Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200703767/1 en 200703767/2
Publicatie datum: woensdag 15 augustus 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Meerssen
Proceduresoort: Voorlopige voorziening / hoofdzaak
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige
---
200703767/1 en 200703767/2.
Datum uitspraak: 15 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met
toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding
tussen:
de rechtspersoon naar buitenlands recht "Kleding Hergebruik Centrum
Nederland Limited", gevestigd te Cardiff, Verenigd Koninkrijk,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Meerssen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2005 heeft verweerder geweigerd appellante
voor het jaar 2006 een vergunning te verlenen voor het inzamelen van
textiel.
Bij besluit van 18 april 2006, verzonden op 24 april 2006, heeft
verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2006, in zaak no. 200603486/1, heeft de
Afdeling het besluit van 18 april 2006 vernietigd.
Bij brief van 15 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 30 mei
2007, heeft appellante beroep ingesteld tegen het uitblijven van een
nieuw besluit op bezwaar. Bij deze brief heeft appellante de
Voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 29 mei 2007, verzonden op 31 mei 2007, heeft
verweerder alsnog een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij het
door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.
Bij brief van 6 juni 2007 heeft appellante de gronden van haar beroep
en haar verzoek om voorlopige voorziening van 15 mei 2007 aangevuld.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2007, waar
appellante, vertegenwoordigd door J.M.A. Klaus, en verweerder,
vertegenwoordigd door drs. R.L.M. Baltesen, ambtenaar van de gemeente,
zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak
te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen
aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel
om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Niet is gebleken dat appellante nog belang heeft bij de
beoordeling van het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen
niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar. Het beroep is
in zoverre niet-ontvankelijk.
2.3. Gelet op artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het
besluit van 29 mei 2007.
2.4. Bij het bestreden besluit van 29 mei 2007 heeft verweerder het
bezwaar van appellante tegen het primaire besluit van 22 december 2005
niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft verweerder bij dit besluit
geweigerd aan appellante voor het jaar 2007 een vergunning voor het
inzamelen van textiel te verlenen. In zoverre is sprake van een nieuw
primair besluit, waartegen appellante bij brief van 25 juni 2007 een
bezwaarschrift heeft ingediend. Het beroep in de onderhavige procedure
richt zich uitsluitend tegen het besluit van 29 mei 2007, voor zover
bij dat besluit het bezwaar van appellante alsnog niet-ontvankelijk is
verklaard.
2.5. Verweerder heeft aan de niet-ontvankelijkverklaring van het
bezwaar ten grondslag gelegd dat hij bij het primaire besluit van 22
december 2005 heeft geweigerd een vergunning voor de inzameling van
textiel te verlenen voor het jaar 2006; ten tijde van het nemen van
het bestreden besluit was dat jaar reeds verstreken. Derhalve heeft
appellante volgens hem geen procesbelang meer bij een inhoudelijke
beoordeling van haar bezwaar tegen de weigering.
2.5.1. Appellante betoogt dat zij nog belang heeft bij een beoordeling
van haar bezwaar, omdat zij schade - in de vorm van gederfde winst -
heeft geleden als gevolg van de weigering van de vergunning.
2.5.2. De Voorzitter is van oordeel dat appellante voldoende
aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade kan hebben geleden door de
weigering van verweerder om een inzamelvergunning voor textiel te
verlenen voor het jaar 2006, omdat zij stelt dat zij dientengevolge
gedurende dat jaar daadwerkelijk geen textiel heeft ingezameld in de
gemeente Meerssen, hetgeen door verweerder niet is betwist .
Gelet op het voorgaande heeft appellante nog een processueel belang
bij de beoordeling van haar bezwaarschrift en heeft verweerder het
bezwaar derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.6. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, gegrond. Het bestreden
besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar van
appellante niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerder dient een nieuw
besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de
Voorzitter een termijn stellen.
2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van
een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te
worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het niet
tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en
wethouders van Meerssen van 29 mei 2007, kenmerk 2007/4487, voor zover
daarbij het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk is verklaard;
IV. draagt het college van burgemeester en wethouders van Meerssen op
binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming
daarvan een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk
voorgeschreven wijze bekend te maken;
V. wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
af;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van
Meerssen tot vergoeding van bij appellante in verband met de
behandeling van het beroep en het verzoek opgekomen proceskosten tot
een bedrag van 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel
toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand; het dient door de gemeente Meerssen aan appellante
onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de gemeente Meerssen aan appellante het door haar
betaalde griffierecht ten bedrage van 285,00 (zegge:
tweehonderdvijfentachtig euro) voor de behandeling van het beroep
vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Fransen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2007
407-483.