Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200704597/2
Publicatie datum: maandag 3 september 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Gelderland
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Gelderland
---
200704597/2.
Datum uitspraak: 3 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
, wonend te , gemeente Rijnwaarden,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2006 heeft de gemeenteraad van Rijnwaarden
het bestemmingsplan "Herwen 'S63' 2004" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 24 april 2007, kenmerk
2007-001265, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij faxbericht van 4 juli 2007, bij
de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij faxbericht van 4 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op
dezelfde datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2007,
waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. L.M.A. Schrieder, en
verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.C.E. Wattenberg, ambtenaar van
de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de
gemeenteraad van Rijnwaarden, vertegenwoordigd door L.H. Hendriks,
ambtenaar van de gemeente, en , in persoon en
bijgestaan door mr. M.A.A. Gockel-Gieskes, advocaat te Zevenaar.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een paardenfokkerij op het , welk
bedrijf voornemens is op te richten. Ten noorden
van het perceel ligt de Brugweg, ook bekend als de Pannerdenseweg.
2.3. Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft
verleend aan het plan en verzoekt schorsing van het bestreden besluit.
Hij beoogt met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen van de
inwerkingtreding van het besluit te voorkomen. Verzoeker woont op het
perceel , ten zuiden van het perceel. Hij betoogt onder meer
dat het plan leidt tot onaanvaardbare verkeershinder bij zijn woning,
die op een afstand van twee meter van ligt waarover volgens
hem het verkeer van en naar de paardenfokkerij zal worden afgewikkeld.
Hij brengt verder naar voren dat de ontsluiting van de woning en het
voorgenomen bedrijf van op het geen
openbare weg is, maar zijn eigendom. Volgens verzoeker is onvoldoende
verzekerd dat een tweede ontsluitingsweg van de paardenfokkerij kan
worden verwezenlijkt.
2.4. Verweerder heeft het plan goedgekeurd en heeft daarbij overwogen
dat het paardenfokkerijbedrijf slechts een beperkte toename van het
aantal verkeersbewegingen zal meebrengen. Verder heeft verweerder van
belang geacht dat een groot deel van de bedrijvigheid zich op het
noordelijke deel van het perceel zal afspelen en dat het perceel om
die reden ook op de Pannerdenseweg zal worden ontsloten. Daarbij heeft
verweerder tevens opgemerkt dat deze laatstgenoemde
ontsluitingsmogelijkheid is opgenomen in een inrichtingsplan, waarvan
de uitvoering verzekerd is, omdat er in de planvoorschriften naar
wordt verwezen. Tevens is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten
tussen de gemeente en de eigenaar van het perceel, inhoudende dat het
perceel overeenkomstig het inrichtingsplan zal worden ingericht, aldus
verweerder.
2.5. Ter zitting is gebleken dat de eigenaar van het perceel
voornemens is zo spoedig mogelijk een aanvang te maken met het
ontwikkelen van het bouwplan en het opzetten van zijn bedrijf. Gelet
hierop acht de Voorzitter een spoedeisend belang aanwezig, zodat in
het navolgende zal worden onderzocht of er aanleiding bestaat tot het
treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. Ter zitting heeft het gemeentebestuur gezegd dat een
ontsluitingsmogelijkheid van het perceel op de Pannerdenseweg
onwenselijk is in verband met de gevolgen voor de verkeersveiligheid.
In tegenstelling tot wat in de plantoelichting en het raadsbesluit tot
vaststelling van het plan is vermeld, zal het perceel derhalve niet op
de Pannerdenseweg worden ontsloten, aldus het gemeentebestuur. Volgens
het gemeentebestuur kan het verkeer van en naar de paardenfokkerij
gebruik maken van de (ontsluiting op het) .
2.7. Bij de Voorzitter bestaat onduidelijkheid over het antwoord op de
vraag of het gemeentebestuur en verweerder er van hebben kunnen
uitgaan dat het verkeer van en naar de paardenfokkerij gebruik kan
maken van de ontsluiting over het langs de woning van
verzoeker, nu dit geen openbare weg betreft. Gebleken is voorts dat
thans, in het kader van mediation, onderhandelingen gaande zijn over
een alternatieve ligging van een tweede ontsluitingsweg, over de
mogelijke uitkomst waarvan ter zitting echter geen mededelingen konden
worden gedaan. Onduidelijk is of de aanleg van een dergelijke weg
ingevolge het onderhavige plan en de eventuele aangrenzende plannen
zal zijn toegestaan. Onder deze omstandigheden acht de Voorzitter
onzeker of de ontsluiting van het perceel in het plan voldoende is
gegarandeerd.
2.8. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard er bij het
nemen van het bestreden besluit van te zijn uitgegaan dat een
ontsluitingsmogelijkheid van het perceel op de Pannerdenseweg zal
worden verwezenlijkt, die als tweede ontsluiting van het perceel zou
gelden. Nu is gebleken dat de genoemde ontsluiting niet zal worden
verwezenlijkt en thans onduidelijk is of een alternatief kan worden
gevonden, bestaat bij de Voorzitter twijfel of de Afdeling bij de
behandeling van de bodemzaak zal oordelen dat het bestreden besluit is
voorbereid met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid.
2.9. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter ter voorkoming van
onomkeerbare ontwikkelingen aanleiding het verzoek toe te wijzen en
het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te
schorsen.
2.10. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te
worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het
college van gedeputeerde staten van Gelderland van 24 april 2007,
kenmerk 2007-001265;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot
vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het
verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 678,93 (zegge:
zeshonderdachtenzeventig euro en drieënnegentig cent), waarvan een
gedeelte groot 644,00 is toe te rekenen aan door een derde
beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie
Gelderland aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden
betaald;
III. gelast dat de provincie Gelderland aan verzoeker het door hem
voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage
van 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. A.E.T.Y.M. Moe Soe Let, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Moe Soe Let
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2007
481.