Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200704437/2
Publicatie datum: maandag 6 augustus 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bouwzaken
---
200704437/2.
Datum uitspraak: 6 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende
het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "De Donjon
Woonburcht B.V.", gevestigd te Son en Breugel,
verzoekster,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/3974 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 21 mei 2007 in het geding tussen:
verzoekster
en
het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2006 heeft het college van burgemeester en
wethouders van Son en Breugel (hierna: het college), voor zover thans
van belang, aan de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de
minister) vrijstelling verleend ten behoeve van de reconstructie van
de A50-A58 voor zover het de niet-bouwvergunningplichtige activiteiten
betreft.
Bij uitspraak van 21 mei 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de
rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door verzoekster
daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 28 juni 2007, bij
de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoekster tevens de Voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2007,
waar verzoekster, vertegenwoordigd door van verzoekster,
en , en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. H.A.
Samuels Brusse-van der Linden, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de minister, vertegenwoordigd door mr.
F.J.L. Geboers, ir. C.A.J. Naus en ing. P.L.J. van Berge-Henegouwen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De Voorzitter stelt voorop dat besluiten in het algemeen
uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit
geldt temeer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg
het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep
ongegrond heeft verklaard.
2.3. Hetgeen verzoekster heeft aangevoerd, geeft op voorhand geen
aanleiding voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak in de
bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal
blijken dat de vrijstelling niet mocht worden verleend. Daarbij neemt
de Voorzitter in aanmerking dat de rechtbank, naar voorlopig oordeel,
in hetgeen door verzoekster naar voren is gebracht omtrent het door
haar voorgestelde alternatieve plan terecht geen aanleiding heeft
gezien voor de conclusie dat het college niet in redelijkheid
vrijstelling heeft kunnen verlenen. In dat verband is van belang dat,
zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 14
februari 2007 in zaak no. 200603372/1, het college dient te beslissen
omtrent het verlenen van vrijstelling voor het project, zoals daarvoor
vrijstelling is aangevraagd. Indien een project op zichzelf
aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het
onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat
door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat
kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Een dergelijke
situatie doet zich hier naar het oordeel van de Voorzitter, mede gelet
op de door Rijkswaterstaat in de notitie "Toets argumenten De Donjon
B.V." van 12 februari 2007 opgesomde bezwaren tegen het voorgestelde
alternatief, niet voor. De Voorzitter ziet voorts geen grond voor het
oordeel dat het college de belangen van verzoekster heeft
veronachtzaamd maar evenmin voor het oordeel dat het college gelet op
de andere in het geding zijnde belangen niet in redelijkheid tot de
door hem gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen.
2.4. Gelet hierop, en na afweging van de betrokken belangen, bestaat
aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening
af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Roessel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2007
457.