Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200704783/1
Publicatie datum: vrijdag 24 augustus 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Bestuursdwang / Dwangsom
---
200704783/1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
, wonend te ,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2006 (lees: 2007) heeft verweerder een
verzoek van verzoeker om toepassing van bestuurlijke
handhavingsmaatregelen met betrekking tot de veehouderij van
op het perceel te , afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 26 juni 2007 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van
de rechtbank Zwolle verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Dit verzoek, voor zover het betrekking heeft op handhaving van
milieuwetgeving, is op 9 juli 2007 ter verdere behandeling naar de
Voorzitter doorgezonden.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2007,
waar verzoeker in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door A.J.
Jager, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is
als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Voor zover de bezwaren van verzoeker betrekking hebben op de
bouwregelgeving kunnen deze niet aan de orde komen omdat het in deze
procedure uitsluitend gaat om naleving van milieuwetgeving.
Voor wat betreft de naleving van die wetgeving is op grond van hetgeen
verzoeker heeft aangevoerd niet aannemelijk geworden dat enige
concrete wettelijke bepaling is overtreden. Daarbij merkt de
Voorzitter op dat - anders dan verzoeker stelt - verweerder niet is
gehouden bij de behandeling van een handhavingsverzoek te bewijzen dat
alle van toepassing zijnde regelgeving wordt nageleefd.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder niet de bevoegdheid had om
handhavingsmaatregelen te treffen. Die bevoegdheid kan - anders dan
verzoeker kennelijk veronderstelt - ook niet worden ontleend aan de
omstandigheid dat zijn inrichting aan strengere milieueisen zou moeten
voldoen dan de inrichting van . Ook van schending van het
gelijkheidsbeginsel, zoals verzoeker stelt, kan niet worden gesproken
reeds in aanmerking genomen dat beide inrichtingen onder verschillende
rechtsregimes vallen.
2.2. Het verzoek om handhaving is terecht afgewezen. Gelet hierop
wijst de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening af.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar
van Staat.
w.g. Boll w.g. Van der Maesen de Sombreff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2007
190-493.