste commissie, de Werkgroep Bloed. Daarmee is er de waarborg van een onafhankelijke beoordeling, in aan- vulling op het werk van de stichting Sanguin, die verantwoordelijk is voor de bloedvoorziening in ons land.
In de planning: nieuwe onderwerpen
3.15 Ombuigen van een achterblijvende levensverwachting Nederlanders behoorden lange tijd tot de meest gezonde en langst levende bur- gers in Europa. Zoals ook is gemeld in de Volksgezondheid Toekomst Verken- ning 2006 van het RIVM, worden we inmiddels ingehaald door andere landen. De stijging van de levensverwachting gaat hier minder hard dan elders. Verschil- lende verklaringen zijn mogelijk: een hogere perinatale sterfte, leefstijl, een min- der goede gezondheid van 85-plussers. Het is tijd voor een synthese van de beschikbare kennis. Die kan aangrijpingspunten opleveren voor beleid om de trend te keren, en bijdragen aan verwezenlijken van het streven naar langer en langer in gezondheid leven.
Bijdragen aan preventie 33

3.16 Preventie en behandeling van depressie

Veel mensen hebben gedurende kortere of langere tijd te kampen met een depres- sieve stoornis. De belasting die daarmee gepaard gaat is groot, zowel voor de persoon zelf als voor de omgeving. Daarom is het van groot belang om te weten welke mogelijkheden er zijn om depressie te voorkomen. In de vorig jaar ver- schenen preventienota `Kiezen voor een gezond leven' is dit vraagstuk dan ook één van de speerpunten. Een andere belangrijke vraag is hoe patiënten het best behandeld kunnen worden. Dat vraagt om een breed advies waarin de huidige stand van kennis in kaart wordt gebracht.
3.17 Is een landelijk bevolkingsonderzoek naar darmkanker zinvol? Kanker van de dikke darm (colon) of endeldarm (rectum) ­ kortweg aangeduid als darmkanker ­ vormt een belangrijk volksgezondheidsprobleem. De aandoe- ning werd in 2003 in Nederland bij tienduizend mensen vastgesteld. Vorig jaar zijn 4700 mensen in ons land aan darmkanker overleden. In het Jaarbericht bevolkingsonderzoek 2006 (2006/10) ging de Gezondheidsraad reeds in op de overwegingen voor bevolkingsonderzoek naar deze ziekte. Eind 2007 komen de eerste resultaten beschikbaar van studies naar de haalbaarheid van screening. De raad verwacht eind 2007 een adviesaanvraag over de invoering van een landelijk bevolkingsonderzoek naar darmkanker.

34 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

Hoofdstuk 4

Bijdragen aan een gezonde voeding

Voeding heeft een belangrijke invloed op de gezondheid. Dat weten we al lang. Maar in hoog tempo komt nieuwe en specifieke informatie beschikbaar over de relatie tussen wat we eten en onze fysieke en psychische gesteldheid. De invloed van eten werkt naar twee kanten: voeding kan mensen gezonder maken, maar hen ook juist schaden. Beide invalshoeken geven beleidsmakers aanknopingspunten om de volksgezondheid te verbeteren. Dat kan bijvoorbeeld door te focussen op doelgroepen en daar een integrale aanpak te ontwerpen. De Gezondheidsraad kan de wetenschappelijke onderbouwing leveren voor de meest kansrijke interventies. In de programmaperiode zal de raad naar verwach- ting aan de slag gaan met het probleem van overgewicht bij heel jonge kinderen en de voedingstoestand van patiënten in ziekenhuizen en verpleeghuizen. Ook zal de raad een beoordelingskader formuleren dat beleidsmakers helpt na te gaan of een beoogde maatregel op het gebied van voeding inderdaad tot meer gezond- heidswinst zal leiden.
Niet alleen de overheid ziet kansen en bedreigingen als het om voeding gaat. Er komen ook steeds meer producten op de markt waarmee consumenten worden aangesproken op deze aspecten van voeding. Dat maakt het belangrijk om te beoordelen in hoeverre trends, zoals verrijking van voedingsmiddelen of logo's op producten, inderdaad een bijdrage leveren aan een gezonder voedingspatroon. Het gaat immers altijd om een complex samenspel van factoren. In de behandeling van alle onderwerpen wordt voortgebouwd op het overzicht van de stand van wetenschap in het brede advies Richtlijnen goede Bijdragen aan een gezonde voeding 35

voeding 2006 (2006/21). In de uitwerking wordt daarnaast rekening gehouden met de toenemende invloed van Europese organisaties. Zo heeft de EFSA (Euro- pean Food Safety Authority) als taak gekregen Europese voedingsnormen voor energie en nutriënten op te stellen. Daarom zal de Gezondheidsraad niet, zoals tot nu toe wel gebeurde, zelf voedingsnormen afleiden, maar de Europese nor- men evalueren en ze vertalen naar de Nederlandse situatie. In behandeling: actuele onderwerpen
4.1 Voorkomen van tekorten door verrijking van voedingsmiddelen Voor enkele essentiële voedingsstoffen schiet de normale voeding tekort om in de behoefte te kunnen voorzien (foliumzuur, vitamine D, jodium en vitamine A). Hoe kan een actief overheidsbeleid voor de verrijking, restauratie en suppletie van voedingsmiddelen bijdragen aan het voorkómen van tekorten in (groepen van) de bevolking? En hoe kan dat veilig en doelmatig gebeuren? De Gezond- heidsraad werkt aan deeladviezen waarin deze vragen per voedingsstof beant- woord worden.

2007 2008 2009
4.2 De rol van logo's bij een gezonder voedingspatroon Dankzij logo's (zoals `Ik kies bewust' en `klavertje vier') op verpakkingen van voedingsmiddelen kunnen consumenten tegenwoordig zien of ze een gezond product kopen. Maar zijn de criteria voor deze logo's wetenschappelijk wel goed onderbouwd? Dragen producten die voorzien zijn van een logo inderdaad bij aan een gezonde voeding? En hoe beïnvloeden logo's het koopgedrag van consumen- ten?

2007 2008 2009
4.3 Op het snijvlak van voedselkwaliteit en productiviteit Goede voeding is belangrijk voor de volksgezondheid. Maar er zijn ook econo- mische belangen waarmee rekening gehouden moet worden. Die vragen vaak om efficiënte productietechnieken en extensieve vormen van veehouderij. Hoe weeg 36 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

je deze belangen, wanneer ze tegenstrijdig blijken? Welke rol spelen de gezond- heid en het welzijn van dieren? Op verzoek van de minister van LNV doet de Gezondheidsraad een voorstel voor een wetenschappelijk gefundeerd afwegings- kader dat beleidsmakers kan helpen om beslissingen te nemen op dit complexe terrein.

2007 2008 2009
In behandeling: vaste activiteiten
4.4 Periodiek vaststellen van normen voor gezonde voeding Een vaste activiteit van de Gezondheidsraad is om periodiek na te gaan of de voedingsnormen voor energie en voedingsstoffen aanpassing behoeven, of nieuwe normen te formuleren. Nu er steeds meer internationale activiteiten op dit vlak worden ontplooid, onder andere bij de European Food Safety Authority (EFSA), zal de raad zelf geen normen meer formuleren, maar de internationale normen toetsen en deze vertalen naar de Nederlandse situatie. In de planning: nieuwe onderwerpen
4.5 Voorkomen en behandelen van overgewicht bij 0- tot 2-jarigen Het percentage kinderen met overgewicht of obesitas neemt snel toe, ook in de jongste leeftijdsgroep. Omdat we weten dat dit in het latere leven veel gevolgen heeft en dan vaak moeilijk te behandelen valt, is het van groot belang na te gaan welke mogelijkheden er zijn voor preventie en behandeling van overgewicht en obesitas bij kinderen van 0 tot 2 jaar. Moeten 0- tot 2-jarigen met overgewicht of obesitas actief worden opgespoord? En zijn er manieren om ervoor te zorgen dat kinderen die vroeg in hun leven een gezond gewicht hebben dat ook behouden? Een gewogen overzicht van de stand van wetenschap kan bouwstenen leveren voor effectief beleid op dit gebied.
4.6 Is aandacht voor overgewicht een risicofactor voor eetstoornissen? Steeds vaker komen er signalen uit de samenleving ­ ook uit de hoek van de wetenschap ­ dat de huidige aandacht voor de preventie van overgewicht het risico van eetstoornissen bij tieners en adolescenten vergroot. Een verkenning Bijdragen aan een gezonde voeding 37

van de wetenschappelijke kennis in de vorm van een signalement is op zijn plaats, zodat duidelijk kan worden of dit inderdaad een probleem is waar we alert op moeten zijn, en waar nader over geadviseerd moet worden. 4.7 Naar een betere voedingstoestand van patiënten De voedingstoestand van patiënten in ziekenhuizen en verpleeghuizen baart zor- gen: er zijn signalen dat die niet optimaal is. Dit zou kunnen leiden tot langzamer herstel en een langer verblijf. Het is echter niet duidelijk wat de omvang van het probleem is. Ook is niet duidelijk wat oorzaak is en wat gevolg: is een slechte voedingstoestand ontstaan door gebrekkige voeding, misschien ook voorafgaand aan opname, of hangt die direct samen met het ziektebeeld? Dat vergt analyse van de beschikbare kennis. Als het gaat om voeding in instellingen zijn er behalve risico's overigens ook kansen. Daarom is ook inzicht nodig in de moge- lijkheden om het resultaat van een medische behandeling te verbeteren door patiënten een specifieke voeding aan te bieden. 4.8 Omega-3 vetzuren en mentale gezondheid
De relatie tussen de inname van omega-3 vetzuren en het optreden van hart- en vaatziekten is goed onderzocht. Maar steeds vaker wordt geopperd dat inname van deze vetzuren ook een zekere bescherming zou bieden tegen maatschappe- lijk gezien belangrijke en belastende ziektebeelden als depressie, dementie en ADHD, en wellicht ook tegen bijvoorbeeld dyslexie. Is hiervoor wetenschappe- lijke onderbouwing te vinden of hebben deze claims geen grond? Een verken- ning in de vorm van een signalement is op zijn plaats. 4.9 Gebruik van natuurlijke ingrediënten met verboden aromastoffen In de Europese Unie wordt gewerkt aan een nieuwe verordening voor geur- en smaakstoffen. In sommige gevallen zal dat leiden tot een volledig verbod op het gebruik. Dit geldt bijvoorbeeld als een stof genotoxisch carcinogeen is, en elke inname, hoe laag ook, het risico van kanker met zich mee kan brengen. Maar sommige van deze stoffen komen ook van nature voor, in ingrediënten die veel- vuldig worden gebruikt, zoals basilicum en kaneel. Dat vraagt om bezinning. Een bredere vraag op dit terrein is hoe de gezondheidsrisico's van bepaalde stoffen in voedingsmiddelen kunnen worden afgewogen tegen de gezondheidskundige voordelen die ze misschien ook kunnen hebben. 38 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

Hoofdstuk 5

Bijdragen aan een gezonde
leefomgeving

Het milieu staat volop in de belangstelling. Veel aandacht gaat daarbij uit naar wereldwijde trends, zoals de klimaatverandering. Omdat veel milieu-invloeden, ook de minder alomvattende, grensoverschrijdend zijn, ligt een internationale aanpak daarbij vaak voor de hand. De Gezondheidsraad zoekt nadrukkelijk de samenwerking, en houdt continu in de gaten welke kennis over de invloed van het milieu op de gezondheid beschikbaar komt. Deze internationale invalshoek is een belangrijke aanvulling, maar er zijn uiteraard ook milieuvraagstukken die nationaal, regionaal of lokaal aangepakt moeten worden. Zo is een belangrijke doelstelling van het huidige beleid om Nederland veiliger, schoner en duurzamer te maken. In dat kader past bijvoor- beeld het werk, in de programmaperiode, aan het terugdringen van fijn stof in de lucht. Regionaal betekent aandacht voor een gezonde leefomgeving soms omgaan met erfenissen uit het verleden, zoals de ziektegevallen door asbest in de omgeving van Goor weer eens hebben laten zien. Eerdere advisering van de Gezondheidsraad daarover is nu aanleiding om de twintig jaar oude normen voor blootstelling aan asbest opnieuw onder loep te nemen. Verder zijn er zorgen over het binnenmilieu, waarbij op dit moment vooral de kwaliteit van de lucht in klas- lokalen om aandacht vraagt.
Behalve bedreigingen zijn er ook kansen. Zo kan de leefomgeving veel meer dan nu gebeurt, gebruikt worden om mensen aan te zetten tot bewegen ­ iets wat aan urgentie wint nu overgewicht een steeds groter probleem wordt. Een recente doelstelling van het beleid is verder om Nederland mooier te maken. Dat streven Bijdragen aan een gezonde leefomgeving 39

sluit mooi aan bij eerdere bevindingen van de raad over de mogelijk gunstige invloed van natuurlijke elementen in de omgeving op de gezondheid. Op welk schaalniveau de relatie tussen gezondheid en milieu ook wordt bekeken, beleidsmakers moeten altijd complexe afwegingen maken. De Gezond- heidsraad ondersteunt hen daarin door te adviseren over het handelen uit voor- zorg, als de wetenschappelijke kennis over risico's nog onvoldoende is. Ook wordt ingegaan op het rekening houden met uiteenlopende groepen in de bevol- king bij het inschatten en beperken van schade door milieu-invloeden. In behandeling: actuele onderwerpen
5.1 Een gezonder leerklimaat
Ventilatie is belangrijk voor een goed binnenklimaat in scholen. Er zijn echter aanwijzingen dat de huidige normen voor ventilatie op scholen niet voldoen. Die zijn namelijk primair gericht op het beperken van een bedompte geur. Schoolkin- deren blijken gezondheidsklachten te kunnen krijgen, ook als aan die norm is voldaan. Het gaat dan bijvoorbeeld om hoofdpijn, vermoeidheid, huidklachten of verergering van astma. Ook factoren als temperatuur, blootstelling aan fijn stof en geluidsoverlast hebben wellicht een ongunstige invloed op de gezondheid en de leerprestaties van kinderen in scholen. Die worden op dit moment nog niet meegenomen in de normstellingen. Er is dus reden genoeg om de kwaliteit van het binnenmilieu op scholen onder de loep te nemen. Het is denkbaar dat dit onderwerp deel gaat uitmaken van een advies over alle aspecten van `de gezonde school', met daarin ook aandacht voor bijvoorbeeld de rol die scholen kunnen spelen bij een gezonde voeding en voldoende beweging (zie 5.6).

2007 2008 2009
5.2 Terugdringen van risico's van fijn stof
Deeltjesvormige luchtverontreiniging (`fijn stof') vraagt onverminderd aandacht. Zo kunnen diverse bouwprojecten geen doorgang vinden omdat de EU-norm voor de buitenlucht overschreden wordt. Hoe schadelijk is volgens de nieuwste inzichten de blootstelling aan fijn stof? Welke bestanddelen zijn de grootste boosdoeners? Hoe valt de blootstelling het best te meten? Welke mogelijkheden zijn er om die blootstelling te verminderen en wat is hun effectiviteit? Die vragen 40 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

staan centraal in een advies dat de jongste inzichten op dit gebied analyseert en weegt.

2007 2008 2009

5.3 Nieuwe normen voor blootstelling aan asbest In 2006 bracht de Gezondheidsraad een advies uit over het verband tussen het optreden van mesothelioom (een vorm van longkanker) bij mensen in de regio rond Goor en de aanwezigheid van asbest in een aantal wegen in dat gebied. In de jaren dertig tot zeventig van de vorige eeuw werd daar namelijk afval van een plaatselijke asbestcement fabriek verwerkt in wegen en erven. Die rapportage gaf aanleiding om de hele normstelling voor asbest nog eens nauwkeurig onder de loep te nemen. Is het gewenst om de waarden van het bestaande Maximaal Toe- laatbaar Risico en Verwaarloosbaar Risico voor asbest te herzien, op grond van de kennis die sinds 1987 beschikbaar is gekomen?

2007 2008 2009
5.4 Zorgvuldig omgaan met het voorzorgprincipe
Technische en maatschappelijke ontwikkelingen gaan snel. Daarbij is het niet altijd op voorhand duidelijk aan welke milieurisico's mensen blootstaan. Om toch het zekere voor het onzekere te nemen is het zogenoemde voorzorgprincipe een belangrijk uitgangspunt in het milieubeleid. Het betekent dat in een situatie van wetenschappelijke onzekerheid rekening gehouden wordt met mogelijke risico's. Ook op de terreinen van voeding, gezondheidszorg en arbeidsomstan- digheden komt dit principe aan de orde. Wat zijn de achtergronden van het voor- zorgprincipe? En hoe kan het in concrete gevallen worden toegepast om beschermingsmaatregelen te nemen als er nog geen uitsluitsel is over risico's?

2007 2008 2009
Bijdragen aan een gezonde leefomgeving 41

5.5 Rekening houden met risicogroepen

Omgevingsfactoren hebben niet bij iedereen dezelfde invloed op de gezondheid. De wijze van blootstelling aan een bepaalde stof kan van groep tot groep ver- schillen (bijvoorbeeld via voeding, door de lucht of op de werkplek), waardoor de gevolgen anders kunnen uitpakken. Verder verschillen mensen in hun erfelijke en verworven eigenschappen, wat kan leiden tot uiteenlopende reacties op invloeden uit de leefomgeving. Hoe kan op de diverse beleidsterreinen inzichte- lijk en consistent met dergelijke verschillen rekening worden gehouden?

2007 2008 2009
5.6 Onze leefomgeving in beweging
Overgewicht en obesitas worden, zeker ook bij kinderen, alom als groot pro- bleem gezien. Momenteel gaat de beleidsmatige aandacht vooral uit naar de energie-inname van kinderen. Veel minder wordt er gekeken naar factoren die bevorderlijk zijn voor bewegen, terwijl ook dat een belangrijk instrument kan zijn in de strijd tegen overgewicht. Bestaande beleidsprogramma's richten zich bovendien voornamelijk op georganiseerd bewegen (op scholen en in sportclubs) en nauwelijks op het dagelijkse bewegen, zoals buiten spelen en lopen of fietsen naar school. Daar worden dan ook kansen gemist. Een doordachte inrichting van de leefomgeving kan ertoe bijdragen dat mensen als vanzelfsprekend meer gaan bewegen. Tijd voor een synthese van de wetenschappelijke kennis op dit gebied. Het is denkbaar dat dit onderwerp deel gaat uitmaken van een advies over alle aspecten van `de gezonde school', met daarin ook aandacht voor bijvoorbeeld de rol die scholen kunnen spelen bij een gezonde voeding, en de gezondheid van het binnenklimaat in de schoolgebouwen (zie 5.1).

2007 2008 2009
42 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

In behandeling: vaste activiteiten

5.7 Signaleren van ontwikkelingen op het gebied van gezondheid en omgeving
De invloed van onze leefomgeving op onze gezondheid is een thema dat steeds meer internationaal wordt benaderd. Dat is begrijpelijk, omdat milieu-invloeden zich niets aantrekken van grenzen. Ook de gevolgen van maatregelen om de risico's in te perken doen zich internationaal voelen. Voor hun succes zijn ze bovendien geregeld aangewezen op een gezamenlijke inzet. Vandaar onder meer het recente Environmental Health Action Plan, vastgesteld door de Europese Commissie. Het is dan ook een vaste activiteit van de Gezondheidsraad om de internationale ontwikkelingen op het aandachtsgebied `gezondheid en omge- ving' te volgen. Daarbij wordt beoordeeld hoe sterk de wetenschappelijke aan- wijzingen zijn voor de milieu-invloeden die de aandacht krijgen, en wat het belang is voor ons land. Over de resultaten wordt gerapporteerd in signalemen- ten.
5.8 Signaleren van risico's van elektromagnetische velden Vooral door de opmars van de mobiele telefonie staat de invloed van elektromag- netische velden en straling op de gezondheid erg in de belangstelling. Ook andere toepassingen ­ zoals hoogspanningslijnen, elektrische apparatuur en allerhande automatische toegangs- en controlesystemen ­ roepen van tijd tot tijd vragen op. Het is een vaste activiteit van de Gezondheidsraad om de wetenschap- pelijke ontwikkelingen nauwlettend te volgen en daarover te rapporteren in de Jaarberichten Elektromagnetische Velden.
Daarnaast kijkt de raad naar laagfrequente elektromagnetische velden. In 2005 heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) een document gepubliceerd in de serie Environmental Health Criteria over de effecten van statische elektri- sche en magnetische velden op de gezondheid. De Gezondheidsraad heeft daarbij een inhoudelijke en faciliterende rol gespeeld. In vervolg daarop heeft de WHO de raad verzocht een bijdrage te leveren aan een soortgelijk document over laag- frequente elektromagnetische velden.
Bijdragen aan een gezonde leefomgeving 43

In de planning: nieuwe onderwerpen

5.9 Gezondheidsschade door brandvertragers?
Om mensen en goederen tegen brand te beschermen, worden in veel gebruiks- voorwerpen broomhoudende verbindingen verwerkt, die fungeren als `brandver- tragers'. Er is echter steeds meer bezorgdheid over de mogelijke aantasting van het milieu door deze broomverbindingen. Ook zijn er vragen over de gevolgen voor de volksgezondheid. Door het vrijkomen van de stoffen in het milieu kun- nen deze namelijk in de voedselketen terechtkomen. Wat is wetenschappelijk gezien bekend over deze mogelijke effecten? 5.10 Bestrijdingsmiddelen schadelijk voor omwonenden? In 2005 concludeerde de Britse Royal Commission on Environmental Pollution dat er mogelijk een verband is tussen het gebruik van bestrijdingsmiddelen en een slechte gezondheid van de mensen in omringende woongebieden. In ons dichtbe- volkte land staan woningen vaak dicht bij gebieden waar bestrijdingsmiddelen worden gebruikt (glastuinbouw, akkerbouw, fruit- en bollenteelt). In hoeverre brengt dit risico's met zich mee? Is de (inter)nationale regelgeving voldoende? Tot nu toe heeft de EU weinig aandacht gehad voor dit onderwerp. Ook in een eerder advies van de Gezondheidsraad, uit 2000, was het ecosysteem de focus. Reden genoeg om nu het perspectief van de omwonenden te belichten. Mochten er voor hen aanwijsbare risico's bestaan, dan wordt uiteraard de vraag relevant of de wetenschappelijke kennis aanknopingspunten biedt voor afstandseisen tussen woningen en gebieden waar wordt gewerkt met bestrijdingsmiddelen. 5.11 Beperken van de effecten van hormoonontregelaars in het milieu In 1997 en 1999 concludeerde de Gezondheidsraad al dat hormoonontregelende stoffen die terechtkomen in het milieu aantoonbaar effect hebben op bijvoorbeeld de voortplanting en schildklierwerking bij dieren. Ook werd het toen plausibel geacht dat er effecten zijn bij mensen. De tijd is rijp voor een actualisering van de beschikbare kennis. Daarbij kan opnieuw aandacht worden besteed aan een spe- cifieke milieu-invloed: geneesmiddelen die in het grond- en oppervlaktewater terechtkomen, zoals de anticonceptiepil bij mensen en medicijnen voor dieren. De vraag is dan of al in de productie gezorgd kan worden voor een snelle afbraak in het milieu of in een waterzuiveringsinstallatie. 44 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

5.12 Een gezonde verandering van gedrag

Leefomstandigheden kunnen op verschillende manieren bijdragen aan de volks- gezondheid. Bekend zijn daarbij twee invalshoeken: terugdringen van blootstel- ling aan schadelijke milieu-invloeden (zoals geluidsoverlast) en versterken van positieve invloeden (zoals toegankelijke stukjes natuur dichtbij huis). Minder gebruikelijk, maar ook van groot belang, is aandacht voor een andere factor: het gedrag van mensen. Ook veranderingen daarin kunnen namelijk bijdragen aan meer gezondheid. Niet zelden ligt daar zelfs de sleutel voor de effectiviteit van milieumaatregelen. Maar gedragsverandering blijkt niet gemakkelijk. Wat weten we over manieren om daar op aan te sturen, om zo het gunstige effect van milieu- maatregelen te vergroten? Bij welke belangrijke milieuvraagstukken doen zich met name kansen voor? De raad kan de stand van kennis in kaart brengen en aan- bevelingen doen voor beleid en praktijk.

Bijdragen aan een gezonde leefomgeving 45

46 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

Hoofdstuk 6

Bijdragen aan gezonde
arbeidsomstandigheden

Bijdragen aan veilig en gezond werken: ook dat is een belangrijke doelstelling voor de Gezondheidsraad. Een groot scala aan factoren is daarop van invloed. Het is dan ook belangrijk dat recent het verzoek aan de raad is gedaan om over de volle breedte na te gaan welke risico's werknemers lopen en hoe ze het beste beschermd kunnen worden.
Tot nu toe richtte de raad zich vaak vooral op de risico's van gezondheids- schade door blootstelling aan stoffen op de werkplek. Met die activiteit, die al heeft geresulteerd in een grote hoeveelheid adviezen, gaat de raad ook door. In de programmaperiode zal dat opnieuw resulteren in een reeks adviezen over afzon- derlijke stoffen, waarmee als vanouds een basis wordt gelegd voor wettelijke normen voor blootstelling op de werkplek. Speciale aandacht gaat daarbij op dit moment uit naar een aantal actuele onderwerpen: oplosmiddelen, allergene stof- fen en de blootstelling aan en het werken met straling. Nieuw is de signalering, de komende vier jaar, van de wetenschappelijke kennisontwikkeling over andere risico's die werknemers lopen, zoals werkdruk en hittebelasting. En ­ niet onbelangrijk nu steeds meer mensen in de diensten- sector werken ­ ook zal worden ingegaan op de invloed van psychosociale werk- omstandigheden op de gezondheid.
In die geest is ook een aantal nieuwe vragen van belang. Zo staan adviezen in de planning waarin wordt nagegaan hoe mensen langer gezond aan het werk kun- nen blijven, hoe een gezond psychosociaal werkklimaat bevorderd kan worden, en wat de effecten zijn van nachtwerk.
Bijdragen aan gezonde arbeidsomstandigheden 47

In behandeling: actuele onderwerpen

6.1 Beschermen tegen reproductie-effecten van oplosmiddelen Het is al langer bekend dat blootstelling aan oplosmiddelen kan leiden tot vrucht- baarheidsproblemen. Resultaten van recent epidemiologisch onderzoek onder schilders suggereren daarnaast een mogelijk verband met lichamelijke en ver- standelijke afwijkingen bij het nageslacht. Daarom is het van belang de jongste wetenschappelijke inzichten te inventariseren en te wegen. Op grond daarvan kan dan worden vastgesteld welk verband er is tussen blootstelling en effect, en wat gedaan kan worden om werknemers zo goed mogelijk te beschermen tegen verminderde vruchtbaarheid en gezondheidsproblemen bij hun kinderen.

2007 2008 2009
6.2 Beschermen tegen allergene stoffen op de werkplek Werknemers kunnen op veel werkplekken in aanraking komen met stoffen in de lucht die hen eerst ongemerkt overgevoelig maken, en vervolgens leiden tot een luchtwegallergie. Is de allergie eenmaal ontstaan, dan is er vaak weinig meer aan te doen. Voorkomen is dus belangrijk. Daarbij is echter de vraag of het mogelijk is een norm te stellen voor een blootstelling die voor iedereen volkomen veilig is. Is er een grens waaronder mensen niet overgevoelig worden, en dus ook geen risico lopen op een allergie? De jongste wetenschappelijke inzichten moeten hel- pen die vraag te beantwoorden. Is er geen veilige ondergrens, dan zal bekeken moeten worden of andere beschermingsmogelijkheden zinvol zijn, zoals perio- diek screenen op sensibilisatie.

2007 2008 2009
6.3 Deskundig werken met straling
Bedrijven en instellingen waar gewerkt wordt met ioniserende straling moeten op grond van de Kernenergiewet beschikken over personeel met stralingshygië- nische deskundigheid. Mensen worden daar dan ook voor opgeleid. De ontwik- kelingen gaan echter snel, zowel in de manieren waarop ioniserende straling 48 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

wordt gebruikt als in de wijze van beschermen. De bestaande opleidingen vol- doen daarom niet meer in alle opzichten. Reden om na te gaan welke veranderin- gen nodig zijn in de opzet van het stelsel van opleidingen, en in de nascholing en bijscholing. Een ander punt is de registratie. Conform het Besluit Stralingsbe- scherming van 2001 moeten stralingsdeskundigen geregistreerd staan. De admi- nistratieve lasten die daarmee gepaard gaan blijken echter groot. De vraag is of de registratie vereenvoudigd kan worden, om zo de kosten terug te dringen.

2007 2008 2009
6.4 Wel of niet individueel meten van blootstelling aan straling Werknemers die de kans lopen blootgesteld te worden aan een bepaalde hoeveel- heid ioniserende straling moeten een zogenoemde persoonsdosimeter dragen ­ dit is wettelijk verplicht. Met zo'n meter wordt zichtbaar hoe hoog de individuele blootstelling is. Een andere mogelijkheid is echter om de blootstelling te bepalen op grond van een risicoanalyse voor een hele groep werknemers met bepaalde taken. Dat zou betekenen dat werknemers niet steeds een meter bij zich hoeven te dragen. De vraag is onder welke voorwaarden dit alternatief gebruikt kan worden om werknemers te beschermen.

2007 2008 2009
In behandeling: vaste activiteiten
6.5 Signaleren van risico's in arbeidsomstandigheden Sinds kort heeft de Gezondheidsraad een nieuw aandachtsgebied onder zijn hoede genomen: nagaan welke risico's op het werk een belangrijke rol spelen en of daarvoor een grenswaarde mogelijk is. Daarbij wordt gekeken naar een dertig- tal arbeidsomstandigheden. Naast de gebruikelijke aandacht voor stoffen, geluid en straling richt de aandacht zich nu ook op de lichamelijke en psychosociale belasting van werknemers (denk aan werkdruk en agressie, zie ook 6.10). Aanlei- ding is een wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet per 1 januari 2007, die voor de Tweede Kamer aanleiding was om nu ook deze risico's te laten bekijken. In de komende vier jaar zal de raad nagaan voor welke arbeidsrisico's een grens- waarde mogelijk is. SZW beslist vervolgens of er ook een grenswaarde moet Bijdragen aan gezonde arbeidsomstandigheden 49

worden opgesteld. Adviezen zullen in de periode van 2007 tot 2012 jaarlijks worden uitgebracht.

6.6 Adviseren over bescherming tegen schadelijke stoffen Werknemers staan op werkplekken bloot aan tal van stoffen, waarvan een deel schadelijk kan zijn voor hun gezondheid. De Gezondheidsraad heeft een vaste rol in de bescherming van werknemers tegen dergelijke negatieve invloeden. Daar- toe beoordeelt de raad de toxische eigenschappen van stoffen, soms in samen- werking met een aantal Scandinavische landen, maar ook in overleg met het Amerikaanse National Institute of Occupational Safety and Health (NIOSH). Voor deze stoffen wordt op grond van de beschikbare wetenschappelijke kennis over effecten bepaald welk niveau van blootstelling op de werkplek veilig zal zijn. Daarmee doet de Gezondheidsraad een aanbeveling voor een zogenoemde gezondheidskundige grenswaarde, die de basis vormt voor een wettelijk vastge- stelde norm. In de programmaperiode wordt gewerkt aan 15 stoffen. Op dit moment zijn de volgende stoffen bij de Gezondheidsraad in behande- ling: aluminium en aluminiumverbindingen, arseen en arseenverbindingen, benzochinon en hydrochinon, bitumen, gamma-butyrolacton, dieselmotor- emissies, diethyleenglycol, endotoxinen, graanstof, kaoline, methanol, minerale olienevel, molybdeen en molybdeenverbindingen, platina en platinaverbin- dingen, propyleenglycol, hinderlijk stof (inhaleerbaar en respirabel), 1,1,1,2- en
1,1,2,2-tetrachloorethaan, thalidomide, en cyclische zure anhydriden. 6.7 Adviseren over bescherming tegen kankerverwekkende stoffen Een specifieke activiteit van de Gezondheidsraad op het gebied van schadelijke stoffen op de werkplek is om na te gaan welke daarvan kankerverwekkend zijn, en te adviseren met welke beperking in de blootstelling werknemers daar het beste tegen beschermd kunnen worden. In dat kader worden ruim dertig stoffen geclassificeerd in gevaarsklassen die op Europees niveau zijn vastgesteld. Tij- dens de programmaperiode zal over de classificatie van 22 stoffen worden gerap- porteerd. Verder stelt de raad voor een reeks van kankerverwekkende stoffen vast hoe hoog de blootstelling op de werkplek mag zijn als wordt uitgegaan van het aantal extra gevallen van kanker dat door de overheid als maximaal aanvaardbaar is aangeduid, berekend over een heel arbeidsleven. Met dit maximaal aanvaarde risico wordt gewerkt wanneer een volledig veilige blootstelling niet bepaald kan worden, omdat een zeer kleine hoeveelheid van een stof al een risico kan geven. De advisering door de Gezondheidsraad vormt de basis voor wettelijk vastge- 50 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

stelde grenswaarden voor de blootstelling aan kankerverwekkende stoffen op de werkplek.
De volgende stoffen komen aan bod voor classificatie: aceetaldehyde, aceton, arsine/arseenwaterstof, 5-azacitidine, broomdichloormethaan, N-butylglycidylether, chloorzotozine, cyclosporine, N,N-dimethylformamide, dinitrobenzeen, formamide, iodoform, isofosfamide, keramische vezels, kobaltcarbonyl, kobaltstof en kobaltrook, metallisch kobalt, metallisch kwik, N-methylformamide, naftaleen, p-nitroaniline, 2-nitroanisol, pyrocatechol, stibine/antimoonwaterstof, trichlormethinhydrochloride, 2,4,5-trimethylaniline, vinblastinesulfaat, vincristinesulfaat, 4-vinylcyclohexeen, 4-vinylcyclohexeen diepoxide, en N-vinyl-2-pyrrolidine.
Voor de volgende stoffen wordt het extra kankerrisico na beroepsmatige blootstelling berekend: adriamicine, acrylamide, beryllium en beryllium- verbindingen, bischloormethylether, cyclofosfamide, diazomethaan,
1,3-dichloor-2-propanol, dimethylsulfaat, hydrazinezouten, 5-nitroacenaftaleen, nitrosoamines, propanolide, propyleenoxide, thiotepa en enige benzidine- verwante verbindingen (te weten: N,N'-diacetylbenzidine, 2,4-diaminotolueen, o-dianisidine, 3,3'-dichloorbenzidine en 3,3'-dichloorbenzidine-dihydrochloride, o-tolidine en o-toluïdine).
6.8 Adviseren over bescherming tegen reproductietoxische stoffen Stoffen op de werkplek kunnen effect hebben op de voortplanting, door de vruchtbaarheid aan te tasten of door problemen te veroorzaken in het nageslacht. Ook in de bescherming van werknemers tegen die effecten heeft de Gezond- heidsraad een vaste rol. Net als kankerverwekkende stoffen worden reproductie- toxische stoffen op grond van de beschikbare wetenschappelijke kennis ingedeeld in gevaarsklassen die in Europees verband zijn vastgesteld. Tijdens de programmaperiode wordt in dat kader gewerkt aan de classificatie van 6 stoffen. De volgende stoffen zijn bij de Gezondheidsraad in behandeling: aluminium en aluminiumverbindingen, ammoniak, ascorbinezuur, hexachlorofeen, methotrexaat, ribavirine, en waterstoffluoride. In de planning: nieuwe onderwerpen
6.9 Meer mensen langer aan het werk
Voor veel mensen is het actief kunnen blijven deelnemen aan het arbeidsleven van groot belang. Bovendien groeit met de toenemende vergrijzing het belang Bijdragen aan gezonde arbeidsomstandigheden 51

van een zo groot mogelijke arbeidsdeelname. Welke aanpassingen of condities zijn nodig om te bevorderen dat oudere werknemers langer gezond aan het werk kunnen blijven en dat mensen met een handicap of chronische aandoening kun- nen blijven deelnemen aan het arbeidsproces? De stand van wetenschap op dit gebied kan handvatten bieden om dit belangrijke doel dichterbij te brengen. 6.10 Een gezond psychosociaal werkklimaat
Het European Agency for Safety and Health at Work in Bilbao heeft er op gewe- zen dat voor de psychosociale risico's in de werkomgeving meer aandacht nodig is. Inmiddels is bekend dat invloed op de eigen werksituatie een gunstig effect heeft op het voorkómen van werkstress en verzuim bij werknemers. Een advies met wetenschappelijk gefundeerde handreikingen om schadelijke invloeden in te dammen en gunstige omstandigheden te stimuleren is dan ook op zijn plaats. 6.11 Meer inzicht in de gezondheidseffecten van nachtwerk In 2006 verscheen een advies van de Gezondheidsraad over nachtwerk en borst- kanker. Vrouwen die gedurende tientallen jaren nachtwerk doen, lijken een ver- hoogd risico op borstkanker te hebben. Dit vraagt om nader onderzoek. Er zijn echter ook aanwijzingen dat nachtwerk of ploegendienst geassociëerd is met andere gezondheidsproblemen. Zo zijn in de wetenschappelijke literatuur onder meer effecten beschreven op de zwangerschap, het hartvaatstelsel en de prostaat. Reden genoeg om nu ook deze bevindingen in kaart te brengen en een oordeel te vormen over de eventuele risico's.

52 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

Hoofdstuk 7

Bijdragen aan innovatie en
kennisinfrastructuur

Relevant en kwalitatief hoogstaand gezondheidsonderzoek is onmisbaar voor een gezonde bevolking en een goede en toegankelijke gezondheidszorg. De ken- nisproductie op dat terrein is dan ook hoog. Zo produceerden de universitair medische centra in de jaren 1998-2002 ongeveer eenderde van alle internationale wetenschappelijke publicaties uit ons land. Daar komt de productie van de bui- tenuniversitaire instituten nog bij. Maar zo'n productie vergt ook evaluatie en sturing. Weten we wat we willen weten? Weten we genoeg over de onderwerpen die ertoe doen? Hebben we de infrastructuur en de middelen om kennislacunes op te vullen? In dit hoofdstuk staat het werkprogramma 2008 van de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO), die zich bezighoudt met deze vragen. Ondanks de veelheid aan typen onderzoek en de hoge kwaliteit, die bijvoor- beeld blijkt uit de mate waarin Nederlandse onderzoekers worden geciteerd, wordt regelmatig geconstateerd dat de stand van de wetenschap niet toereikend is om antwoord te geven op vragen over belangrijke onderwerpen. Dat blijkt ook uit de adviezen van de Gezondheidsraad, waarin regelmatig wordt geconstateerd dat de wetenschappelijke bewijsvoering niet sterk genoeg is om daarop conclu- sies te baseren.
Dat komt deels doordat zich nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen voor- doen, zoals de toenemende zorgvraag door het groeiende aantal ouderen en het toenemend aantal mensen met een chronische ziekte. Daarop is dan niet meteen een wetenschappelijk antwoord. Voor een ander deel roepen de ontwikkelingen Bijdragen aan innovatie en kennisinfrastructuur 53

in de wetenschap zelf nieuwe vragen op. Nader onderzoek is dan nodig, bijvoor- beeld naar de toepassingsmogelijkheden van nieuwe bevindingen. In dat kader probeert de RGO een betere aansluiting te bereiken tussen het onderzoek en de behoefte aan kennis. Fundamenteel onderzoek vergroot het inzicht in de oorzaken en mechanismen van ziekten. Dit is de bron waaruit op de langere termijn nieuwe therapieën en nieuwe vormen van diagnostiek voortko- men. Maar er is ook onderzoek nodig om deze fundamentele inzichten te vertalen naar de klinische praktijk. Dit is het zogenoemde translationele onderzoek, waar- over de RGO in 2007 advies uitbracht. Verder is er dan nog het toegepaste onder- zoek, waarin optimaal gebruik centraal staat. Juist met dit complexe samenspel en de kennisinfrastructuur die daarvoor nodig is houdt de raad zich bezig. Hij doet dat door vanuit maatschappelijk per- spectief te adviseren over prioriteiten in het gezondheidsonderzoek, in het zorg- onderzoek en in de technologieontwikkeling, en over de daarbij behorende onderzoeksinfrastructuur. In de programmaperiode zullen onderwerpen de revue passeren die elk op hun eigen wijze bijdragen aan deze doelstelling, verdeeld over een aantal onderzoeksgebieden die juist op dit moment om onze aandacht vragen.
In behandeling
7.1 Een betere aansluiting van onderzoek op vraagstukken in de maatschappij
Er zijn veel onderwerpen op het terrein van gezondheid en ziekte waarnaar men onderzoek kan doen. Veel van dat onderzoek vindt plaats in de universitair medi- sche centra, waar het onderzoek veelal is ondergebracht in universitaire onder- zoekprogramma's. Maar wat bepaalt eigenlijk welke onderwerpen in de universitaire onderzoekprogramma's aan de orde komen? Hoe komt de aanslui- ting tussen onderzoek en maatschappelijke vraagstukken tot stand? En hoe kun je bevorderen dat wetenschappelijke kennis ten goede komt aan de maatschappij? De RGO werkt aan een methode om ook de maatschappelijke waarde van onder- zoek in beeld te brengen.

2007 2008 2009
54 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

7.2 Kennis ontwikkelen voor een betere gezondheidszorg

In de gezondheidszorg vinden grote veranderingen plaats, waarmee geantici- peerd wordt op de groeiende en veranderende zorgvraag. Het aantal ouderen, chronisch zieken en allochtone zorgvragers neemt immers toe, er is meer behoefte aan langdurige zorg, ketenzorg en extramurale zorg, en zijn er meer mogelijkheden van diagnostiek en behandeling. Ook komen er nieuwe professies en vindt er taakherschikking plaats. De gezondheidszorg wordt zodoende inge- wikkelder en complexer. De maatschappij stelt bovendien hoge eisen. Hoe staat het in dat licht met de kennis over doelmatigheid en vraagsturing van de zorg? Zijn we goed toegerust met methoden om de toegankelijkheid, veiligheid, en kwaliteit te bewaken? Hoe worden interventies in het zorgsysteem geëvalueerd? De antwoorden moeten ons in staat stellen de gezondheidszorg in Nederland op een hoog peil te houden en te verbeteren, inclusief de kennisinfrastructuur die daarvoor nodig is.

2007 2008 2009
7.3 Kansrijker maken van Europese subsidieverzoeken voor biomedisch onderzoek
Veel onderzoek vindt plaats in internationale samenwerkingsverbanden. Daarom verdienen internationale aspecten van onderzoek de voortdurende aandacht van de raad. Met de start van het Europese Zevende Kaderprogramma voor onder- zoek in 2007 en het op handen zijnde Europese Actieprogramma Public Health gaat die aandacht in de programmaperiode uit naar de internationale financiering van onderzoek. Nederlandse onderzoekers zijn in het verleden succesvol geweest in het verwerven van Europese subsidies voor biomedisch onderzoek. Het animo voor deelname dreigt echter te verminderen, in het bijzonder door de eis om een subsidie te matchen met een bedrag uit de eigen instelling. Zou een speciaal fonds de deelname aan de Europese programma's kunnen bevorderen? Zo ja, dan is de vraag hoe zo'n fonds ingericht moet worden en hoe groot het moet zijn om het doel te halen.

2007 2008 2009
Bijdragen aan innovatie en kennisinfrastructuur 55

7.4 Meer halen uit bestaande gegevensbestanden

Informatie over de gezondheidstoestand van en de gezondheidsrisico's in de bevolking, en vooral over de trends daarin, is belangrijk voor het beleid en voor het onderzoek. Die informatie komt uit heel veel verschillende registraties en cohorten (vaak gecombineerd met biobanken), waarin over langere perioden gegevens worden verzameld. Hoe is in die veelheid een zekere eenheid te berei- ken, zodat de gegevens beter benut kunnen worden? Wat zijn witte vlekken, en wat is nodig voor de toekomst? In de beantwoording van deze vragen moet reke- ning gehouden worden met technische aspecten, zoals standaardisering en kop- peling, maar ook met juridisch-ethische en organisatorische kwesties. Verder wordt een beoordelingskader geformuleerd voor de rijksfinanciering van grote cohortstudies. Voor dit advies wordt overlegd met de Raad voor de Medische Wetenschappen van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), die koppeling van biobanken probeert te realiseren, in vervolg op het KNAW-rapport over multifactoriële aandoeningen.

2007 2008 2009
7.5 Inspelen op nieuwe ontwikkelingen in de synthetische biologie Synthetische biologie is een onderzoeksgebied dat ontstaan is uit recente door- braken in genomics en nanotechnologie. In dat veld gaat het om het ontwerpen en nabouwen van bestaande biologische elementen of het wijzigen daarvan. Dat gebeurt dan bijvoorbeeld om medicijnen te ontwikkelen. Wat is de stand van zaken in Nederland? Wat is het belang van dit onderzoeksgebied? En wat moet er in ons land gebeuren om voorbereid te zijn op de toekomst? Een leidraad bij het beantwoorden van deze vragen is dat wetgeving en risicobeheersing wel ade- quaat bescherming moeten bieden bij genetische modificatie, maar dat de weten- schappelijke ontwikkelingen daardoor niet onnodig worden tegengehouden. De RGO, de Gezondheidsraad en de KNAW zullen gezamenlijk rapporteren over deze materie, in aanvulling op eerdere signaleringen van de COGEM en het Rathenau Instituut.

2007 2008 2009
56 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

In de planning: nieuwe onderwerpen

7.6 Kennis uit hersenonderzoek beter benutten
Het hersenonderzoek heeft in de afgelopen twintig jaar een grote vlucht geno- men, mede dankzij de ontwikkeling van beeldvormende technieken en ICT- modellen. De kennis over complexe processen in de hersenen neemt gaandeweg toe, maar vindt nog geen duidelijke toepassing, bijvoorbeeld via aanpassingen in de manier van leren in het onderwijs. De initiatiefgroep Hersenen en Cognitie van NWO is bezig een samenhangend nationaal programma te ontwikkelen dat de hersen- en cognitiewetenschappen versterkt en de toepassing bevordert. Daar- naast voert de Stichting Toekomstbeeld der Techniek (STT) een toekomstverken- ning uit op dit gebied, die in 2008 afgerond zal worden. De RGO participeert in deze toekomstverkenning.
7.7 Brede aanpak voor een gezondere jeugd
De jeugd staat momenteel sterk in de belangstelling van de overheid. Vooral op het gebied van welzijn zijn al veel initiatieven genomen. Als het om gezondheid gaat richt de aandacht zich vooral op thema's als leefstijl en overgewicht, en far- macotherapie bij kinderen. Ook andere thema's vragen echter toenemend om aandacht, zoals preventie van gezondheidsproblemen bij kinderen met aangebo- ren afwijkingen en de relatie tussen de gezondheidstoestand op jongere en oudere leeftijd. Dat vergt multidisciplinair onderzoek over de volle breedte. Om dat te realiseren is in de eerste plaats een overzicht van het huidige veld noodza- kelijk. Daarnaast kan dan gekeken worden naar nuttige dwarsverbanden tussen activiteiten in de jeugdgezondheidszorg en onderzoek in de pediatrie, en kunnen aanbevelingen gedaan worden voor een betere aansluiting tussen theorie en prak- tijk.

Bijdragen aan innovatie en kennisinfrastructuur 57

58 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

A Over de Gezondheidsraad

Bijlage
59

60 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

Bijlage A

Over de Gezondheidsraad

Werken in commissies
De Gezondheidsraad heeft op dit moment 185 leden, van wie 31 vrouwen (cijfers
1 januari 2007).* De leden van de raad komen niet plenair bijeen. Leden zijn actief voor de raad indien ze worden uitgenodigd in commissies en/of in beraads- groepen.
Adviezen worden meestal opgesteld door ad hoc-commissies die krachtens artikel 24 van de Gezondheidswet zijn geïnstalleerd door de voorzitter van de Gezondheidsraad. Bij de samenstelling van commissies wordt, behalve op wetenschappelijke expertise, ook gelet op een multidisciplinaire aanpak. Deze werkwijze dient ertoe om een eenzijdige kijk op de vraagstelling te voorkomen. De leden van de commissies worden in eerste instantie gerecruteerd uit de kring van raadsleden. Het komt echter veelvuldig voor dat deskundigen van buiten de raad en soms ook uit het buitenland participeren in de commissies. Voor allen geldt dat zij op vrijwillige basis hun kennis en tijd ter beschikking stellen. De raad kan daarmee een beroep doen op een gouden netwerk van topexperts, die bereid zijn om tegen een bescheiden vacatiegeld hun deskundigheid voor de publieke zaak in te zetten.

* Het percentage vrouwelijke raadsleden is tweemaal hoger dan het landelijk gemiddelde percentage vrouwelijke hoogleraren binnen de aandachtsgebieden van de raad. Over de Gezondheidsraad 61

Leden van Gezondheidsraadcommissies kunnen echter ook belangen hebben. Bij de uitnodiging om tot de commissie toe te treden wordt daarom gevraagd schriftelijk inzicht te geven in de functies die zij bekleden, en om andere materi- ele en niet-materiële omstandigheden te melden die relevant kunnen zijn voor het werk van de commissie. In deze disclosure procedure is transparantie het sleutel- woord. Het is aan de raadvoorzitter te oordelen of gemelde belangen reden zijn iemand niet als commissielid te benoemen. Soms is het dan mogelijk om toch van de expertise van de betrokken deskundige gebruik te maken, namelijk door deze als adviseur bij het commissiewerk te betrekken. Tijdens de installatiever- gadering vindt een bespreking plaats van de verklaringen die zijn verstrekt, opdat alle commissieleden van elkaars eventuele belangen op de hoogte zijn. In de nabije toekomst zal de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) deel gaan uitmaken van de Gezondheidsraad. De RGO heeft tot taak de ministers van VWS, OCW en EZ te adviseren over prioriteiten in het gezondheidsonderzoek, het zorgonderzoek en de technologieontwikkeling in deze sector, en over de daarbij behorende infrastructuur. Vorig jaar is de integratie van de RGO in de Gezondheidsraad op gang gebracht. De integratie wacht nu nog op de afronding van een ingezet wettelijk traject. Door opname van de RGO-functie in de Gezondheidsraad kunnen, in aansluiting op beoordeling van de stand van weten- schap beleidsrelevante kennishiaten en maatschappelijke onderzoeksprioriteiten in kaart worden gebracht. De RGO telt 15 leden, van wie 6 vrouwen. Toetsing en signalering door beraadsgroepen
De beraadsgroepen van de Gezondheidsraad spelen een belangrijke rol bij het waarborgen van de kwaliteit van het werk van de raad. Karakteristiek voor deze vaste colleges is dat zij overzicht hebben over een breed terrein. De hoofdtaken van een beraadsgroep zijn het toetsen van de conceptadviezen van de raad en het signaleren van vraagstukken en ontwikkelingen binnen het aangewezen terrein. Er zijn beraadsgroepen voor de volgende terreinen: · Geneeskunde
· Genetica
· Gezondheidsethiek en gezondheidsrecht
· Infectie en immuniteit
· Maatschappelijke Gezondheidszorg
· Voeding
· Gezondheid en omgeving
· Gezondheid en straling.
62 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

Ondersteuning door het secretariaat

Het werk van de raad en zijn commissies wordt ondersteund door een professio- neel wetenschappelijk secretariaat dat bestaat uit een mix van specialisten en generalisten. De wetenschappelijke stafleden werken de onderwerpen van het werkprogramma uit. Zij raadplegen deskundigen, coördineren het werk van com- missies en concipiëren de adviesteksten. Dit houdt onder meer in dat zij een (inter)nationaal netwerk in stand houden van betrokken deskundigen, startnoti- ties en discussiestukken voor commissies opstellen, of zo nodig workshops orga- niseren. Het secretariaat verzorgt ook de publicatie van de adviezen en andere teksten van de Gezondheidsraad. Sinds 1 januari 2007 is het secretariaat van de Gezondheidsraad samen gegaan met dat van de Raad voor Gezondheidsonder- zoek (RGO). Dat was een belangrijke stap op weg naar een fusie van beide raden, die nu nog op een wettelijke afronding wacht. Samenwerken met internationale organisaties
Internationale contacten zijn onontbeerlijk voor een wetenschappelijk college als de Gezondheidsraad. Geregeld wordt ook een beroep gedaan op buitenlandse deskundigen om een commissie te versterken. De raad en zijn secretariaat onder- houden een internationaal netwerk van deskundigen. Belangrijk in dat netwerk zijn buitenlandse zusterorganisaties. Met deze organisaties worden rapporten uit- gewisseld en/of gezamenlijke werkbijeenkomsten georganiseerd. De raad zal capaciteit inzetten om de internationale samenwerking te verstevigen. De Gezondheidsraad geeft samen met de Belgische Hoge Gezondheidsraad het European Science Advice Network for Health (EuSANH) gestalte. In dit net- werk werken adviesorganen van tien Europese lidstaten samen. Verdere uitbrei- ding wordt voorzien. Het secretariaat is ondergebracht bij de Gezondheidsraad. Op 28 november 2007 zal de raad een derde werkbijeenkomst van EuSANH organiseren, aansluitend op twee eerder door de raad georganiseerde Europese werkbijeenkomsten (2005, 2006).
De reeds lopende samenwerking op het terrein van de gezondheidsethiek, health technology assessment en de beroepsmatige blootstelling aan schadelijke stoffen wordt voortgezet en zo mogelijk geïntensiveerd. Over de Gezondheidsraad 63

Adviezen en signalementen

De Gezondheidsraad rapporteert zowel op verzoek van bewindslieden of parle- ment, als uit eigen beweging. In het eerste geval spreekt de raad van gevraagde advisering, in het tweede geval van ongevraagde advisering, of, afhankelijk van de `zwaarte' van rapportage, signalering. Beide activiteiten vallen onder de wettelijke taak van de Gezondheidsraad en zijn in dit werkprogramma terug te vinden.
Adviezen vormen de hoofdmoot van de productie. De meeste adviesvragen zijn afkomstig van de bewindspersonen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), maar ook de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) horen tot de vaste opdrachtgevers. Door de integratie van de RGO in de Gezondheidsraad is met name ook het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een belangrijke adviesvrager geworden.
Naast de gevraagde adviezen waarmee de Gezondheidsraad bewindsperso- nen bijstaat in hun beleidsontwikkeling rapporteert de raad ook over ontwikke- lingen in de wetenschap die voor het overheidsbeleid van belang kunnen zijn. Deze signalering geschiedt zowel door samenwerking met Nederlandse experts als in internationale netwerken.
Graadmeter
De Gezondheidsraad brengt jaarlijks zes nummers van Graadmeter uit. Dit blad bevat informatie over uitgebrachte adviezen en andere publicaties en over vragen en reacties van bewindslieden. Daarnaast worden in Graadmeter korte bijdragen gepubliceerd over ontwikkelingen in binnen- en buitenland die direct verband houden met het aandachtsgebied van de raad.
Network en vertalingen
Driemaal per jaar ontvangen buitenlandse relaties de publicatie Network, waar- mee zij op de hoogte worden gebracht van de werkzaamheden van de raad. Van de adviezen geeft het secretariaat, voor zover de financiële middelen dat toelaten, een Engelse vertaling uit. De adviezen bevatten doorgaans een Engelstalige executive summary.
64 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad

Website

De Gezondheidsraad stelt via een eigen site (www.gr.nl) zijn publicaties beschik- baar voor belangstellenden in binnen- en buitenland (www.healthcouncil.nl). Ook de RGO heeft een eigen website (www.rgo.nl).

Over de Gezondheidsraad 65

66 Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad