Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200705028/2
Publicatie datum: donderdag 30 augustus 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige
---
200705028/2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen onder meer:
, wonend te ,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2007 heeft verweerder aan
een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer
verleend voor het veranderen van een inrichting bestemd voor het
bewerken en het op- en overslaan van schroot en autowrakken aan
te . Dit besluit is op 16 juli 2007 ter inzage
gelegd.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van, naar
moet worden aangenomen, 17 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen
op 18 juli 2007, beroep ingesteld. Bij dezelfde brief als waarmee
beroep is ingesteld heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2007,
waar verzoekster, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr.
drs. A.J. Rusting, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts
is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. M.G.J. Maas-Cooymans,
advocaat te Rotterdam, en ing. R.A.O. Gijsel, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek van verzoekster, omwonende, ziet uitsluitend op het
feit dat bij het bestreden besluit een uitbreiding van de
bedrijfstijden is vergund. Zij heeft betoogd dat deze uitbreiding
aanleiding geeft tot aanzienlijke geluidhinder en tot overlast in de
vorm van luchtverontreiniging, stank en het rondvliegen van
metaaldeeltjes.
2.3. Het bestreden besluit voorziet, voor zover te dezen van belang,
in het toestaan van de volgende uitbreidingen van de bedrijfstijden:
- het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden in de avondperiode (19.00
tot 23.00 uur);
- het incidenteel uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden in de
nachtperiode (23.00 tot 07.00 uur);
- het stallen van ten hoogste vier lege vrachtauto's in de
avondperiode (19.00 tot 23.00 uur) en het laten vertrekken van deze
vrachtauto's tussen 05.00 en 07.00 uur.
2.4. De Voorzitter constateert dat aan de verleende vergunning
geluidvoorschriften zijn verbonden die maxima stellen aan zowel het
langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) als aan de zogenoemde
piekniveaus (LAmax). De desbetreffende grenswaarden liggen, op enkele
uitzonderingen na, niet boven de richtwaarden die worden aanbevolen in
de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de Minister
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Voorts
liggen de vergunde piekgrenswaarden ruim beneden de in de Handreiking
genoemde maxima van 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-,
avond- en nachtperiode. De hiervoor bedoelde overschrijdingen van de
richtwaarden betreffen slechts een beperkt deel van de in het
voorgaande opgesomde activiteiten en bedragen slechts 1 dB.
Eerst de Afdeling zal kunnen beoordelen of verweerder zich in
redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het
besluit vervatte grenswaarden toereikend zijn om geluidhinder tegen te
gaan. Gelet op het hiervoor overwogene acht de Voorzitter het echter
niet onaannemelijk dat de vergunning in zoverre stand zal kunnen
houden. Verder heeft de Voorzitter geen reden om aan te nemen dat de
voorschriften niet kunnen worden nageleefd.
Hetgeen verzoekster heeft aangevoerd met betrekking tot het aspect
geluidhinder, treft dan ook geen doel.
2.5. Bij de behandeling van het verzoek is gebleken dat de woning van
verzoekster op ongeveer 100 meter van de grens van de inrichting ligt,
aan de overzijde van de Hollandsche IJssel. Gelet daarop en gezien de
aard van de vergunde werkzaamheden en de van toepassing zijnde
vergunningvoorschriften, acht de Voorzitter de kans op overlast in de
vorm van luchtverontreiniging, stank en het rondvliegen van
metaaldeeltjes, voorshands gering.
Hetgeen verzoekster met betrekking tot deze aspecten heeft aangevoerd,
treft in verband daarmee evenmin doel.
2.6. Voor zover verzoekster vreest dat de aan de vergunning verbonden
voorschriften niet worden nageleefd, moet worden geoordeeld dat deze
grond geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van de ter
beoordeling staande vergunning. Om die reden kan de grond niet slagen.
2.7. Gelet op het vorenoverwogene bestaat aanleiding het verzoek om
het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2007
195-433.