Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200704394/2
Publicatie datum: vrijdag 7 september 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Zuid-Holland
---
200704394/2.
Datum uitspraak: 7 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen onder meer:
, gevestigd, onderscheidenlijk wonend te ,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2006 heeft de gemeenteraad van Katwijk het
bestemmingsplan "Kamphuizerpolder 2004" (hierna: het plan)
vastgesteld.
Bij besluit van 15 mei 2007, kenmerk PZH-2007-137150, heeft verweerder
over de goedkeuring ervan beslist.
Tegen dat besluit hebben verzoekers bij brief, bij de Raad van State
ingekomen op 12 juli 2007, beroep ingesteld. Voorts hebben zij de
Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 augustus
2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd mr. M.J.E. Boudesteijn,
advocaat te Rotterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.J.
Zuiderwijk, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Verder zijn daar de gemeenteraad van Katwijk, vertegenwoordigd door
mr. W.J.B. Claassen-Dales, advocaat te Den Haag, en de besloten
vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Heembloemex B.V."
(hierna: Heembloemex), vertegenwoordigd door mr. H.J. Hulsbergen,
advocaat te Lisse, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet, voor zover thans van belang, in de uitbreiding
van de bloemenveiling FloraHolland, vestiging Rijnsburg, en de bouw
van een school. Het verzoek strekt tot schorsing van de goedkeuring
van bepaalde onderdelen ervan. Verzoekers voeren daartoe aan dat
verweerder, door het goed te keuren, heeft miskend dat de kas op hun
perceel C 3830 daarin ten onrechte een andere bestemming heeft
gekregen en dat ten aanzien van hun percelen C 482, 4182, 4908, 5434
en 5435 daarin ten onrechte een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen.
Volgens hen heeft verweerder verder miskend dat het plan niet met het
structuurplan "FloraHolland Rijnsburg" strookt en dat de economische
uitvoerbaarheid ervan niet is aangetoond. Ook heeft hij volgens hen
miskend dat het plan ten onrechte bebouwing mogelijk maakt met een
hoogte tot 14 meter op het - in de nabijheid van die van verzoekers
gelegen - perceel met de bestemming "Kantoordoeleinden en
Maatschappelijke doeleinden school". Tenslotte heeft verweerder
volgens hen miskend dat het onderzoek naar de luchtkwaliteit
onvolledig en ondeugdelijk is uitgevoerd.
2.2. Voor zover het verzoek betrekking heeft op perceel C 3830, is
niet gebleken van een spoedeisend belang van verzoekers. Eventuele
onteigening ter uitvoering van het plan kan eerst plaatsvinden,
wanneer het in rechte onaantastbaar is. Met betrekking tot de
wijzigingsbevoegdheid is evenmin van een dergelijk belang gebleken, nu
verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat op korte termijn een
wijzigingsplan te verwachten is. Niet is gebleken dat voor de bouw van
de tuinbouwschool bouwvergunning is aangevraagd, dan wel dit op korte
termijn staat te gebeuren. Tenslotte wordt in aanmerking genomen dat
het verzoek geen betrekking heeft op het plandeel dat ziet op het
perceel dat bij Heembloemex in gebruik is.
De conclusie is dat niet is gebleken van een spoedeisend belang dat
rechtvaardigt dat in afwachting van de behandeling van een beslissing
in het bodemgeschil een voorziening wordt getroffen, als verzocht. Het
verzoek moet worden afgewezen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2007
45-464.