Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200705807/2
Publicatie datum: dinsdag 4 september 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom
---
200705807/2.
Datum uitspraak: 4 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende
het hoger beroep van:
, wonend te ,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 07/2470 en 07/2471 van de
voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 3 augustus 2007 in
het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2007 heeft het college van burgemeester en
wethouders van Maasdriel (hierna: het college), voor zover thans van
belang, verzoekers onder oplegging van een dwangsom gelast binnen vier
weken na de verzenddatum van dit besluit een paardenstal te
verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college, voor zover thans van
belang, het door verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond
verklaard, onder aanpassing van de last, in die zin dat verzoekers de
paardenstal op het perceel te binnen vier weken na
verzending van dit besluit dienen te verwijderen en verwijderd te
houden.
Bij uitspraak van 3 augustus 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de
voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem, voor zover thans van
belang, het door verzoekers daartegen ingestelde beroep ongegrond
verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 15 augustus 2007,
bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep
ingesteld. Bij brief van 15 augustus 2007, bij de Raad van State
ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht
een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 17 augustus 2007 heeft het college nadere stukken
ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2007,
waar in de persoon, bijgestaan door E.P.J.
Hendricks, en het college, vertegenwoordigd door J.J.W.G. van den
Oetelaar, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De Voorzitter stelt voorop dat besluiten in het algemeen
uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit
geldt temeer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg
het besluit heeft getoetst en de aanschrijving in stand heeft gelaten.
2.3. Hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht, geeft op voorhand
geen aanleiding voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak in de
bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal
blijken dat verzoekers niet mochten worden aangeschreven als in het
besluit van 15 mei 2007 is gebeurd. Gelet hierop, en na afweging van
de betrokken belangen, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen
van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Roessel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2007
457.