Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200705554/1 en 200705555/1
Publicatie datum: woensdag 22 augustus 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Bestuursdwang / Dwangsom
---
200705554/1 en 200705555/1.
Datum uitspraak: 16 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de Voorzitter van de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het
treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene
wet bestuursrecht) in de gedingen tussen:
1. ,
2. ,
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 16 augustus 2007 om 15:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter
Ambtenaar van Staat: mr. M.P.J.M. van Grinsven
Verschenen:
Verzoeksters, vertegenwoordigd door mr. S.W. Boot, advocaat te
Rotterdam;
Verweerder, vertegenwoordigd door mr. E. Broeren, advocaat te Breda,
ir. H.J. Dekkers, ing. J.A.M. Coppens, ing. B. Verhagen en ing. J. van
den Berg.
1. Procesverloop
De verzoeken richten zich tegen de besluiten van verweerder van 2
augustus 2007, waarbij aan verzoeksters afzonderlijk een last onder
dwangsom is opgelegd met betrekking tot een compostbedrijf aan de
te . Tegen deze besluiten hebben verzoeksters
bezwaar gemaakt. Daarnaast hebben verzoeksters de Voorzitter verzocht
een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het
college van burgemeester en wethouders van Maasdriel van 2 augustus
2007, waarbij aan een last onder dwangsom is
opgelegd, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op
bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt
verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing
doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het
college van burgemeester en wethouders van Maasdriel van 2 augustus
2007, waarbij aan een last onder dwangsom is
opgelegd, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op
bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt
verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing
doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van
Maasdriel tot vergoeding van bij verzoekster sub 1 in verband met de
behandeling van haar verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van
322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen
aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient
door de gemeente Maasdriel aan verzoekster sub 1 onder vermelding van
het zaaknummer te worden betaald;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van
Maasdriel tot vergoeding van bij verzoekster sub 2 in verband met de
behandeling van haar verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van
322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen
aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient
door de gemeente Maasdriel aan verzoekster sub 2 onder vermelding van
het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Maasdriel aan verzoeksters het door hen voor
de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht, ten bedrage van
285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) voor verzoekster sub 1
en 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) voor verzoekster sub
2, vergoedt.
Daartoe overweegt de Voorzitter het volgende.
De bij de bestreden besluiten opgelegde lasten onder dwangsom strekken
ertoe dat 18 ventilatiemondingen op het dak van één van de
bedrijfsgebouwen van de inrichting - gebouw 4b - gesloten dienen te
worden gehouden. De aan de lasten verbonden dwangsommen zijn gesteld
op 50.000,- per dag of dagdeel van overtreding, met een maximum van
500.000,-. Aan de lasten zijn begunstigingstermijnen verbonden tot 10
augustus 2007, 12.00 uur.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat
voor de inrichting een op 8 maart 1994 krachtens de Wet milieubeheer
verleende revisievergunning geldt. Niet in geschil is dat destijds
geen vergunning is verleend voor gebouw 4b. In zoverre is sprake van
een overtreding van artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de
Wet milieubeheer, zodat verweerder bevoegd was handhavend op te
treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in
geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan
dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te
treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts
onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden
gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet
uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden
zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen
belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden
afgezien.
Voor de inrichting is op 6 maart 2007 een aanvraag om een nieuwe
vergunning krachtens de Wet milieubeheer ingediend. Uit een op deze
aanvraag genomen ontwerpbesluit van 3 juli 2007 blijkt dat verweerder
voornemens is de gevraagde vergunning te verlenen. Blijkens het
verhandelde ter zitting gaat verweerder er van uit dat, voor zover de
inrichting niet over een toereikende vergunning krachtens de Wet
milieubeheer beschikt, maar wordt gedreven in overeenstemming met het
ontwerpbesluit van 3 juli 2007, zich concreet uitzicht op legalisatie
van de overtreding van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voordoet.
Volgens verweerder worden de op gebouw 4b aanwezige 18
ventilatiemondingen thans niet gebruikt in overeenstemming met het
ontwerpbesluit van 3 juli 2007, zodat in zoverre geen sprake is van
concreet uitzicht op legalisatie. Verzoeksters betwisten dit. Wat hier
van zij, niet in geschil is dat ook in de aanvraag van 6 maart 2007 en
het ontwerpbesluit van 3 juli 2007 een, zij het beperkt, gebruik van
voornoemde ventilatiemondingen is voorzien, zodat de onderhavige
lasten, die elk gebruik van deze ventilatiemondingen verbieden, verder
gaan dan kennelijk door verweerder is beoogd. Gelet hierop, alsmede op
de hoogte van de aan de lasten verbonden dwangsommen en de korte
begunstigingstermijnen, ziet de Voorzitter, bij afweging van alle
belangen, aanleiding om de bestreden besluiten te schorsen.
Bij de veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoeksters
is in aanmerking genomen dat de onderhavige zaken als samenhangende
zaken in de zin van artikel 3, eerste lid, van het Besluit
proceskosten bestuursrecht moeten worden beschouwd.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Grinsven
Voorzitter ambtenaar van Staat
462.