Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200703435/1
Publicatie datum: dinsdag 7 augustus 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Heemstede
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Monumentenwet
---
200703435/1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek van de gemeente Heemstede om het treffen
van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet
bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Bescherming Erfgoed Zuid-Kennemerland",
gevestigd te Heemstede,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank
Haarlem van 7 mei 2007 in zaak nos. AWB 07-2269 en 07-960 in het
geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2006 heeft het college van burgemeester en
wethouders van Heemstede (hierna: het college) aan de gemeente
Heemstede (hierna: verzoekster) krachtens artikel 14, eerste lid, van
de Monumentenwet 1988 vergunning verleend voor de uitbreiding en
verbouwing van het gebouw van de Crayenester Basisschool te Heemstede.
Bij uitspraak van 7 mei 2007, verzonden op 8 mei 2007, heeft de
voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (hierna: de
voorzieningenrechter) het daartegen door de stichting "Stichting
Bescherming Erfgoed Zuid-Kennemerland" (hierna: de stichting)
ingestelde beroep ongegrond verklaard, doch een verzoek van
verzoekster om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 mei 2007, heeft
verzoekster de Voorzitter verzocht om de schorsing van de verleende
vergunning bij wijze van voorlopige voorziening op te heffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 mei 2007,
waar verzoekster, vertegenwoordigd door drs. S. Hoogland, ambtenaar in
dienst van de gemeente Heemstede, de stichting, vertegenwoordigd door
haar en haar , en het college,
vertegenwoordigd door mr. A.E. Hopman, ambtenaar in dienst van de
gemeente Heemstede, zijn verschenen. De behandeling van het verzoek
ter zitting is daar toen geschorst.
Tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter heeft de stichting bij
brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juni 2007, hoger beroep
ingesteld.
De Voorzitter heeft de behandeling van het verzoek ter zitting hervat
op 2 augustus 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door drs. S.
Hoogland, voornoemd, de stichting, vertegenwoordigd door mr. D.M.A.
van Remmen, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd
door mr. A.E. Hopman, voornoemd, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 16, zesde lid, van de Monumentenwet 1988, voor
zover thans van belang, wordt de werking van de vergunning opgeschort
totdat, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. De
vergunninghouder kan de Voorzitter van de Afdeling verzoeken de
opschorting op te heffen.
2.2. De vraag of het door de stichting ingestelde hoger beroep
ontvankelijk is, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure.
Voor de behandeling van het verzoek wordt daarom aangenomen dat dat zo
is. Of dat zo is, wordt in het bodemgeschil beslist.
2.3. In beginsel bestaat aanleiding om de opschortende werking van
voormeld artikel 16, zesde lid, in hoger beroep op te heffen, indien
onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de
monumentenvergunning niet op rechtmatige wijze is verleend en de
vergunninghouder door handhaving van de opschortende werking nadeel
ondervindt. Die situatie doet zich in dit geval voor en er is geen
grond om een uitzondering op het beginsel aan te nemen.
2.4. In hetgeen is aangevoerd, is geen aanleiding te vinden voor het
oordeel dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet
bevestigd zal worden, althans tenslotte zal blijken dat geen
vergunning mocht worden verleend. Daarbij is mede in aanmerking
genomen dat aan de vergunning onder meer een advies van de Rijksdienst
voor de monumentenzorg van 11 oktober 2006 dat uit een oogpunt van
monumentenzorg tegen de uitvoering van het bouwplan geen bezwaren
bestaan ten grondslag ligt en in beroep niet is aangevoerd dat het
college niet op dat oordeel mocht afgaan.
Nu verzoekster er voorts belang bij heeft nog gedurende de
zomervakantie met de uitbreiding en verbouwing van het schoolgebouw te
mogen beginnen, komt het verzoek op na te melden wijze voor toewijzing
in aanmerking.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
heft bij wijze van voorlopige voorziening de opschorting van de bij
het besluit van 19 december 2006 aan verzoekster verleende vergunning
op.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Bindels
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2007
85.