Raad van State


Uitspraak

Zaaknummer: 200705147/1 en 200705147/2
Publicatie datum: woensdag 22 augustus 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe Proceduresoort: Voorlopige voorziening / hoofdzaak Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Vrijstelling bestemmingsplan gebruik

---

200705147/1 en 200705147/2.
Datum uitspraak: 22 augustus 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

,

tegen de uitspraak in zaak nos. 07/419 en 07/480 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 13 juni 2007 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe.


1. Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe (hierna: het college), voor zover thans van belang, vrijstelling verleend voor het houden van evenementen, zoals nader aangegeven op de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte situatietekening.

Bij uitspraak van 13 juni 2007, verzonden op 18 juni 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Voorts heeft hij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij brieven van 16 mei 2007 en 30 juli 2007 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 3 augustus 2007 heeft appellant nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2007, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door I. Derks en mr. J.J. de Muinck, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar de Stichting Zomeractiviteiten Westerbork, vertegenwoordigd door , gehoord.


2. Overwegingen

2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.2. Appellant betoogt vergeefs dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat niet aan het door hem zogenoemde urgentievereiste wordt voldaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 11 juni 2003 in zaak no. 200204532/1), wordt dat voor de toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dat luidde tot 3 april 2000, gestelde vereiste, thans - ook in het geval het vierde lid van artikel 19 van toepassing is - niet meer gesteld.

2.3. Voor zover appellant heeft beoogd te betogen dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat het college vrijstelling mocht verlenen, heeft miskend dat voor het houden van de evenementen een vergunning, als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, nodig is, faalt ook dat betoog. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 28 december 2003 in zaak no. 200501066/1), betreft de bescherming van het milieu tegen hinder die gepaard gaat met het uitoefenen van een activiteit, waarop de desbetreffende vrijstelling ziet, een aspect, waarvan de beoordeling plaats dient te vinden in het kader van de toepassing van de Wet milieubeheer. In verband daarmee zal slechts aanleiding kunnen bestaan voor het oordeel dat krachtens artikel 19 van de WRO geen vrijstelling verleend mocht worden, indien ernstig moest worden betwijfeld dat voor de daarmee gepaard gaande activiteit vergunning krachtens de Wet milieubeheer kan worden verleend of dat naleving mogelijk is van regels die bij krachtens die wet vastgestelde algemene maatregel van bestuur zijn gesteld. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat, voor zover de vrijstelling al een inrichting in de zin van artikel
1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer zou betreffen, die situatie zich hier voordoet.


2.4. Voor zover appellant betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet in redelijkheid tot het verlenen van vrijstelling kon besluiten, zonder daaraan geluidsvoorschriften te verbinden, slaagt dat betoog evenmin. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat de ingevolge de Festiviteiten- en evenementenverordening gemeente Midden-Drenthe voor de evenementen benodigde vergunning waarborg biedt tegen een onaanvaardbare aantasting van de woonomgeving door geluid.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Van Roessel
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2007

457.