Senternovem
27-08-2007 | Nader onderzoek naar de prestatieverantwoordingen over de
meerjarenprogramma's Wbb 2002-2004
Op verzoek van het Ministerie van VROM heeft Grontmij Nederland BV in
opdracht van Bodem+ in maart en april een nader onderzoek naar een
deel van de prestatieverantwoordingen uitgevoerd. Grontmij heeft tien
provincies en twee gemeenten bezocht om ter plekke dossieronderzoek te
verrichten: de provincies Flevoland, Friesland, Gelderland, Groningen,
Noord-Brabant, Noord-Holland, Overijssel, Utrecht, Zeeland,
Zuid-Holland en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam.
Samen omvatten de prestatieverantwoordingen van deze 12 budgethouders
meer dan 24,5 miljoen b.p.e., verspreid over 2.225 locaties. Hiervan
heeft Grontmij 174 locaties gecontroleerd. Dit komt neer op 59% van
het aantal b.p.e.
Werkwijze
De controle bestond uit het onderzoeken van evaluatieverslagen en
bepalen van het per sanering vastgestelde aantal b.p.e. Er bleken twee
hoofdredenen te zijn die leiden tot verschillen tussen de
prestatieverantwoording door de budgethouders en het door Grontmij
berekende aantal b.p.e.'s:
1. Interpretatieverschillen: de b.p.e.-systematiek bleek in de
praktijk anders toegepast te kunnen worden dan oorspronkelijk
eigenlijk bedoeld, zonder dat men hierbij kan spreken over een
`foute toepassing'. Dit temeer omdat de budgethouders dezelfde
interpretaties bij het opstellen van de meerjarenprogramma's
hebben gebruikt.
2. Vergissingen en fouten bij de vaststelling van het aantal
b.p.e.'s.
In het onderzoek en bij de gevolgen voor de vaststelling van de
prestatieverantwoording is alleen rekening gehouden met de tweede
categorie (toerekenbare) afwijkingen en niet met
interpretatieverschillen. Grontmij heeft wel de achterliggende redenen
voor die interpretatieverschillen in kaart gebracht. Het Ministerie
van VROM en Bodem+ pakken deze na voltooiing van het nader onderzoek
op.
Uitkomsten
De hoeveelheid b.p.e. dat de onderzoekers hebben bepaald voor het
totaal van de onderzochte locaties bleek 14% lager dan de totale
opgave van de bevoegde overheden. De afwijking per bevoegd gezag
varieert van -75% tot +30%. In het rapport van Grontmij is de
afwijking per bevoegd gezag weergegeven. Dit rapport vindt u in de
bijlage. Grontmij heeft geconstateerd dat er, naast rekenfouten,
enkele terugkomende redenen zijn voor toerekenbare afwijking tussen de
prestatieverantwoording en het onderzoek:
1. de b.p.e. systematiek zelf
2. de complexiteit van dossiers/verontreinigingssituaties van de
locaties
3. werkprocedures en Globis
De b.p.e. systematiek is in de kern heel eenvoudig, maar door de grote
diversiteit in verontreinigingssituaties en saneringsaanpak is de
toepassing ervan maatwerk. Dossiers blijken vaak lastig te lezen.
Bovendien komt vaak niet direct uit een saneringsrapport naar voren
welke grootheden (aantal m2 en m3) met een sanering samenhangen. Veel
bevoegde overheden ervaren Globis als complex.
Gevolgen voor de vaststelling
Het is duidelijk dat het dankzij de bovenstaande redenen lastig is de
interpretatieslag te maken van evaluatierapport naar
prestatieverantwoording. Daarom heeft het Ministerie van VROM besloten
om een afwijkingspercentage van 20% te accepteren. Het
afwijkingspercentage van sommige budgethouders is echter zo hoog, dat
hier toch een bijstelling nodig is. Het door Grontmij geconstateerde
afwijkingspercentage wordt daarom met 20% gekort. Het resterende
percentage wordt toegepast op het opgegeven aantal b.p.e. in de
prestatieverantwoording. Wanneer het afwijkingspercentage binnen de
20% valt, wordt het opgegeven aantal b.p.e. in de
prestatieverantwoording gehanteerd. Ter toelichting: als het nader
onderzoek heeft opgeleverd dat het aantal b.p.e. uit de
prestatieverantwoording 35% te hoog is, dan stelt het Ministerie het
aantal gerealiseerde b.p.e. 35% - 20% = 15% lager vast. De
bovengenoemde bevoegde overheden die in het nader onderzoek zijn
meegenomen, ontvangen de beschikking met daarin de vaststelling van de
Wbb voor de periode 2002 tot en met 2004 zo snel mogelijk. Deze
beschikkingen worden wel met een voorbehoud verstuurd. De Auditdienst
van het Ministerie van VROM voert een audit uit over het nader
onderzoek van Grontmij.
Vervolg
De uitkomsten uit het nader onderzoek bij tien provincies en twee
gemeenten lieten een grotere afwijking zien dan vooraf was verwacht.
Het Ministerie van VROM heeft daarom besloten om het onderzoek uit te
breiden. Alle bevoegde overheden die b.p.e. gerealiseerd hebben,
worden in het nader onderzoek betrokken. Dit betekent dat de overige
twee provincies en zes gemeenten in het tweede deel van het nader
onderzoek vallen: de provincies Drenthe, Limburg en de gemeenten Den
Haag, Emmen, Tilburg, Utrecht, Venlo en Zaanstad.
Dit onderzoek vindt in september en oktober plaats. Bodem+ neemt
hiervoor contact op met de hierboven genoemde bevoegde overheden.
Bovendien vraagt Bodem+ de lijst op met saneringen en bijbehorende
b.p.e., die heeft geleid tot het totale aantal b.p.e. zoals vermeld in
de prestatieverantwoording. Op basis van deze lijst wordt een selectie
gemaakt van dossiers, die Grontmij bij het bezoek zal beoordelen.
De bevoegde overheden die in het tweede deel van het nader onderzoek
vallen, ontvangen de beschikking met daarin de vaststelling van de Wbb
over de periode 2002 tot en met 2004 na het onderzoek.
Achtergrondinformatie
Het rapport `Wbb-verantwoording 2002-2004, nader onderzoek opgave
bodemsaneringsprestatie-eenheden (bpe)' van Grontmij Nederland BV
vindt u onder 'meer informatie'.
Hebt u naar aanleiding van deze mail vragen? Neemt u dan contact op
met Berry van 't Wel (070-37 35 693) of Paul Arentshorst (070-37 35
543) van Bodem+.
Meer informatie
rapport `Wbb-verantwoording 2002-2004, nader onderzoek opgave
bodemsaneringsprestatie-eenheden (bpe)'
Zie het origineel