Raad van State


Uitspraak

Zaaknummer: 200703314/2
Publicatie datum: woensdag 1 augustus 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Fryslân Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Friesland

---

200703314/2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

, gevestigd te ,

en

het college van gedeputeerde staten van Fryslân, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2002 heeft de gemeenteraad van Leeuwarden het bestemmingsplan "Bedrijventerrein de Hemrik" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 1 april 2003, kenmerk 518541, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

De Afdeling heeft voormeld besluit van 1 april 2003 bij uitspraak van 28 april 2004, no. 200302977/1, gedeeltelijk vernietigd.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 maart 2007, kenmerk 00681148, voor zover nodig, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 11 mei 2007, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 11 mei 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 mei 2007, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 11 mei 2007, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, is verschenen. Verweerder en de gemeenteraad zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.


2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verweerder heeft bij het aan de orde zijnde besluit opnieuw goedkeuring verleend aan artikel 3, tweede lid, onder 2.1., van de planvoorschriften, voor zover daarin is bepaald dat de te verlenen vrijstelling voor de bouw van een windturbine niet zal worden toegepast op een afstand van minder dan 500 meter tot de aaneengesloten woonbebouwing van Cammighaburen en Aldlân, en aan artikel 16, vijfde lid, van de planvoorschriften.

2.3. Verzoekster beoogt met haar verzoek mogelijke onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het goedkeuringsbesluit te voorkomen. Zij vreest dat, indien het college van burgemeester en wethouders naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 7 februari 2007 en voordat over het beroep is geoordeeld een nieuwe beslissing op bezwaar zal nemen en voormeld onderdeel van artikel 3, tweede lid, onder 2.1., van de planvoorschriften van kracht is, dit het toetsingskader bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar zal vormen als gevolg waarvan geen vrijstelling ingevolge artikel 16, vijfde lid, van de planvoorschriften en bouwvergunning meer mogelijk zal zijn voor de door verzoekster gewenste windturbine.

2.4. Bij uitspraak van 5 april 2007, no. 200701771/3, heeft de Voorzitter van de Afdeling het verzoek om voorlopige voorziening van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden toegewezen en hij heeft daarbij bepaald dat het college geen nieuwe beslissing op bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op de ingediende hoger beroepen heeft beslist. Nu de zaak in hoger beroep en de zaak omtrent het goedkeuringsbesluit beide betrekking hebben op de door verzoekster gewenste windturbine en in beide zaken de uitleg van voormelde uitspraak van de Afdeling van 28 april 2004 aan de orde is, heeft de Afdeling besloten tot voeging van deze zaken, als bedoeld in artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Deze zaken zullen gelijktijdig ter zitting worden behandeld en er zal in beide zaken gelijktijdig uitspraak worden gedaan. Als gevolg van voormelde uitspraak van 5 april 2007 hoeft tot dat moment geen nieuwe beslissing op bezwaar te worden genomen, maar bestaat deze mogelijkheid echter wel. Onder deze omstandigheden en gelet op het feit dat het college van burgemeester en wethouders voorts heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het treffen van een voorlopige voorziening als gevolg waarvan de door verzoekster gevreesde situatie zich niet kan voordoen, ziet de Voorzitter aanleiding voor inwilliging van het verzoek.

2.5. Het verzoek dient te worden ingewilligd.

2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 6 maart 2007, kenmerk 00681148, voor zover het betreft de goedkeuring van artikel 3, tweede lid, onder 2.1., van de planvoorschriften, voor zover daarin is bepaald dat de te verlenen vrijstelling voor de bouw van een windturbine niet zal worden toegepast op een afstand van minder dan 500 meter tot de aaneengesloten woonbebouwing van Cammighaburen en Aldlân;

II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Fryslân aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de provincie Fryslân aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. Kegge
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2007

459.