Antwoorden op Kamervragen over het opheffen van de Wageningse studentenraad
29 augustus 2007 - kamerstuk
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 's-GRAVENHAGE
uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum
6 juli 2007
2060720310
DK. 2007/2245
29 augustus 2007
onderwerp bijlagen
Kamervragen over het opheffen van de
Wageningse studentenraad
Geachte Voorzitter,
Hierbij doe ik u, mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de
antwoorden toekomen op de vragen van het lid Pechtold (D66) over het opheffen van de
Wageningse studentenraad.
1
Hebt u kennisgenomen van het bericht "Opheffing van studentenraad"?1
Ja.
2, 3 en 4
Hoe beoordeelt u het feit dat de Raad van Bestuur van plan is de studentenraad op te
heffen en alle raden onder te brengen in één centrale medezeggenschapsraad, waardoor
universitaire studenten hun invloed teruggebracht zien van 12 naar 6 zetels?
Hoe beoordeelt u het feit dat in de nieuwe medezeggenschapsstructuur, zoals de Raad van
Bestuur van de Wageningen Universiteit die zich voorstelt, de studenten in de minderheid
zijn en het voor medewerkers mogelijk wordt mee te beslissen over studentenzaken?
Wat vindt u van het feit dat de centrale raad bovendien onderwerpen zal gaan behandelen
die niet noodzakelijkerwijs studenten aangaan, zodat de werkdruk voor studentenraads-
leden hoger wordt en het gehalte van besproken studentenzaken in de raad lager? Deelt u
het oordeel dat het onwenselijk is dat hiermee een voor de student herkenbare represen-
tatie verdwijnt?
De Raad van Bestuur van het Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR) heeft
een voorstel voor een nieuwe medezeggenschapsstructuur voorgelegd aan de vier mede-
zeggenschapsorganen van WUR.
1 Hoog en Laag (Wagenings huis-aan-huis-blad), 13 juni 2007
Het plan behelst de instelling van een concernmedezeggenschapsorgaan (CMO), waarbij
de afzonderlijke medezeggenschapsraden van de entiteiten Wageningen Universiteit
(WU), Van Hall Larenstein en Dienst Landbouwkundig Onderzoek hun bevoegdheden
overdragen aan dit concernmedezeggenschapsorgaan.
Op grond van de Wet op het Hoger Onderwijs en het Wetenschappelijk Onderzoek (WHW)
kan een universiteit niet fuseren met een hogeschool. De WU dient dus een eigen mede-
zeggenschapsorgaan in stand te houden, waardoor het instellen van een concernmede-
zeggenschapsorgaan met andere instellingen niet is toegestaan.
De WHW biedt de WU evenwel de ruimte om af te wijken van de bepalingen van de WHW
en te kiezen voor toepassing van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). De WHW stelt
in dit geval dan wel de minimale eis dat, bij toepassing van de bepalingen uit de WOR, in
ieder geval moet zijn voorzien in de instelling van een afzonderlijk orgaan ten behoeve
van de studenten, alsmede van een gezamenlijke vergadering waar zowel de leden van de
ondernemingsraad als de leden van het orgaan ten behoeve van de studenten deel van
uitmaken. Vertegenwoordigers van de studenten dienen binnen deze gezamenlijke
vergadering evenveel invloed op de besluitvorming te kunnen uitoefenen als de vertegen-
woordigers van het personeel van de WU. Daarnaast mag de medezeggenschapsstructuur
niet zodanig zijn ingericht dat personeel of studenten van Hogeschool Van Hall Larenstein
of de Dienst Landbouwkundig Onderzoek invloed kunnen uitoefenen op besluiten die de
WU betreffen.
De voorgestelde medezeggenschapsstructuur, zoals deze is weergegeven in een advies-
nota aan de Raad van Bestuur, voldoet derhalve niet aan de eisen van de WHW, omdat
deze niet voorziet in een afzonderlijk orgaan ten behoeve van de studenten. Het is mij
echter bekend dat het voorstel nog onderwerp is van nadere besluitvorming.
5
Onderschrijft u dat het studentenaandeel in de centrale medezeggenschapsraad (12 van de
36 zetels) niet in overeenstemming is met de Wet op het Hoger Onderwijs? Zo ja, bent u
bereid in te grijpen in de plannen van de Raad van Bestuur?
In de WHW wordt, bij toepassing van de bepalingen van de WOR, een gelijkwaardige
voorziening ten behoeve van studenten vereist. Hieraan wordt in het voorstel voldaan,
gezien onder meer de hierboven genoemde stemverhoudingen bij universitaire aan-
gelegenheden. Echter, aan de bij de beantwoording van de vorige vraag genoemde eis
van het bestaan van een afzonderlijk orgaan ten behoeve studenten en een afzonderlijke
gemeenschappelijke vergadering wordt in het voorstel niet voldaan.
De wens een concernmedezeggenschapsorgaan in te richten is onder meer naar voren
gebracht door de bestaande medezeggenschapsorganen van de WUR. De wenselijkheid
van een concernmedezeggenschapsraad kan ik mij voorstellen, gezien de synergie tussen
de verschillende onderdelen. Echter, de medezeggenschapsstructuur van de Wageningen
Universiteit moet wel voldoen aan geldende wet- en regelgeving. Ik heb de WUR in-
middels derhalve geïnformeerd over de mogelijkheden, waarbinnen de inrichting van de
medezeggenschapsstructuur dient plaats te vinden. Ik ga ervan uit dat de WUR zich, in
haar definitieve besluit, houdt aan de geldende wet- en regelgeving, waardoor ingrijpen
mijnerzijds niet noodzakelijk is.
6
Hoe beoordeelt u het verwijt van studentenorganisaties dat studentenraden na invoering
van de Wet Modernisering Universitaire Bestuursorganisatie (MUB) feitelijk tandeloos zijn
geworden als het gaat om onderwijsinhoudelijke zaken? Bent u bereid de Kamer een
overzicht te sturen van de manier waarop de bevoegdheden van studentenraden op
verschillende universiteiten belegd zijn?
Op 4 juli 2005 is het rapport "Gezonde Spanning" met de beleidsevaluatie van de wet
Modernisering Universitaire Bestuursorganisatie (MUB) naar uw Kamer gestuurd
(Kamerstukken II 2004-2005, 29 853, nr. 23). Het onderzoek heeft aandacht geschonken
aan vijf kernelementen, waar volwaardige medezeggenschap er één van is. Uit de
evaluatie blijkt dat 63% van de studenten voldoende mogelijkheden ziet om een bijdrage
te leveren aan de besluitvorming. In het rapport is, op pagina 40, een overzicht
opgenomen van de wijze waarop de universiteiten hun medezeggenschap hebben
geregeld en hoe het aantal zetels is verdeeld over het personeel en de studenten.
Het beeld van de MUB dat uit deze evaluatie naar voren komt, is gemiddeld genomen
positief. Uit de evaluatie komt echter wel naar voren dat het systeem van medezeggen-
schap kan worden verbeterd door te bevorderen dat studenten meer betrokken zijn en
meer participeren in de medezeggenschap. In eerste instantie zouden studenten en
instellingen gezamenlijk actie kunnen ondernemen om dit te bevorderen.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
---- --
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit