ChristenUnie
Bijdrage debat over islamitisch activisme
donderdag 06 september 2007 11:27
De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik sluit mij aan bij uw felicitaties aan het adres van
mevrouw Van Toorenburg in verband met haar maidenspeech. Het is geen
makkelijk debat om een maidenspeech in te houden. Ik denk dat wij ons
allemaal ons eerste debat herinneren en de maidenspeech die wij hebben
gehouden. Ik complimenteer mevrouw Van Toorenburg met het betrokken en
geëngageerde betoog dat zij heeft gehouden. Dat belooft ook veel voor
de komende jaren.
Voorzitter. In de kabinetsreactie op het rapport van de WRR wordt
terecht geconstateerd dat in de Nederlandse samenleving een verhit en
sterk gepolariseerd debat is ontstaan rond de islam. Dat kan niemand
zijn ontgaan. Juist in zo'n situatie komt het aan op de houding en de
bewoordingen die politici in het debat hanteren. Ongeacht de opvatting
die men over de inhoud van de islam heeft, is er volgens de fractie
van de ChristenUnie maar één houding mogelijk: iedere inwoner van dit
land mag er zijn, ongeacht zijn of haar afkomst of religieuze
oriëntatie. Iedere inwoner van dit land mag ook een beroep doen op de
grondrechten die dit land kent, waaronder het grondrecht van de
vrijheid van godsdienst. Ons land kent geen dimmies, geen
tweederangsburgers.
Ons land kent echter ook geen eenrichtingsverkeer bij het gebruiken
van de vrijheidsrechten. Van de vrije burger mag worden verwacht dat
hij onze democratische rechtsstaat, en dus zijn medeburgers,
respecteert. Waar men opereert over de grenzen van die rechtsstaat
heen, zal hard moeten worden opgetreden. Vanuit een dergelijke houding
worden mensen niet uitgesloten, maar opgenomen in een gemeenschap.
Vanuit een dergelijke houding is er ruimte voor diversiteit binnen een
gemeenschap, maar worden grenzen gesteld als dit ten koste gaat van
wat in die gemeenschap als essentiële waarden worden beschouwd.
Dit is de benadering van waaruit mijn fractie dit debat vandaag wil
voeren. Dat is geen simpele benadering, want diversiteit brengt ook
spanning met zich mee. Dat is onvermijdelijk. Het is ook geen naïeve
of laffe benadering, want de innerlijke binding van mensen aan de
vrijheidsrechten is geen vanzelfsprekendheid. Tolerantie doet vaak
pijn. Als die tolerantie niet wordt opgebracht, behoort de
democratische rechtsstaat waakzaam te zijn.
Het debat over de islam gaat in feite over de verhouding tussen het
aanhangen van radicale overtuigingen en de democratische rechtsstaat
waar wij allen, meen ik te kunnen stellen, voor staan. De
belangrijkste vragen zijn of er overtuigingen zijn die strijden met de
rechtsstaat, of die met name zijn te vinden binnen de islam en hoe
robuust de democratische rechtsstaat daartegen moet optreden. Deze
spanning is niet nieuw. Sterker nog, die spanning gaat
noodzakelijkerwijs samen met een democratische rechtsstaat waarbinnen
individuele en groepsvrijheden zijn gewaarborgd.
Overtuigingen kunnen immers strijden met elkaar. Hoe groter de
vrijheid is om overtuigingen te hebben en uit te dragen, hoe groter de
kans is dat verschillende overtuigingen in een samenleving met elkaar
botsen. Het is dan aan de overheid, maar vervolgens vooral ook aan de
samenleving en de burgers zelf, om in een dergelijke diversiteit de
vrede met elkaar te bewaren. Dat gaat niet vanzelf. Spanningen treden
per definitie op en nemen dan eens de ene en dan weer eens de andere
gedaante aan.
Ook historisch gezien, is dit niet nieuw. Terecht wordt ook in het
kabinetsstandpunt verwezen naar onze ontstaansgeschiedenis. Bij het
ontstaan van Nederland als zelfstandig land, werd de gewetensvrijheid
al als ijkpunt voor die samenleving vastgelegd. Niemand mag wegens
zijn geloof worden vervolgd, zo wordt in de Unie van Utrecht gesteld.
Men was wijs geworden door de lange jaren van godsdienstoorlogen, die
overigens toen nog lang niet voorbij waren. Spanningen kwamen
naderhand naar voren in de vorm van de absolute staat in de nieuwe
gedaante. Het was geen staat die een godsdienst oplegde, zoals onder
Filips II, maar een staat die een libertaire overtuiging oplegde,
namelijk in de beginjaren van de Franse Revolutie. Denk hierbij ook
eens aan het communisme en het nazisme in de 20ste eeuw. In de 21ste
eeuw staat de democratische rechtsstaat voor de spanning die van de
islam uitgaat.
Wij mogen leren van de geschiedenis. In het kabinetsstandpunt wordt
daar terecht op gewezen. De grote botsing van totalitaire ideologieën
in de 20ste eeuw heeft immers geresulteerd in de Universele Verklaring
van de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake Burger-
en Politieke Rechten en verwante verdragen, maar ook in onze eigen
formulering van de grondrechten in de Grondwet. De rode draad daarin
is dat er vrijheidsrechten zijn, maar dat het navolgen van vrijheden
en overtuigingen kan worden begrensd door de wet als dat noodzakelijk
is voor bijvoorbeeld het waarborgen van de openbare orde, de
volksgezondheid, veiligheid, goede zeden of de rechten en vrijheden
van anderen.
Mijn stelling luidt dat wij met dit beginsel verder kunnen komen als
wij ons open stellen voor nieuwe accenten die vandaag de dag relevant
zijn, ook in het nieuwe spanningsveld waarvoor in het bijzonder de
islam ons stelt. Ook mijn fractie wil een aanzet in deze richting
geven. Ik vraag het kabinet om hierop in eerste termijn in te gaan.
Allereerst merk ik op dat de wijze waarop de vrijheid van godsdienst
en levensovertuiging in Nederland wordt vormgegeven, vaak wordt
samengevat onder de noemer "scheiding van kerk en staat". Vanuit onze
traditie spreken wij liever van onderscheiden verantwoordelijkheden.
De term "scheiding van kerk en staat" suggereert te veel dat de staat
helemaal niets met de godsdienst en levensovertuiging te maken zou
hebben en dat de kerk of moskee helemaal niets met de staat te maken
zouden hebben. Juist de spanning tussen het aanhangen van een
overtuiging in een vrije samenleving betekent dat staat en
levensovertuiging wel degelijk iets met elkaar te maken hebben. Dat
geldt zeker voor de wijze waarop vrijheidsrechten worden uitgeoefend
en de mate waarin daarop beperkingen kunnen - en soms moeten - worden
aangebracht.
Vrijheidsrechten zijn niet los verkrijgbaar. Er moet sprake zijn van
wederkerigheid. Als samenleving staan wij elkaar individuele vrijheden
toe. Wij moeten elkaar deze vrijheden dan wel gunnen. Dat kan alleen
wanneer men bereid is om op een verantwoorde manier met deze vrijheden
om te gaan. Over het thema 'misbruik van grondrechten" wordt in
Nederland te weinig gesproken. De verdragen bieden hiervoor
aanknopingspunten. Ik wijs onder meer op artikel 17 van het EVRM.
Daarin wordt bepaald dat vrijheden niet zodanig mogen worden gebruikt
of uitgelegd dat zij in feite neerkomen op het misbruiken ervan. Het
kabinetsstandpunt besteedt daaraan wel enige aandacht, maar deze
krijgt nog heel weinig handen en voeten.
Tegenover radicale overtuigingen die in wezen strijdig zijn met het
doel van de democratische rechtsstaat zou dit beginsel wellicht vaker
uit de kast moeten worden gehaald. Ik nodig het kabinet uit om te
onderzoeken of deze notie voldoende in Nederlandse wetgeving is
vastgelegd en of aanleiding bestaat om hierin strakker te zijn. Een
beweging die ten doel heeft om de rechtsstaat omver te werpen, ook al
is dat met democratische middelen, hanteert de vrijheden op een manier
die neerkomt op misbruik ervan. Het omverwerpen van de rechtsstaat
betekent immers, dat de rechten en vrijheden van anderen te niet
worden gedaan. Naar mijn mening impliceert dit dat aan degene die dit
tot doel heeft minder vrijheden behoeven te worden toegestaan. Is onze
weerbare democratie op dit punt robuust genoeg? Is het bijvoorbeeld
wenselijk om ook de Grondwet van een dergelijke bepaling te voorzien?
Dat zou kunnen worden meegegeven aan de staatscommissie die zich over
onze Grondwet zal buigen.
Wij zijn van mening dat deze notie ook in het buitenlands beleid beter
zou dienen te worden verankerd. Met niet-democratische regimes die
geen boodschap hebben aan de rechtsstaat mag op een andere manier
worden omgegaan dan met staten die deze principes wel hanteren. Het
volgende is een actuele toepassing. Staten behoren zich niet te veel
te bemoeien met internationale geldstromen die bijvoorbeeld verband
houden met overtuigingen. Amerika mag een Nederlandse denk tank wel
meefinancieren. Het is normaal dat Nederlandse gelovigen buitenlandse
geloofsgenoten financieel ondersteunen. Maar het ontgaat ons dat
vanuit een land als Saudi-Arabië, dat geen godsdienstvrijheid toestaat
op het eigen grondgebied, bepaalde organisaties of moskeeën in ons
land mogen worden gefinancierd. Wij weten immers dat juist in
dergelijke moskeeën soms radicale ideeën worden verkondigd. Ziet het
kabinet een mogelijke grondslag om dit tegen te gaan? Voor zo ver ik
heb kunnen nagaan heeft het kabinet zich hierover sinds 2004 niet meer
uitgelaten. Het kabinet trekt de samenleving in. Er komt geld om in de
wijken radicaliseringstendenzen te kunnen onderkennen.
De heer Pechtold (D66):
De opmerking die de heer Slob heeft gemaakt over de
financieringsstromen van overheden naar kerkgenootschappen roept de
vraag op naar de consistentie met de financiering door dit kabinet van
Youth for Christ. Ik heb daarover vragen gesteld. Dit is een duidelijk
voorbeeld van het promoten van een bepaald geloof via jongeren en
zelfs tegenover zwakkeren. Deze jongeren helpen immers mensen die in
nood verkeren. Kan de heer Slob mij dit uitleggen?
De heer Slob (ChristenUnie):
Dit is een heel ander onderwerp, maar ik weet waarop de heer Pechtold
doelt, namelijk op de financiering van Youth for Christ door dit
kabinet. Die financiering bestond overigens ook al onder vorige
kabinetten, waarvan de heer Pechtold zelf deel uitmaakte. Los van dit
laatste punt was het ijkpunt voor het toestaan van financiering van
Youth for Christ de vraag, of men jongeren met vrijwilligerswerk in
beweging kon krijgen; actief gericht op de gemeenschap. Op basis van
die vraag heeft de Nederlandse regering, deze regering maar ook de
vorige waarvan de heer Pechtold deel uitmaakte, deze subsidiering
toegestaan. Ik heb het echter over iets volstrekt anders. Ik heb het
namelijk over geldstromen die vanuit buitenlandse, niet-democratische
regimes naar Nederland gaan. Wij maken ons er zorgen over wat er met
dit geld gebeurt. Ik vraag het kabinet of er een grondslag is om
hieraan iets te doen. Het debat hierover moet wellicht gevoerd worden,
want dat ligt al sinds 2004 behoorlijk stil.
De heer Pechtold (D66):
De heer Slob kan niet nalaten een paar keer te benadrukken dat wij een
traditie hebben op dit punt, maar hij wil nu een brug over. Hij vindt
dat het kabinet gronden moet vinden om dit te verbieden. Gaat de heer
Slob met mij de brug over, in de zin dat het kabinet zich terughoudend
zou moeten opstellen bij het financieren van deze zaken? Een
uitzondering vormt uiteraard de financiering van omroepen en onderwijs
door de overheid, dat wettelijk is geregeld.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ja, ik vind zeker dat de overheid terughoudend moet zijn bij het
financieren van religieuze organisaties. In het voorbeeld wat u noemt,
gaat het echter om het financieren van een organisatie die zich ten
doel heeft gesteld, jongeren aan vrijwilligerswerk te helpen en in
beweging te brengen. Dit wil het kabinet stimuleren. Het financieren
van organisaties met een dergelijke doelstelling is overigens breed in
Nederland gebeurd. Het is heel logisch dat daarbij gekeken wordt of
zo'n organisatie dat doel kan bereiken. Als dat het geval is, moet
geld worden gegeven ongeacht de kleur van zo'n organisatie. Dat vind
ik heel verstandig van het kabinet, dat hierbij een lijn uit vorige
kabinetten heeft doorgetrokken.
Het kabinet trekt de samenleving in en er komt geld om
radicaliseringstendensen te onderscheiden in de wijken. De inkt van
het Actieplan polarisatie en radicalisering is nog maar net droog. Ik
wil in dit verband ook graag het Handvest van verantwoordelijk
burgerschap naar voren brengen, en het publiek debat dat daaromheen
zal worden gevoerd. Dit is in het coalitieakkoord afgesproken.
Als het actieplan spreekt over burgerschap en het toerusten tot
burgerschap, dan denk ik aan dit handvest. Dit gaat wat ons betreft
namelijk vooral over de vraag hoe de burger met zijn vrijheidsrechten
omgaat, niet over de vraag of iemand vrijheden en rechten heeft.
Anders gezegd: de mensenrechtenverdragen stellen dat eenieder recht
heeft op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst -- dit recht
omvat overigens tevens het recht om van godsdienst of overtuiging te
veranderen -- alsmede de vrijheid om, hetzij alleen, hetzij met
anderen, zowel in het openbaar als in het particuliere leven zijn
godsdienst of overtuiging te belijden. Elke burger zou daarbij voor
zichzelf de volgende notie hoog moeten houden. Wij respecteren de
vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst van de ander, waaronder
de vrijheid deze te uiten. Daarmee raken wij ook aan de vrijheid om
van overtuiging te veranderen. Mensen moeten jegens elkaar op dit punt
tolerantie bejegenen, ook al komen zij er juist dan achter dat
tolerantie pijn doet. De overheid behoort tegen onrechtmatige
groepsdruk bescherming te bieden. Bedreigingen en erger behoren ook
tot het misbruik maken van grondrechten.
Ik spitste hierbij toe op de vrijheid van godsdienst en
levensovertuiging, maar elk vrijheidrecht kent zijn pendant in de
wijze waarop de burger daarmee zelf behoort om te gaan. Een en ander
komt zo ook veel dichter bij de burger zelf te staan, want daarbij
gaat het om een houding die in praktijk gebracht moet worden.
Het actieplan gaat ook over het stimuleren van een pluriform aanbod
van niet-extremistische interpretaties van de islam. Wij vragen ons af
of de overheid hiertoe wel de geschikte partij is, hoe goed bedoeld
dit streven ook is.
Ik kom tot een afronding. Het is voor de politiek belangrijk om zich
bezig te houden met de uitdaging om de vrede in de samenleving te
kiezen en te bewaren, maar die uitdaging ligt ook in de samenleving
zelf. Hoe adequaat een overheid ook opereert, bijvoorbeeld tegenover
radicalen, zij blijft vaak toch wat aan de buitenkant. Terecht wijst
het kabinet hierbij op de waarde van tolerantie. Daarmee is de fractie
van de ChristenUnie het van harte eens. Wellicht meer dan tien of
twintig jaar geleden brengt dit besef ons ook dichter bij het inzicht
dat tolerantie en bereidheid tot dialoog feitelijk basiswaarden op
zichzelf zijn. Daarover kan dus niet onderhandeld worden. Wie wil
deelnemen aan de Nederlandse samenleving en de Nederlandse
rechtsstaat, zal ten minste deze tolerantie jegens andersdenkenden
moeten opbrengen. Dat geldt voor nieuwkomers en voor geboren en
getogen Nederlanders, voor moslims en christenen, voor atheïsten en
libertijnen. Mijn fractie hoopt dat deze notie blijvend aanwezig zal
zijn in onze Nederlandse samenleving.
Tweede termijn
De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. Wij zijn blij dat het debat over dit onderwerp is gevoerd
met elkaar, uiteraard omdat WRR-rapporten dat verdienen, ook al ben je
het op onderdelen niet eens. Het is goed dat de politiek aangeeft waar
men staat in dit debat, dat niet alleen hier, maar ook breed in de
samenleving wordt gevoerd. De WRR heeft over dat debat terecht
aangegeven dat dat helaas steeds meer is gepolariseerd. In dat opzicht
is mijn fractie blij met de houding van het kabinet in de richting van
de moslims in Nederland: geen uitsluiting, verbindingen zoeken,
nadrukkelijk kiezen voor wat ons bindt, maar ook helder zijn als
mensen buiten onze rechtsorde opereren. Dat kunnen en willen wij
tolereren, en dan moet er ook worden opgetreden.
Ik hoorde de minister-president zeggen dat het er niet om gaat wie je
bent, maar wat je bijdraagt aan de samenleving. Minister Vogelaar
hoorde ik religie noemen als omgevingsfactor. De vraag is of dat ten
diepste aangeeft waar het om gaat, want religie is een onderdeel van
het zijn van mensen. Ik beleef dat persoonlijk zeer sterk. Bij dit
soort vraagstukken gaat het er wel degelijk om wie je bent. Juist als
mensen in hun zijn worden aangetast, zorgt dat voor vervreemding en
isolement, met alle gevolgen van dien. Het is voor de politiek en de
samenleving een opdracht om dat te voorkomen. Het is waardevol als wij
de mooie woorden die zijn gesproken ook in de praktijk brengen.
Mijn fractie was afgelopen zomer kritisch over de uitspraken van
minister Vogelaar. Juist als een debat behoorlijk is gepolariseerd,
zul je je woorden moeten wegen. Wij zagen er een zekere relativering
van de joods-christelijke traditie in ons land in, een traditie die
ons zeer dierbaar is. Wij respecteren de uitleg van de minister, en
hebben er geen enkele behoefte aan de motie van wantrouwen van de heer
Wilders te ondersteunen.