Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200705094/2
Publicatie datum: dinsdag 4 september 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Rucphen
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Overige
---
200705094/2.
Datum uitspraak: 4 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende
de hoger beroepen van onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Rucphen,
verzoeker,
tegen de uitspraak in zaak no. 06/2484 van de rechtbank Breda van 12
juni 2007 in het geding tussen:
,
en
verzoeker.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2003 heeft verzoeker (hierna: het college)
afwijzend beslist op het verzoek van om tot
verwijdering over te gaan van vakantiehuizen (hierna: chalets) en
stacaravans op de tweede fase van het vakantiepark van Camping De
Posthoorn (hierna: De Posthoorn).
Bij besluit van 10 juni 2004 heeft het college het daartegen door
gemaakte bezwaar, voor zover thans van belang,
ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 december 2004 heeft de rechtbank Breda (hierna:
de rechtbank), voor zover thans van belang, het tegen het besluit van
10 juni 2004 door ingestelde beroep gegrond verklaard,
dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing
op het bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak.
Bij uitspraak van 19 oktober 2005, in zaakno. 200501090/1, heeft de
Afdeling de uitspraak van de rechtbank van 28 december 2004 bevestigd.
Bij besluit van 28 maart 2006 heeft het college het daartegen door
gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering,
wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juni 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de
rechtbank, voor zover thans van belang, het beroep van
gegrond verklaard, het besluit van 28 maart 2006 vernietigd en het
college, onder verbeurte van een dwangsom, opgedragen binnen twaalf
weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op het
bezwaar van te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer het college bij brief van 19
juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2007, hoger
beroep ingesteld. Bij brief van 19 juli 2007 heeft het college bij de
Voorzitter een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2007,
waar het college, vertegenwoordigd door H.C. van Hulten en ing. M.W.C.
Gijzen, ambtenaren van de gemeente, is verschenen. Voorts zijn als
partij gehoord in persoon, en bijgestaan door mr. I.M.
van den Heuvel, advocaat te Roosendaal, en De Posthoorn,
vertegenwoordigd door A.C. Suijkerbuijk en H.M.J. Speikers, en
bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers, rechtsbijstandverlener.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het college heeft verzocht te bepalen dat het in afwachting van
de uitspraak op de ingestelde hoger beroepen geen gevolg hoeft te
geven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak van de rechtbank. Het
college betoogt in dit kader dat de rechtbank heeft miskend dat niet
voor alle stacaravans en chalets een bouwvergunning is vereist, omdat
veel stacaravans en chalets volgens het college in overeenstemming met
de bepalingen van de Wet op de openluchtrecreatie (hierna: de Wor)
zijn geplaatst.
2.3. De Afdeling heeft in de uitspraak van 19 oktober 2005, zaakno.
200501090/1, overwogen dat de rechtbank in haar uitspraak van 28
december 2004 met juistheid heeft overwogen dat de stacaravans
vergunningplichtige bouwwerken zijn in de zin van de Woningwet en dat
geen concreet zicht op legalisering ervan bestond, omdat daarvoor tot
op heden geen bouwvergunningen zijn aangevraagd en, indien dat wel het
geval zou zijn, het college onvoldoende duidelijk heeft gemaakt of
andere te toetsen aspecten, zoals redelijke eisen van welstand, aan
inwilliging van die verzoeken in de weg zouden staan. Voorts heeft de
Afdeling overwogen dat de rechtbank met juistheid heeft geconcludeerd
dat het college, dat gelet op het daarmee gemoeide algemeen belang in
beginsel verplicht is tot het toepassen van bestuursdwang, in het
kader van de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden die
nopen tot het afzien van handhavend optreden, zijn standpunt
dienaangaande nader dient te onderbouwen bij het nemen van een nieuwe
beslissing op bezwaar. De Afdeling heeft voorts de uitspraak van de
rechtbank van 28 december 2004 bevestigd.
2.4. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank niet met
juistheid heeft overwogen dat uit haar uitspraak van 28 december 2004
en de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2005 slechts kan worden
afgeleid dat alle objecten zijn te beschouwen als gebouwen in de zin
van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet en dat
geen van de objecten is te beschouwen als een kampeermiddel in de zin
van artikel 1 van de Wor, zodat de uitzonderingspositie van artikel
40, tweede lid, van de Woningwet niet (meer) aan de orde is. Het
college was gehouden met inachtneming van de uitspraken van de
rechtbank en de Afdeling een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Voor het college bestond naar het oordeel van de Voorzitter derhalve
geen ruimte om te oordelen dat het grootste deel van de stacaravans
onder de uitzondering van artikel 1, derde lid, van de Wor, vallen.
De Voorzitter ziet echter aanleiding, mede gelet op de belangen van de
eigenaren en gebruikers van de stacaravans en chalets, om de hier na
te melden voorlopige voorziening te treffen. Hierbij is van belang
geacht dat het college met inachtneming van de uitspraak van de
rechtbank uiterlijk 4 september 2007 een nieuwe beslissing op bezwaar
dient te nemen. Deze termijn is thans niet meer haalbaar omdat het
college, alvorens het een nieuwe beslissing op bezwaar kan nemen, de
overtreders van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet en de
rechthebbenden op het gebruik van de 115 stacaravans en chalets dient
aan te schrijven over zijn voornemen om handhavend op te treden, zal
moeten beslissen op eventueel ingediende zienswijzen en per
individueel geval zal moeten beslissen of daadwerkelijk handhavend zal
worden opgetreden.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de door [wederpartij
a] gemaakte proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de
rechtbank van 12 juni 2007, zaak no. 06/2484, voor zover daar het
college is opgedragen binnen twaalf weken na verzending van de
uitspraak van de rechtbank een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen,
onder verbeurte van een dwangsom van 250,00 en een maximum van
25.000,00 indien niet tijdig en/of niet volledig aan de opdracht is
voldaan;
II. treft de voorlopige voorziening dat het college vóór 1 december
2007 een nieuwe beslissing op bezwaar neemt en bekend maakt, daarbij
inbegrepen dat het college binnen deze termijn de overtreders van
artikel 40, eerste lid, van de Woningwet en de rechthebbenden op het
gebruik van de 115 stacaravans en chalets aanschrijft over het
voornemen om handhavend op te treden, beslist op ingediende
zienswijzen en per individueel geval een definitief handhavingsbesluit
neemt;
III. bepaalt dat de gemeente Rucphen aan een dwangsom
verbeurt van 250,00 per dag, met een maximum van 25.000,00 indien het
college niet tijdig en/of niet volledig voldoet aan het vermelde onder
II;
IV. veroordeelt het college tot vergoeding van bij in
verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot
een bedrag van 343,80 (zegge: driehonderddrieënveertig euro en tachtig
cent), waarvan een gedeelte groot 322,00 is toe te rekenen aan door
een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de
gemeente Rucphen aan onder vermelding van het
zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Driel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2007
414.