Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200706297/1
Publicatie datum: maandag 10 september 2007
Tegen: de minister van Landbouw, natuur en Voedselkwaliteit
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Natuurbeschermingswet
---
200706297/1.
Datum uitspraak: 10 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
de vereniging "Vogelbescherming Nederland", gevestigd te Zeist, en
anderen
verzoeksters,
en
de minister van Landbouw, natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2007 heeft verweerder krachtens de
Natuurbeschermingswet 1998 aan Vereniging Producentenorganisatie van
de Nederlandse Mosselcultuur (hierna: de PO) vergunning verleend voor
het opvissen van maximaal 10 miljoen kg mosselzaad in het sublitoraal
van de westelijke Waddenzee en het uitzaaien op percelen in de
Waddenzee gedurende de periode van 3 september tot en met 5 oktober
2007.
Tegen dit besluit hebben verzoeksters bezwaar gemaakt.
Bij brief van 3 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 3
september 2007, hebben verzoeksters de Voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2007,
waar verzoeksters, vertegenwoordigd door mr. R.C.M. Kamsma, advocaat
te Leeuwarden en Vogelbescherming Nederland en
verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.M.B. Kuijpers, drs. ir. M.H.
Toussain, J.J.M. Kouwenhoven en K. Laros, ambtenaren van het
ministerie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de PO,
vertegenwoordigd door mr. P.W.H.M. Haans, advocaat te Bergen op Zoom,
drs. M. van Stralen, A. Verbree, mr. H. van Geesbergen en W. van den
Berg.
2. Overwegingen
2.1. Verzoeksters betogen dat verweerder ten onrechte geen rekening
heeft gehouden met de herstelopgave voor Habitattype 1110, subtype A
(permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken,
getijdengebied). Een herstelopgave voor de eidereend en de toppereend
betekent naar verzoeksters menen per definitie dat er een
herstelopgave voor Habitattype 1110, subtype A geldt, omdat deze
soorten in een dergelijk habitat hun voedsel vinden. De vergunde
activiteiten kunnen de relevante natuurwaarden verder verslechteren.
Het kwetsbare systeem van de wilde mosselen in de Waddenzee kan zomaar
ineenstorten, hetgeen ook grote schade voor de eidereend en de
toppereend meebrengt. Onder vermelding van een aantal passages uit het
rapport "Auditverslag inzake een tweetal passende beoordelingen van de
mosselzaadvisserij", SOVON 2007 (hierna: het Auditverslag) stellen
verzoeksters dat er nog een aantal kennislacunes zijn en dat
verweerder onjuiste uitgangspunten hanteert ten aanzien van de
instabiliteit van wilde mosselbanken, hetgeen betekent dat de
vergunning niet had mogen worden verleend. Verweerder gaat daarnaast
bij het bestreden besluit ten onrechte uit van vergunningverlening
voor de najaarsmosselzaadvisserij in twee fasen. Verder stellen
verzoeksters dat de najaarsmosselvisserij tezamen met de
voorjaarsvisserij als één groot project moet worden beschouwd en als
zodanig door verweerder in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998
had moeten worden beoordeeld.
2.2. De Voorzitter stelt vooreerst vast dat verweerder aan het
bestreden besluit een afzonderlijke passende beoordeling ten grondslag
heeft gelegd. Het Auditverslag heeft geen betrekking op deze passende
beoordeling, maar op andere passende beoordelingen in een andere
procedure dan de onderhavige. De Voorzitter neemt in dit geval
uitsluitend kennis van de passages uit het Auditverslag die
verzoeksters hebben aangehaald in hun verzoek respectievelijk hun
pleidooi ter zitting.
Voorts leent de onderhavige procedure zich niet voor de door
verzoeksters opgeworpen vraag of de najaarsmosselvisserij met de
voorjaarsmosselvisserij voor de toepassing van de
Natuurbeschermingswet 1998 als één project moet worden beschouwd.
2.3. Verweerder heeft niet betwist dat een aantal kennislacunes zijn
geconstateerd met betrekking tot Habitattype 1110, subtype A, welk
habitattype behoort tot de kwalificerende waarden van de Waddenzee.
Het bestaan van kennislacunes hieromtrent betekent echter niet dat op
voorhand geen vergunning kan worden verleend voor de gevraagde
visserij-activiteiten in afwachting van de resultaten van het nader
onderzoek dat in het kader van PRODUS plaatsvindt. Voor zover
verzoeksters stellen dat verweerder ten onrechte uitgaat van
vergunningverlening voor de najaarsmosselzaadvisserij 2007 in twee
fasen, merkt de Voorzitter op dat ter zitting namens verweerder
uitdrukkelijk is verklaard dat een afzonderlijke afweging zal
plaatsvinden bij de beslissing op een aanvraag voor een tweede fase
van de najaarsmosselzaadvisserij.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de Voorzitter
van oordeel dat verzoeksters niet aannemelijk hebben gemaakt dat de
herstelopgave voor Habitattype 1110, subtype A, zoals geformuleerd in
het kader van de instandhoudingsdoelstellingen van de Waddenzee, een
beletsel vormt voor het opvissen van het mosselzaad op de plaatsen die
in de vergunning zijn vermeld. Het op te vissen mosselzaad is
uitsluitend gelegen op specifiek aangewezen wilde mosselbanken in het
sublitoraal van de westelijke Waddenzee die tevoren mede in
tegenwoordigheid van - onder verantwoordelijkheid van verweerder
werkzame - ambtenaren zijn onderzocht. Ter zitting is namens
verweerder uiteengezet dat steeds nauwkeurig wordt nagegaan of een
wilde mosselbank instabiel is, waarbij ook rekening wordt gehouden met
instabiliteit door grote dichtheden en slibvorming. Tijdens de eerste
inventarisatie van mosselzaadval in juli 2007 werden de meeste
zaadbanken aangetroffen op een diepte van 11 tot meer dan 15 meter.
Een groot deel van het mosselzaad was reeds verdwenen door met name
zeesterrenvraat. In de periode daarna is het aantal zeesterren ter
plaatse in omvang toegenomen. Bij de controles die vervolgens op 21 en
22 augustus 2007 hebben plaatsgevonden, bleek dat zonder meer sprake
was van instabiele wilde mosselbanken, die zonder het zaad op te
vissen zouden verdwijnen door zeestromingen, verstikking door hoge
mate van slibvorming en door zeesterrenvraat. Aldus kan niet worden
staande gehouden dat verweerder bij verlening van de gevraagde
vergunning onjuiste uitgangspunten zou hebben gehanteerd.
Verzoeksters hebben verder niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van
de in geding zijnde vergunning effecten op instabiele wilde
mosselbanken ontstaan die onomkeerbare gevolgen hebben voor
Habitattype 1110, subtype A en voor de voedselvoorraad van eidereenden
en andere kwalificerende vogelsoorten van de Waddenzee. Overigens
hebben verzoeksters niet bestreden dat voor de winter 2007-2008
voldoende voedselvoorraad aanwezig is voor eidereenden en andere
kwalificerende vogelsoorten van de Waddenzee als de in geding zijnde
vergunning in stand blijft.
2.4. Gelet op het voorgaande is de Voorzitter van oordeel dat
verweerder zich op basis van de ten tijde van het bestreden besluit
best beschikbare wetenschappelijke kennis op het standpunt heeft
kunnen stellen dat redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat de
verleende vergunning geen schadelijke gevolgen heeft voor de
instandhoudingsdoelstellingen van de Waddenzee. Hierbij is in
aanmerking genomen dat aan de vergunning voorschriften zijn verbonden
die voorzien in continue monitoring en adaptief management met
betrekking tot de onder de verleende vergunning vallende wilde
mosselbanken, waarbij onmiddellijk kan worden ingegrepen indien er
onverhoopt toch schadelijke gevolgen voor de kwalificerende waarden
van de Waddenzee zouden dreigen te ontstaan.
2.5. De Voorzitter ziet derhalve geen aanleiding voor het treffen van
een voorlopige voorziening. Het verzoek dient dan ook te worden
afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2007
12.