Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200704788/2
Publicatie datum: vrijdag 31 augustus 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Gelderland
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Gelderland
---
200704788/2.
Datum uitspraak: 31 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
en 24 anderen, wonend te Nijmegen,
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2007 heeft de gemeenteraad van Nijmegen het
bestemmingsplan "Nijmegen-Oost 15" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 15 mei 2007, kenmerk
2007-003137, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 9 juli 2007, bij de
Raad van State ingekomen op 11 juli 2007, beroep ingesteld. Bij deze
brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2007,
waar verzoekers, in de persoon van en verweerder,
vertegenwoordigd door mr. V.C.E. Wattenberg, ambtenaar van de
provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad
van Nijmegen, vertegenwoordigd door M. Baars-van der Mispel, ambtenaar
van de gemeente, en , in persoon.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het beroep en het onderhavige verzoek zijn ingediend door
en 24 anderen. Op voorhand is het de Voorzitter
onduidelijk of alle indieners van het beroep als belanghebbende bij
het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt en of het beroep, voor
zover door hen ingediend, in de bodemprocedure ontvankelijk zal worden
geacht. Nu de Voorzitter verwacht dat in elk geval het beroep voor
zover ingediend door ontvankelijk zal worden geoordeeld,
bestaat aanleiding voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek
om het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. Het plan voorziet in de bouw van een kantoor- en woonvilla op het
thans nagenoeg onbebouwde perceel op de hoek van de
Groesbeekseweg/Gelderselaan te Nijmegen (verder: het perceel).
2.4. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft
verleend aan het plan en verzoeken schorsing van het bestreden
besluit. Zij beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van de
inwerkingtreding van het besluit te voorkomen. Verzoekers betogen
onder meer dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op hun
bedenkingen voor zover het betreft hun stelling dat ten onrechte geen
onderzoek heeft plaatsgevonden naar de eventuele gevolgen van het plan
voor flora en fauna op het perceel.
2.5. Verweerder heeft het plan goedgekeurd. Hij heeft bij het
goedkeuren van het bestemmingsplan de bedenkingen van verzoekers met
betrekking tot het ontbreken van een flora- en faunaonderzoek buiten
beschouwing gelaten, omdat dit bezwaar niet door verzoekers in de
zienswijzefase naar voren is gebracht.
2.6. Ter zitting is gebleken dat de eigenaar van het perceel
voornemens is zo spoedig mogelijk een aanvang te maken met het
ontwikkelen van het bouwplan. Gelet hierop acht de Voorzitter een
spoedeisend belang aanwezig, zodat in het navolgende zal worden
onderzocht of er aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige
voorziening.
2.7. Het uitgangspunt van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder:
de WRO) en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: de
Awb) leidt ertoe dat besluitonderdelen die in de zienswijze niet zijn
bestreden en die ongewijzigd worden vastgesteld, in de bedenkingenfase
niet alsnog kunnen worden bestreden, behoudens de uitzondering genoemd
in artikel 27, eerste lid, van de WRO. Nadere gronden ter onderbouwing
van een ingebrachte zienswijze kunnen echter nog in iedere fase van de
procedure naar voren worden gebracht. In de bedenkingenfase kunnen
derhalve gronden worden aangevoerd die nieuw zijn ten opzichte van die
in de fase van de zienswijze, zolang zij op een besluitonderdeel zien
dat reeds in de zienswijze is bestreden.
Verzoekers hebben in hun zienswijze bezwaren aangevoerd tegen het
gehele plan. Het betoog van appellanten met betrekking tot het
ontbreken van een onderzoek naar de in het plangebied aanwezige flora
en fauna geldt derhalve ter onderbouwing van een reeds in de
zienswijzefase bestreden besluitonderdeel.
2.7.1. Ter zitting is namens de gemeenteraad aangevoerd dat bij de
voorbereiding van het plan weliswaar geen onderzoek is gedaan op het
punt van de flora en fauna, maar dat niet aannemelijk is dat zich in
het plangebied beschermde dier- of plantensoorten bevinden. Naar het
oordeel van de Voorzitter bieden de thans in het dossier aanwezige
stukken onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat buiten
twijfel is dat in het plangebied geen beschermde dier- of
plantensoorten aanwezig zijn. Daartoe wordt overwogen dat het perceel
weliswaar tussen twee wegen en in een stedelijke omgeving ligt, maar
dat het reeds lange tijd onbebouwd is en van enige omvang, terwijl
voorts de omgeving een groen karakter heeft. Voorts acht de Voorzitter
van belang dat de vertegenwoordiger van de gemeenteraad ter zitting
heeft aangegeven dat voorafgaand aan de bouwvergunningverlening een
zogenoemde quickscan zal worden uitgevoerd. Daaruit leidt de
Voorzitter af dat de gemeenteraad enig onderzoek naar eventuele
gevolgen voor flora en fauna voorafgaand aan de uitvoering van het
bouwplan nodig acht.
2.7.2. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de bedenkingen van
verzoekers op dit punt niet onbesproken kunnen laten. Nu verweerder
bij het bestreden besluit ook niet anderszins niet op de bezwaren met
betrekking tot het aspect van de flora en fauna op het perceel is
ingegaan, heeft de Voorzitter gerede twijfel of het bestreden besluit
op dit punt in de bodemprocedure in stand zal blijven.
2.8. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter ter voorkoming van
onomkeerbare ontwikkelingen aanleiding het verzoek toe te wijzen en
het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te
schorsen.
2.9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet
gebleken.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het
college van gedeputeerde staten van Gelderland van 15 mei 2007,
kenmerk 2007-003137;
II. gelast dat de provincie Gelderland aan verzoekers het door hen
voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage
van 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. A.E.T.Y.M. Moe Soe Let, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Moe Soe Let
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2007
481.