Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200704500/2
Publicatie datum: dinsdag 4 september 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Noord-Brabant
---
200704500/2.
Datum uitspraak: 4 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
1. , wonend te ,
2. , wonend te ,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2007 heeft de gemeenteraad van
Geldrop-Mierlo het bestemmingsplan "Loeswijk" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 29 mei 2007, no. 1275292,
beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben verzoeker sub 1 bij brief van 29 juni 2007,
bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2007, en verzoeker sub 2 bij
brief van 18 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli
2007, beroep ingesteld. Bij brief van 29 juni 2007, bij de Raad van
State ingekomen op 2 juli 2007, heeft de Voorzitter
verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 16
augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2007,
heeft de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2007,
waar en , in persoon en beiden
bijgestaan door mr. M.K. Weterings, en verweerder, vertegenwoordigd
door mr. A.J.J.M. Danen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Geldrop-Mierlo,
vertegenwoordigd door M.J. Jacobs, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de
uitbreiding van Mierlo aan de oostzijde met ongeveer 117 woningen. De
woningen van en aan de
respectievelijk staan recht tegenover de ontsluitingsweg
van het in het plan voorziene woongebied.
2.3. Beide verzoekers wensen onomkeerbare gevolgen in het plangebied
als gevolg van de inwerkingtreding van het besluit te voorkomen.
voert hiertoe aan dat verweerder in zijn besluit ten
onrechte niet is ingegaan op zijn bedenking die zijn gemachtigde
namens hem bij brief van 5 april 2007 met kenmerk R105518463 RVR bij
verweerder heeft ingediend. Om onduidelijke redenen is van verweerder
wel de brief van 22 mei 2007, verzonden 5 juni 2007 ontvangen met
daarin een afschrift van de verklaring van geen bezwaar in het kader
van de procedure op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening, terwijl verzoeker in die procedure niet actief was.
Bovendien wordt in voornoemde brief verwezen naar het kenmerk van de
brief van 5 april 2007, zodat bij verzoeker de indruk is ontstaan dat
de bij verweerder ingediende bedenking tegen het bestemmingsplan in de
verkeerde procedure een rol heeft gespeeld.
Zowel als vrezen verder
lichtoverlast van koplampen van auto's in hun woning als gevolg van de
recht tegenover hun woningen voorziene ontsluitingsweg van de
woonwijk. Voorts stelt dat het plan het landelijke,
groene karakter van het gebied ten onrechte aantast en heeft hij
bezwaar tegen de in het plan mogelijk gemaakte bouwhoogten.
2.4. Verweerder stelt dat zowel in het kader van het
bestemmingsplan als in het kader van de procedure op grond van artikel
19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zienswijzen bij de
gemeenteraad heeft ingediend, maar heeft verzuimd bedenkingen tegen
het plan bij verweerder in te dienen. De brief van 5 april 2007 van
is volgens verweerder niet in het registratiesysteem
onder het betreffende zaaknummer teruggevonden. Ook in de maanden
maart en april is geen brief van ontvangen, aldus
verweerder. Verweerder stelt dat het beroep van
derhalve ook niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. In dat
geval bestaat voorts ook geen aanleiding een verzoek om voorlopige
voorziening te treffen, aldus verweerder.
Wat betreft de bedenkingen van stelt verweerder dat
het plangebied voor verstedelijking in aanmerking komt nu het aansluit
bij de bestaande ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur van de
kern en rekening wordt gehouden met de kwaliteiten en structuren in
het gebied en de omgeving. Met de bouwvoorschriften wordt de
beschikbare ruimte efficiënt benut. Ten aanzien van de ontsluitingsweg
stelt verweerder dat de gemeenteraad deze naar aanleiding van de
zienswijzen van beide verzoekers heeft verlegd. De thans door
gewenste eenrichtingsweg kan uitsluitend door een
verkeersbesluit worden bewerkstelligd. De gemeenteraad is echter niet
voornemens een dergelijk besluit te nemen gelet op de onnodige
omrijbewegingen. Verweerder acht dit niet onlogisch.
2.5. Om tot een ontvankelijk beroep in de bodemprocedure te komen
dient vast te komen staan dat bedenkingen bij
verweerder heeft ingediend. In dit verband is van belang dat
ter zitting heeft benadrukt, anders dan verweerder
heeft gesteld, dat hij geen zienswijzen in het kader van de procedure
op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft
ingediend, maar dat hij van verweerder wel een brief heeft ontvangen
met daarin een afschrift van de verklaring van geen bezwaar. In deze
brief wordt verwezen naar het kenmerk R105518463 RVR dat identiek is
aan het kenmerk van de brief van 5 april 2007 waarin volgens
de bedenkingen tegen het bestemmingsplan waren
neergelegd. Desgevraagd is door de gemachtigde van
ter zitting bevestigd dat bij de Stichting Rechtsbijstand uitsluitend
brieven in het kader van onderhavig bestemmingsplan voornoemd kenmerk
bevatten. Brieven in het kader van de procedure op grond van artikel
19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zouden van een ander kenmerk
zijn voorzien. Verweerder heeft deze gang van zaken zowel in de
stukken als ter zitting niet goed kunnen verklaren. Onder deze
omstandigheden is het niet onbegrijpelijk dat geen
ontvangstbevestiging heeft ontvangen van zijn brief van 5 april 2007
en moet niet onaannemelijk worden geacht dat in deze
brief tijdig bedenkingen tegen het plan heeft ingediend. Op voorhand
bestaat er in ieder geval naar het oordeel van de Voorzitter
onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat
in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2.6. Wat betreft de ontsluitingsweg overweegt de Voorzitter dat de
gemeenteraad de bezwaren van verzoekers heeft erkend hetgeen heeft
geleid tot een gewijzigde vaststelling van het plan waarbij de
ontsluitingsweg is verlegd en niet meer recht tegenover de woningen
van verzoekers is voorzien. Verder heeft de gemeenteraad ter zitting
gesteld dat beide verzoekers zullen worden betrokken bij de aanleg van
de weg om lichtoverlast in hun woningen zoveel mogelijk te voorkomen.
In de bezwaren van betreffende de aantasting van het
groene karakter van het gebied en de in het plan mogelijk gemaakte
bouwhoogten van 4 tot 11 meter ziet de Voorzitter op voorhand
onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de planologische regeling
in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
De verzoeken komen derhalve niet voor inwilliging in aanmerking.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. G.A. van der Sluijs, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Van der Sluijs
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2007
461.