Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200704687/2
Publicatie datum: donderdag 2 augustus 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Breda
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom
---
200704687/2.
Datum uitspraak: 2 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende
de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Breda,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Optisport
Breda B.V.", gevestigd te Breda,
verzoekers,
tegen de uitspraak in de zaken nos. 06/5708, 06/5709 en 06/5710 van de
rechtbank Breda van 18 juni 2007 in het geding tussen:
de vereniging "afdeling Regio Breda van het Koninklijk Verbond van
Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland",
gevestigd te Breda,
en
verzoeker sub 1.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 14 september 2006 heeft verzoeker sub
1 (hierna: het college), voor zover thans van belang, aangegeven onder
voorwaarden tot en met 31 december 2007 geen bestuursrechtelijke
dwangmaatregelen te treffen ten aanzien van de organisatie van
evenementen zoals beurzen en (rommel)markten in het Optisport
Racketcentrum Breda, het Inslag Sportcenter en het NAC-stadion te
Breda (hierna: de sportcentra).
Bij uitspraak van 18 juni 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de
rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door de vereniging
"afdeling Regio Breda van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in
het Horeca- en Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland" (hierna: het
Koninklijk Verbond) daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en
de bestreden besluiten herroepen.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief van 6 juli 2007, bij
de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en verzoekster sub 2
(hierna: verzoekster) bij brief van 9 juli 2007, bij de Raad van State
ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee hoger beroep is ingesteld heeft het
college de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 9 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde
dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2007,
waar het college, vertegenwoordigd door mr. drs. E.D.M. Knegt,
advocaat te Breda, en mr. drs. R.M.J.F. Meeuwis, ambtenaar van de
gemeente, en verzoekster, vertegenwoordigd door mr. N. Kolthof,
advocaat te Rotterdam, en van verzoekster, zijn
verschenen.
Voorts is als partij gehoord het Koninklijk Verbond, vertegenwoordigd
door ing. J.A.L. van Engelen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het organiseren en houden van evenementen zoals beurzen en
(rommel)markten in de sportcentra is in strijd met de
gebruiksvoorschriften van de vigerende bestemmingsplannen. Tot 1 mei
2006 gold voor het houden van die evenementen een vrijstelling als
bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening (hierna: de WRO). Gelet hierop, was het college vanaf 1 mei
2006 bevoegd terzake handhavend op te treden.
2.3. De vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het
Koninklijk Verbond belanghebbende is bij de besluiten 14 september
2006 in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht leent zich minder goed voor beantwoording in deze
procedure. Naar het oordeel van de Voorzitter is op voorhand evenwel
niet buiten twijfel dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure
in stand zal blijven. Daarbij wordt het volgende in aanmerking
genomen.
2.4. De rechtbank heeft met juistheid onder verwijzing naar de
uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2004 in zaak no. 200305483/1
geoordeeld dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van
bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend
optreden mocht afzien betekenis toekomt aan de omstandigheid dat
artikel 17, zesde lid, van de WRO dwingend is geformuleerd. Dit brengt
naar het oordeel van de Voorzitter echter niet met zich dat het
college zonder meer gehouden is handhavend op te treden tegen het
houden van evenementen als beurzen en (rommel)markten in de
sportcentra. Uit de jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de
uitspraak van 24 december 2003 in zaak no. 200303315/1, blijkt dat na
het verlopen van de termijn waarvoor een krachtens artikel 17, eerste
lid, van de WRO verleende vrijstelling geldt, voor de vraag of van
handhavend optreden kan worden afgezien, evenzeer van betekenis is of
concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Gelet op de stappen die door
het college en de sportcentra zijn gezet om ten behoeve van het houden
van evenementen in de sportcentra vrijstelling te verlenen krachtens
artikel 19, eerste lid, van de WRO, acht de Voorzitter concreet
uitzicht op legalisatie aanwezig. Onder die omstandigheden, en na
afweging van de betrokken belangen, ziet de Voorzitter aanleiding de
hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak in de
zaken nos. 06/5708, 06/5709 en 06/5710 van de rechtbank Breda van 18
juni 2007;
II. bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State aan het college
van burgemeester en wethouders van Breda het door hem voor de
behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van
428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) terugbetaalt.
III. bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State aan de besloten
vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Optisport Breda B.V." het
door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht
ten bedrage van 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro)
terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Roessel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2007
457.