Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Inhoud pagina: Antwoorden op kamervragen over de kabinetsreactie op het
rapport `Feitelijk-Heden' over het politiekorps Gelderland-Midden
10 september 2007
Beantwoording van vragen van de commissie voor Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, (vra2007bzk-16) over de brief van de ministers
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie met de
kabinetsreactie op het rapport `Feitelijk-Heden' over het politiekorps
Gelderland-Midden (TK 29 628, nr. 44)
1. Vraag
In hoeverre is de uitspraak van de commissie Cornielje dat er beelden
zijn ontstaan, die hebben geresulteerd in een situatie waarvan de
organisatie tactisch en strategisch hinder heeft ondervonden, waardoor
de aandacht van het management gedurende een bepaalde tijd minder
heeft gelegen bij het primaire proces, en waardoor medewerkers op
operationeel niveau hinder hebben ondervonden van de berichtgeving in
de media, afgezet tegen de prestaties van andere korpsen, zichtbaar in
de prestaties van het korps Gelderland-Midden?
1. Antwoord
De prestaties van het regionale politiekorps Gelderland-Midden over
het jaar 2006 zijn niet significant anders dan die van vergelijkbare
korpsen. Zo heeft het korps niet alle in het regionale convenant voor
eind 2006 afgesproken prestaties gerealiseerd. Dit is echter bij
sommige ander korpsen ook het geval.
Hoewel geconstateerd is dat uitvoerend medewerkers van het korps last
(moeten) hebben gehad van de ontstane `beelden' en de media-aandacht
daarvoor, is ook geconstateerd dat het uitvoerende werk niet of
nauwelijks onder de crisis lijkt te hebben geleden.
2. Vraag
Deelt u de mening van de commissie Cornielje dat het Management
Developmentbeleid (MD-beleid) wisselend en niet altijd op de juiste
wijze is toegepast? In hoeverre ligt er een taak voor u om op
enigerlei wijze toezicht te houden op het te voeren en gevoerde
MD-beleid binnen de politiekorpsen?
2. Antwoord
Ik deel de mening van de commissie-Cornielje over de toepassing van
het Management Development-beleid (MD-beleid) binnen het politiekorps
Gelderland-Midden, zoals verwoord in het rapport `Feitelijk - heden'.
Het regionaal MD-beleid (leidinggevenden t/m schaal 14) binnen de
Nederlandse politie is primair een zaak van de korpsbeheerder, in
nauwe samenwerking met de korpschef. Om de kwaliteit van het regionaal
MD beleid binnen de korpsen te verhogen, hecht ik er aan dat de
korpsen komen tot meer samenhang en samenwerking bij de ontwikkeling
en uitvoering van het MD beleid. Dit is ook het streven van het
korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen.
3. Vraag
Is er enig inzicht in de onderkenning van de ernst van de gevolgen van
de cultuur van wantrouwen, die bij een deel van het korps leeft, bij
de verschillende eindverantwoordelijken (respectievelijk het regionaal
college, de regionale beheerdriehoek, de korpsleiding en het regionale
managementteam)?
3. Antwoord
Zowel de korpsbeheerder, de hoofdofficier van Justitie als de
korpschef hebben zich achter het rapport `Feitelijk - heden' geschaard
en hebben verklaard alle aanbevelingen te zullen opvolgen.
Bij mijn gesprek daarover met de korpsbeheerder heeft zij mij
aangegeven de aanbevelingen integraal te zullen overnemen. De
korpschef heeft - op eigen initiatief - al vóór het verschijnen van
het rapport `Feitelijk - heden' verschillende later in dat rapport
genoemde aanbevelingen opgepakt.
In het regionale college zijn tijdens de eerste vergadering na het
verschijnen van het rapport `Feitelijk - heden' verschillende
aanbevelingen besproken, met het doel om daadwerkelijke verbeteringen
aan te brengen. Dit niet in de laatste plaats doordat drie
burgemeesters uit het regionale college deel hebben uitgemaakt van de
begeleidingscommissie van het onderzoek-Cornielje, en daardoor zeer
doordrongen zijn van de ontstane situatie en de noodzaak voor
verbetering daarvan.
4. Vraag
In hoeverre en op welke wijze biedt u ondersteuning bij het realiseren
van een duidelijke relatie en wederzijdse communicatielijnen tussen de
regionale beheerdriehoek, de korpsbeheerder en het regionaal college?
4. Antwoord
Ik bied geen praktische ondersteuning bij het realiseren van een meer
duidelijke relatie en een betere communicatie tussen de
korpsbeheerder, het regionale college en de regionale beheerdriehoek.
Het is de verantwoordelijkheid van juist die eindverantwoordelijken
zelf om die relatie en die communicatie te verbeteren.
5. Vraag
In hoeverre zijn de korpsen verplicht een interne klachtenprocedure
voor personeelsaangelegenheden te hebben? Hoeveel korpsen hebben nog
geen interne klachtenprocedure voor personeelsaangelegenheden? Op
welke wijze worden korpsen bewogen zo spoedig mogelijk te starten met
het opzetten en `in gebruik nemen' van een interne klachtprocedure?
5. Antwoord
Een interne klachtenprocedure voor personeelsaangelegenheden is te
onderscheiden in:
- (de melding van) misstanden en
- (de afhandeling van ) ongewenste omgangsvormen.
De melding van misstanden en de afhandeling daarvan (zogenoemde
klokkeluidersregeling) is sinds maart 2006 verankerd in hoofdstuk VII.
A. (Integriteit) van het Besluit algemene rechtspositie politie. De
procedure inzake de melding en de afhandeling daarvan heeft
landelijke geldingskracht en elk korps is daaraan gehouden.
De afhandeling van ongewenste omgangsvormen is neergelegd in de
Arbowet. Elke organisatie (c.q. korps) is verplicht beleid te voeren
ter bescherming van werknemers tegen ongewenste omgangsvormen. De
korpsen hebben hetzij een eigen klachtencommissie hetzij werken
samen in interregionaal verband. Medewerkers kunnen zich ook wenden
tot vertrouwenspersonen. Een klacht ingediend bij een
klachtencommissie omgangsvormen leidt tot een formeel onderzoek,
waarna de commissie een advies uitbrengt aan de korpsleiding.
6. Vraag
Wat vindt u van de uitspraak, naar aanleiding van het onderzoek van de
Nationale ombudsman naar de politie Gelderland-Midden, dat de
onzorgvuldige bevorderingsprocedure en het niet-transparante
loopbaanbeleid hebben kunnen leiden tot willekeur en tot vooroordelen
binnen het korps? Wat vindt u van de opmerking van de Nationale
ombudsman dat sprake is van gebrek aan zelfreinigend vermogen van de
korpsleiding Gelderland-Midden?
6. Antwoord
Er mag en kan geen sprake zijn van willekeur van benoemingen.
Wanneer binnen een korps zaken rondom bevorderingsprocedures en
loopbaanbeleid niet lopen zoals ze horen te lopen, dan betreur ik dat.
Ook als het - zoals hier - om incidenten gaat. Ik heb hiervoor al
gemeld dat in beginsel de korpsbeheerder verantwoordelijk is voor het
beheer van de politie, en dus ook aanspreekbaar op incidentele
misstanden. In dit geval betrof het een bevordering die onder de
verantwoordelijkheid van de korpsbeheerder valt (geen kroonbenoeming).
In mijn antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat de korpsleiding
reeds voor het verschijnen van het rapport gestart is met de nodige
maatregelen. Dat geeft mij vertrouwen voor de toekomst.
7. Vraag
Is uw mening over de afdoendheid van het rapport "Feitelijk - Heden"
veranderd na de verschijning van het rapport van de Nationale
ombudsman "Gelijke kansen bij het politiekorps Gelderland-Midden"?
7. Antwoord
Mijn mening over het rapport `Feitelijk - heden' is niet veranderd na
het verschijnen van het rapport `Gelijke kansen bij het politiekorps
Gelderland-Midden?' van de Nationale ombudsman. De onderzoeken door de
commissie-Cornielje en door de Nationale ombudsman hadden een
verschillende onderzoeksopdracht. De op die onderzoeken volgende
rapporten zijn daarom ook niet direct met elkaar te vergelijken.
Desondanks komen de commissie-Cornielje en de Nationale ombudsman niet
tot conclusies die elkaar tegenspreken.
8. Vraag
Zijn er aanwijzingen dat zich soortgelijke incidenten voordoen bij
andere korpsen? Zijn er andere korpsen die eenzelfde cultuur van
wantrouwen kennen? Op welke wijze houdt u hierbij een vinger aan de
pols?
8. Antwoord
Ik heb geen aanwijzingen dat zich structurele misstanden voordoen bij
de Nederlandse politie. Ook zijn mij geen korpsen bekend waar een
cultuur van wantrouwen zou heersen.
Het past binnen het decentrale Nederlandse politiebestel dat de
korpsleiding en korpsbeheerder zelf verantwoordelijkheid dragen voor
de cultuur binnen hun eigen korps.
9. Vraag
Op welke manier wilt u bevorderen dat ook andere politiekorpsen lessen
kunnen trekken uit de conclusies van de commissie Cornielje over het
ontstaan van een cultuur van wantrouwen?
9. Antwoord
De andere politiekorpsen hebben uitvoerig kennis kunnen nemen van het
rapport `Feitelijk - heden' van de commissie-Cornielje. Het past
binnen hun verantwoordelijkheid om zonodig zelf lering te trekken uit
de conclusies en daaraan acties te verbinden.
10. Vraag
Wat vindt u van de reactie van de Ondernemingsraad op het rapport,
waarin deze stelt dat het rapport ernstig tekort schiet en dat er
eerder sprake lijkt te zijn van een zorgvuldig geregisseerde
doofpotaffaire?
10. Antwoord
Ik ben het oneens met de reactie van de ondernemingsraad van het
politiekorps op het rapport `Feitelijk - heden'. Het onderzoek onder
leiding van de heer Cornielje is naar mijn volle overtuiging een
gedegen en integer onderzoek geweest. Vijf onderzoekers zijn vijf
maanden lang full time bezig geweest met het feitelijke onderzoek. Met
tientallen (oud-)medewerkers en anderen is gesproken. Meer dan 130
melders hebben hun verhaal gedaan bij het meldpunt. Ruim 630
medewerkers hebben een uitgebreide enquête ingevuld. Vele meters
documenten en archiefmateriaal zijn opgevraagd, gelezen en
geanalyseerd. Een reeds jaren geleden vernietigd rapport is weer
tevoorschijn gehaald en documenten waarvan bijna niemand het bestaan
wist, zijn ontdekt. Hierbij heeft een begeleidingscommissie met zeer
ervaren bestuurders de voortgang van het onderzoek permanent, van
begin tot eind, in de gaten gehouden en bijgestuurd waar nodig. Bij
dat onderzoek zijn de feiten onderscheiden van de `beelden' die
leefden, waarbij onjuiste `beelden' zijn ontkracht. Ik ben van mening
dat met het rapport `Feitelijk - heden' een streep gezet kan en moet
worden onder het verleden. Dat vereist dan wel dat àlle betrokkenen
het vermogen hebben om het verleden af te sluiten, zodat kan worden
gebouwd aan de toekomst van het korps.
11. Vraag
Wat vindt u van de afzonderlijke conclusies zoals gesteld in de brief
van de Ondernemingsraad aan de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties van 9 mei 2007, die in afschrift ook aan u is
gestuurd?
11. Antwoord
Ook met die conclusies van de ondernemingsraad ben ik het oneens.
In het rapport `Feitelijk - heden' is aangegeven dat verschillende
leidinggevenden binnen het politiekorps Gelderland-Midden, waaronder
leden van de korpsleiding, op sommige momenten in onvoldoende mate
hebben beseft dat zij `in een glazen huis woonden'. Mede daardoor, in
combinatie met een beperkte communicatie over bepaalde onderwerpen,
kregen sommigen van hen de schijn tegen, waardoor `beelden'
ontstonden. Dit alles is geconstateerd bij het onderzoek-Cornielje.
Bij dat onderzoek is echter ook geconstateerd dat die `beelden'
onterecht waren. Daarbij is van een ontoelaatbare daadwerkelijke
belangenverstrengeling niet gebleken.
Alle in de onderzoeksopdracht voor het onderzoek-Cornielje genoemde
cases zijn afdoende onderzocht en daarover is voldoende duidelijk
gerapporteerd.
Dat onder een deel van de medewerkers een gevoel van wantrouwen,
willekeur, intimidatie, machtmisbruik en/of `vriendjespolitiek' heerst
of heeft geheerst blijkt wel uit de korpsbreed uitgezette enquête. De
enquête-resultaten geven de noodzaak aan dat met het rapport van de
commissie-Cornielje en het rapport van de Nationale ombudsman een
streep gezet moet worden onder het verleden.
12. Vraag
Heeft u een gesprek met de Ondernemingsraad gehad en heeft u er
vertrouwen in dat het rapport kansen biedt om het werkklimaat binnen
het Korps te verbeteren?
12. Antwoord
De aan mij gerichte brieven van de ondernemingsraad van het
politiekorps Gelderland-Midden heb ik schriftelijk beantwoord. Ik heb
niet gesproken met de ondernemingsraad. Dat ben ik ook niet
voornemens.
Ik zie dat het rapport `Feitelijk - heden' kansen biedt om het
werkklimaat binnen het politiekorps te verbeteren. Ik heb er alle
vertrouwen in dat de eindverantwoordelijken die kansen zullen
aangrijpen om de noodzakelijke verbeteringen aan te brengen. Dat is
primair de verantwoordelijkheid van de korpsbeheerder en het regionale
college. Die zijn daarmee ook het aanspreekpunt voor de
ondernemingsraad. De ondernemingsraad van het politiekorps zou zich
dan ook niet moeten richten tot de minister van BZK of tot het
parlement.
13. Vraag
Bent u van mening dat er meer gedaan moet worden om het beeld van een
doofpotoperatie, dat bij de medewerkers van Gelderland-Midden bestaat,
uit de wereld te helpen? Wilt u zich door de korpsbeheerder laten
informeren over stappen die hiervoor genomen worden?
13. Antwoord
Ik onderschrijf uw stelling dat bij de medewerkers van het
politiekorps Gelderland-Midden het beeld van een `doofpotoperatie'
bestaat, niet.
Ik ben van mening dat al het in redelijkheid mogelijke is gedaan om
helderheid te verschaffen omtrent de `beelden' die leefden. Zelden is
een politiekorps zo intensief onderzocht op de in die `beelden'
voorkomende aspecten. Daarbij zijn de feiten onderscheiden van de
`beelden' en zijn die onjuiste `beelden' ontkracht geworden. Het is
echter - in algemene zin - niet uit te sluiten dat één of enkele
personen `beelden' in stand houden of zelfs nieuwe `beelden' in het
leven roepen. Wel heb ik de overtuiging dat de eindverantwoordelijken
er alles aan doen om ook dat te voorkomen.
Ik heb de korpsbeheerder gevraagd om mij periodiek te informeren over
de voortgang van de opvolging van de aanbevelingen uit het rapport
`Feitelijk - heden' en van de implementatie van de maatregelen naar
aanleiding daarvan. Daarbij heb ik niet gevraagd om informatie over
eventuele stappen om een beeld van een `doofpotoperatie' weg te nemen.
14. Vraag
Hoeveel heeft het rapport "Feitelijk - Heden" uiteindelijk, inclusief
alle loonkosten van personeel, gekost?
14. Antwoord
De financiële kosten van het onderzoek bedragen om en nabij EUR
325.000. Dit bestaat voornamelijk uit de kosten voor het
onderzoeksbureau. Daarnaast is door verschillende medewerkers van het
politiekorps tijd besteed aan het opzoeken en ter beschikking stellen
van documenten en door een aantal (oud-)medewerkers, enkele burgers en
bedrijven en anderen aan het geïnterviewd worden door de onderzoekers.
Ik heb geen inzicht in hoeveel tijd met dat alles gemoeid is geweest.
15. Vraag
Op welke wijze gaat u in de toekomst voorkomen dat er in voorkomende
gevallen bij andere korpsen eerst een `beeldenrapport' en daarna een
`feitenrapport' wordt opgesteld?
15. Antwoord
Ik heb niet de mogelijkheden om actief te voorkomen dat in de toekomst
in voorkomende gevallen bij andere politiekorpsen eerst een
`beeldenrapport' wordt opgesteld en pas daarna een `feitenrapport'.
Wel denk ik dat alle korpsen van de situatie binnen en rondom het
politiekorps Gelderland-Midden hebben geleerd waartoe een
`beeldenrapport' kan leiden.
16. Vraag
Kunt u een nadere toelichting geven op de periodieke informatie die
aan de korpsbeheerder is gevraagd? Met welke frequentie dient op welke
specifieke punten informatie te worden verschaft? Geeft u hierbij een
tijdpad aan voor de uitvoering van de aanbevelingen? Zo ja, binnen
welke periode dient de uitvoering afgerond te zijn?
16. Antwoord
Ik heb de korpsbeheerder gevraagd om mij periodiek te informeren over
de voortgang van de opvolging van de aanbevelingen uit het rapport
`Feitelijk - heden' en van de implementatie van de maatregelen naar
aanleiding daarvan. Dit in de vorm van een drie- of viermaandelijkse
schriftelijke rapportage, die aansluit bij de rapportagecyclus die
hiervoor wordt gehanteerd binnen het politiekorps. Dit laatste om te
voorkomen dat de door mij verzochte periodieke informatie leidt tot
een onnodige verzwaring van de administratieve last voor het
politiekorps.
Een tijdpad voor de uitvoering van die aanbevelingen heb ik niet
aangegeven. Dit is aan de korpsbeheerder en het regionale college. Ik
heb er alle vertrouwen in dat zij hierbij geen onnodige tijd verloren
zullen laten gaan.
17. Vraag
Hebben de andere eindverantwoordelijken die in het rapport van de
commissie Cornielje worden genoemd, net zoals de korpsbeheerder, die
heeft aangegeven de aanbevelingen van de commissie Cornielje integraal
over te zullen nemen, ook een reactie op de bevindingen en
aanbevelingen aan u gegeven?
17. Antwoord
Zowel de korpsbeheerder, de hoofdofficier van Justitie als de
korpschef hebben zich publiekelijk achter het rapport `Feitelijk -
heden' geschaard en hebben verklaard alle aanbevelingen te zullen
opvolgen. Die reactie hebben zij, met uitzondering van de
korpsbeheerder, niet aan mij gegeven, maar desalniettemin zeer
duidelijk verklaard. De korpsbeheerder heeft mij wel direct aangegeven
die aanbevelingen integraal te zullen overnemen. Het regionale college
heeft tijdens de eerste vergadering na het verschijnen van het rapport
`Feitelijk - heden' verschillende aanbevelingen besproken en
afgesproken dat daaraan een serieus gevolg zou worden gegeven.
18. Vraag
Bent u bereid de korpsbeheerder dringend te verzoeken alle
aanbevelingen van de Rijksrecherche te laten uitvoeren? Zo neen,
waarom niet?
18. Antwoord
Ik ben vooralsnog niet bereid om de korpsbeheerder te verzoeken om de
resterende aanbevelingen van de Rijksrecherche te laten uitvoeren. De
reden hiervoor is gelegen in hetgeen daarover is vermeld in het
rapport `Feitelijk - heden'. Naar mijn mening is in dat rapport
afdoende helderheid verschaft over de `beelden' die leefden rondom de
sale-and-lease-back-constructie, waarop het door u bedoelde -
inmiddels ongeveer 10 jaar oude - Rijksrechercherapport zich richtte.
19. Vraag
Is er een plan van aanpak voor de uitvoering van de aanbevelingen
gedaan door de commissie Cornielje? Zo neen, waarom niet? Zo ja, zal
dit plan naar de Kamer worden gezonden en welke tijdslijn is voor dit
plan voorzien?
19. Antwoord
Door de commissie-Cornielje is geen plan van aanpak voor de uitvoering
van de aanbevelingen gemaakt of geadviseerd. Die commissie heeft
onderzoek gedaan en daaruit conclusies en aanbevelingen gedestilleerd.
Het vervolgens oppakken van die aanbevelingen behoort tot de
verantwoordelijkheid van de eindverantwoordelijken voor het
politiekorps. Wel heeft de heer Cornielje in het voorwoord van het
rapport opgenomen dat het duidelijk moge zijn dat het werk van de
commissie-Cornielje uitsluitend effect heeft als de verantwoordelijken
bereid zijn om de lessen uit het rapport ter harte te nemen en
daadwerkelijk iets te doen met de aanbevelingen, ieder vanuit zijn of
haar eigen verantwoordelijkheid. Ik heb er alle vertrouwen in dat dat
ook is gebeurd en verder zal gebeuren.
20. Vraag
Op welke wijze gaat u invulling geven aan uw betrokkenheid bij de
implementatie van de aanbevelingen van het rapport "Feitelijk -
Heden"? Wilt u deze invulling concreet verwoorden in een brief aan de
Kamer?
20. Antwoord
Vooralsnog geef ik op geen andere wijze invulling aan mijn
betrokkenheid dan door mij periodiek te laten informeren over de
voortgang van de opvolging van de aanbevelingen uit het rapport
`Feitelijk - heden' en van de implementatie van de maatregelen naar
aanleiding daarvan. Die opvolging en implementatie is immers vooral
aan de korpsbeheerder en het regionale college. Slechts wanneer ik uit
die rapportages of anderszins opmaak dat die opvolging en/of
implementatie van onvoldoende niveau is of onvoldoende voortgang
vertoont, zal ik overwegen om op andere wijze invulling te geven aan
mijn betrokkenheid.
Mocht daar te zijner tijd sprake van zijn dan zal ik u Kamer daarover
informeren.
21. Vraag
Op welke wijze zal de Kamer geïnformeerd worden over de rehabilitatie
van dhr. Van Deursen?
22. Antwoord
Het is niet gebruikelijk om in de Kamer over individuele
personeelsaangelegenheden te spreken. In het verlengde daarvan ligt
het niet voor de hand om informatie over een dergelijke individuele
personeelsaangelegenheid te verstrekken.
In procedurele zin kan ik daarover opmerken dat de primaire
verantwoordelijkheid in deze ligt bij de korpsbeheerder van het korps
Gelderland-Midden. Deze is in gesprek met betrokkene. Ik wacht de
voorstellen van de korpsbeheerder af.
1) Het begrip misstanden omvat: een grove schending van wettelijke
voorschriften of beleidsregels, een groot gevaar voor de gezondheid,
de veiligheid of het milieu, dan wel een zeer onbehoorlijke wijze van
functioneren, die het goed functioneren van de openbare dienst in
gevaar kan brengen
2) Onder omgangsvormen wordt verstaan de manier waarop mensen met
elkaar omgaan. Daaronder wordt begrepen het tegengaan van seksuele
intimidatie, agressie en geweld, pesten alsmede intimidatie.
Zie ook
* Feitelijk-heden. Feitenonderzoek politieonderzoek
Gelderland-Midden
---
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties