Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200703207/2, 200703208/2, 200703209/2, 200703210/2,
200703211/2
Publicatie datum: vrijdag 7 september 2007
Tegen: de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Afval
---
200703207/2, 200703208/2, 200703209/2, 200703210/2, 200703211/2.
Datum uitspraak: 7 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de
gedingen tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"NedCoat Groningen B.V.", gevestigd te Groningen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"NedCoat Surhuisterveen B.V.", gevestigd te Surhuisterveen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"NedCoat Amsterdam B.V.", gevestigd te Amsterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"NedCoat Alblasserdam B.V.", gevestigd te Alblasserdam,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"NedCoat Mook B.V.", gevestigd te Mook,
6. de besloten vennootschap naar Belgisch recht "Revatech S.A.",
gevestigd te Engis (België),
verzoeksters,
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 23 oktober 2006 heeft de staatssecretaris van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM)
bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overbrenging van zuren van
galvanisatiebaden door NedCoat Groningen B.V., NedCoat Surhuisterveen
B.V., NedCoat Amsterdam B.V., NedCoat Alblasserdam B.V. en NedCoat
Mook B.V. (hierna: NedCoat) naar Revatech S.A. (hierna: Revatech) te
België.
Bij besluiten van 28 maart 2007 heeft verweerder het door verzoeksters
hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten hebben verzoeksters bij brief van 7 mei 2007, bij
de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 2 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op
dezelfde dag, hebben verzoeksters de Voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2007,
waar verzoeksters, vertegenwoordigd door mr. B.J.M. Veldhoven,
advocaat te Den Haag, E. van Rijswijk en B.M.L. Jackers, en
verweerder, vertegenwoordigd door mr. W. Huiberts, ambtenaar van het
ministerie van VROM, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoeksters NedCoat hebben kenbaar gemaakt voornemens te zijn om
op grond van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993,
betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen
binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening)
in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 zuren van
galvanisatiebaden (hierna: beitszuren) over te brengen naar
verzoekster Revatech te België.
2.3. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten, onder verwijzing
naar de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2007, zaak nos.
200605462/1, 200605467/1, 200605469/1, 200605470/1, 200605472/1, zijn
primaire besluiten van 23 oktober 2006 gehandhaafd, waarbij hij op
grond van de Verordening bezwaar heeft gemaakt tegen de voorgenomen
overbrenging van beitszuren naar België wegens een onjuiste indeling
op de kennisgevingsformulieren met kenmerken NL 117003, NL 117004, NL
117005, NL 117006 en NL 117007. Hij heeft hieraan de overweging ten
grondslag gelegd dat in de kennisgevingen het doel van de overbrenging
van de afvalstoffen als een handeling van nuttige toepassing is
aangemerkt, terwijl het zijns inziens gaat om een handeling van
verwijdering.
2.4. Verzoeksters betwisten dat sprake is van verwijdering van de over
te brengen afvalstoffen. Zij voeren daartoe aan dat in de uitspraak
van de Afdeling van 14 maart 2007, die betrekking heeft op het beroep
van verzoeksters tegen besluiten van de staatssecretaris van VROM
inzake de overbrenging van beitszuren in de periode van 1 januari 2006
tot en met 31 december 2006, onvoldoende is onderkend dat de inzet van
deze beitszuren in het productieproces bij verzoekster Revatech dient
te worden aangemerkt als een handeling van nuttige toepassing. Voorts
betogen verzoeksters dat verweerder hen ten onrechte niet heeft
gehoord, alvorens op het door hen ingediende bezwaar te beslissen.
Gelet hierop en gezien de schade die verzoeksters lijden als gevolg
van het niet mogen overbrengen van de afvalstoffen, zou een afweging
van de betrokken belangen aanleiding moeten geven een voorlopige
voorziening te treffen, aldus verzoeksters.
2.5. In voornoemde uitspraak van 14 maart 2007 heeft de Afdeling
overwogen dat er in de desbetreffende zaken sprake is van een
handeling van verwijdering, zodat verweerder in zoverre terecht
bezwaar heeft gemaakt tegen de overbrenging van de in de
kennisgevingen bedoelde afvalstoffen op grond van een onjuiste
indeling op de kennisgevingsformulieren. Het betreft in het
onderhavige geval dezelfde afvalstoffen, dezelfde installatie bij
Revatech en dezelfde handeling aldaar. Het antwoord op de vraag of de
inzet van beitszuren in het productieproces, anders dan de Afdeling in
voornoemde uitspraak heeft geoordeeld, dient te worden aangemerkt als
een handeling van nuttige toepassing vergt naar het oordeel van de
Voorzitter nader onderzoek. De onderhavige procedure leent zich hier
echter niet voor. Voorts overweegt de Voorzitter dat hetgeen
verzoeksters ter zitting hebben aangevoerd ten aanzien van de schade
die zij lijden geen aanleiding geeft een voorlopige voorziening te
treffen. Hierbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat het beroep ter
zitting door de Afdeling wordt behandeld op 11 oktober 2007, en voorts
dat verweerder ter zitting van 30 augustus 2007 heeft verklaard dat
indien het doel van de overbrenging van de onderhavige beitszuren in
een nieuwe kennisgeving alsnog als verwijdering wordt aangemerkt,
verweerder tegen deze overbrenging geen bezwaar zal maken. In het
betoog van verzoeksters dat verweerder hen ten onrechte niet heeft
gehoord, alvorens op hun bezwaar te beslissen, ziet de Voorzitter
evenmin aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van
een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2007
373-492.