Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200703551/2
Publicatie datum: woensdag 1 augustus 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Groningen
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Groningen
---
200703551/2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
, wonend te ,
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2006 heeft de gemeenteraad van Eemsmond
het bestemmingsplan "De Laan Zuid" vastgesteld.
Bij besluit van 17 april 2007, kenmerk 2006-23.076/16/B.1, RP, heeft
verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 21 mei 2007, bij de
Raad van State ingekomen op 23 mei 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 21 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei
2007, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2007,
waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. G. Folmer, ambtenaar van de
provincie, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door H.J.
Uilenberg-Buist, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Verzoeker
is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de aanleg van een woonwijk met 71 woningen
in Warffum. Verweerder heeft het plan goedgekeurd. Verzoeker beoogt
met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van dit
besluit te voorkomen.
2.3. De Voorzitter laat de vraag of verzoeker in de bodemzaak kan
worden aangemerkt als belanghebbende, gelet op onder meer de
aanzienlijke afstand van zijn woning tot het plangebied, thans in het
midden.
Voor zover verzoeker betoogt dat in strijd met artikel 6a van de Wet
op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) is gehandeld omdat volgens
hem geen sprake zou zijn geweest van wezenlijke inspraak overweegt de
Voorzitter dat dit artikel is vervallen. In de overige door verzoeker
aangevoerde formele bezwaren ziet de Voorzitter evenmin aanleiding
voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4. Voorts overweegt de Voorzitter dat het bestaan van alternatieven
op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring
aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de
goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel
eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige
bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de Voorzitter in
redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in
dit geval niet voordoet.
Ten aanzien van het betoog van verzoeker dat er geen behoefte zou
bestaan aan de voorziene woningen overweegt de Voorzitter dat, mede
gelet op het grote aantal belangstellenden dat zich heeft gemeld,
voldoende is gebleken van behoefte aan de voorziene woningen.
Voor zover verzoeker aanvoert dat het speelveldje aan de A.
Luingestraat ten onrechte niet als zodanig is bestemd, is de
Voorzitter van oordeel dat verweerder het belang bij de woonwijk in
redelijkheid zwaarder heeft kunnen achten dan het belang bij het
handhaven van het speelveldje. Daarbij betrekt de Voorzitter dat op de
gronden elders in het plangebied met de bestemming "Groenvoorzieningen
(G)" speelplekken en speelvoorzieningen mogelijk zijn. Dat in het
plangebied naast de gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen (G)"
gronden met de bestemming "Water (W)" voorkomen, heeft verweerder naar
het oordeel van de Voorzitter in redelijkheid niet als een
onaanvaardbaar risico hoeven te beschouwen. Voorts staat artikel 5 van
de planvoorschriften, anders dan verzoeker betoogt, niet aan het in de
plantoelichting genoemde verhard aanleggen van de speelplekken in de
weg.
De vrees van verzoeker dat de bouwgrenzen met zich zouden brengen dat
op de gronden met de bestemming "Woondoeleinden (W)" tot op de
perceelsgrenzen mag worden gebouwd acht de Voorzitter ongegrond,
aangezien de in artikel 4, derde lid, van de planvoorschriften
vervatte bebouwingsvoorschriften hieraan in de weg staan.
Voor zover wordt aangevoerd dat de mogelijke situering van de tuinen
op het noordoosten in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke
ordening omdat dit een ongewenst hoge uitstoot van koolstofdioxide tot
gevolg zal hebben overweegt de Voorzitter, daargelaten de vraag of dit
punt in dit kader aan de orde kan komen, dat verzoeker dit niet
aannemelijk heeft gemaakt.
2.5. Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Kegge
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2007
459.