Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200703463/2
Publicatie datum: vrijdag 31 augustus 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Noord-Brabant
---
200703463/2.
Datum uitspraak: 31 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
, wonend dan wel gevestigd te Asten,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2006 heeft de gemeenteraad van Asten het
bestemmingsplan "Brug bij sluis 10" vastgesteld.
Bij besluit van 20 maart 2007, kenmerk 1230005 heeft verweerder
beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 16 mei 2007, bij de
Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, beroep
ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 4 juni 2007 en 18
juni 2007.
Bij eerstgenoemde brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2007,
waar verzoekers, in de persoon van en bijgestaan door
M.J.E. Driessen, werkzaam bij Driessen Advies & Beheer, en verweerder,
vertegenwoordigd door mr. C.J.A.M. van der Meijden, ambtenaar van de
provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de
gemeenteraad, vertegenwoordigd door M.H.P. van den Elsen, ambtenaar
van de gemeente.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Voorzitter het
onderzoek heropend. Er zijn nog stukken ingebracht door verweerder en
verzoekers. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde
behandeling ter zitting.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een nieuwe vaste oeververbinding over de
Zuid-Willemsvaart, ten noorden van sluis 10, met bijbehorende
aanvoerwegen en voorzieningen op het grondgebied van de gemeente
Asten. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan
goedgekeurd.
2.3. Verzoekers, die in de nabijheid van het plangebied een intensieve
veehouderij annex loonwerkbedrijf exploiteren aan de te
Asten, kunnen zich niet verenigen met dit besluit. Hun kernbezwaren
zijn dat de in artikel 25 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening
gestelde termijn voor planvaststelling is overschreden, dat in strijd
met het Streekplan Noord-Brabant 2002 'Brabant in Balans' (hierna: het
streekplan) niet is voldaan aan het compensatiebeginsel voor ingrepen
in de groene hoofdstructuur (hierna: GHS) en dat in het
luchtkwaliteitsonderzoek en het akoestisch onderzoek die aan het plan
ten grondslag liggen is uitgegaan van te lage verkeersintensiteiten op
de aan te leggen wegen en de wegen in de omgeving daarvan.
2.4. De Voorzitter stelt voorop dat weliswaar de in artikel 25 van de
Wet op de Ruimtelijke Ordening gestelde termijn is overschreden, doch
uit deze wettelijke bepaling noch uit enige andere bepaling kan worden
afgeleid dat de gemeenteraad na het verstrijken van deze termijn niet
meer bevoegd is het bestemmingsplan vast te stellen. Ook anderszins is
op voorhand niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond
waarvan verweerder in de termijnoverschrijding aanleiding had moeten
zien om goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.4.1. Onbestreden is dat een deel van het plangebied als GHS is aan
te merken, waarop het "nee, tenzij-principe" uit het streekplan van
toepassing is. Partijen zijn verdeeld over de vraag of aan het in dit
beleid neergelegde compensatiebeginsel is voldaan. In paragraaf 2.4
van de plantoelichting is uiteengezet dat het oppervlak dat
gecompenseerd moet worden 0,9 hectare betreft. Ter zitting heeft
verweerder onweersproken gesteld dat deze compensatie planologisch is
geregeld in het onherroepelijke bestemmingsplan "Brug kwart voor
Twaalf" van de naastgelegen gemeente Someren. Gelet hierop is de
Voorzitter er voorshands niet van overtuigd dat de compensatie voor de
aantasting van de GHS die het plan met zich brengt, niet is
gewaarborgd.
2.4.2. Ten behoeve van het plan is onder meer luchtkwaliteitsonderzoek
en akoestisch onderzoek verricht. Blijkens het akoestisch onderzoek
bestaan tegen het plan geen akoestische bezwaren. Een
hogere-waarde-procedure hoeft niet te worden gevolgd, aldus dit
onderzoek. Uit het verrichte luchtkwaliteitsonderzoek blijkt dat na
realisatie van het plan wordt voldaan aan de grenswaarden uit het
Besluit luchtkwaliteit 2005. Verzoekers hebben de juistheid van de
verkeersprognose die aan het luchtkwaliteitsonderzoek en het
akoestisch onderzoek ten grondslag ligt bestreden. De vraag of in de
voornoemde onderzoeken van de juiste verkeersintensiteiten is
uitgegaan, vergt nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet
leent. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting acht de
Voorzitter echter op voorhand niet aannemelijk dat een eventuele
onderschatting van de verkeersintensiteiten zodanig zal zijn dat ook
na de correctie van een eventuele onderschatting een toename van de
geluidsbelasting meer dan 2 dB(A) zal bedragen of dat het plan in
strijd is met de eisen uit het Besluit luchtkwaliteit 2005 door
overschrijding van de van belang zijnde grenswaarden, gelet op het
verschil tussen de thans berekende waarden en die grenswaarden.
2.5. Gelet op het vorenoverwogene ziet de Voorzitter geen
aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de
bodemprocedure vanwege de in aanmerking genomen aspecten vernietigd
zal worden. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen
van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Nienhuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2007
466.