Wet Ambulancezorg (Waz)

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport



De Voorzitter van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20017
2500 EA DEN HAAG

CZ/EKZ 2786611


1 augustus 2007

Mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vraag ik uw aandacht voor het volgende.

De behandeling van het wetsvoorstel Ambulancezorg (Waz) in uw Kamer is vorig jaar aangehouden, vanwege de samenhang met het wetsvoorstel Wet op de Veiligheidsregio's (Wvr), meer in het bijzonder ten aanzien van de positie van de meldkamer.
Inmiddels heeft het kabinet het wetsvoorstel Wvr via de gebruikelijke procedure ter behandeling aan de Tweede Kamer aangeboden.

In het wetsvoorstel Wvr is, mede indachtig de opmerkingen daarover in het Coalitieakkoord, de positie van de meldkamer ambulancezorg op een zodanig wijze geregeld (artikel 29, eerste lid, Wvr), dat dit in lijn is met de regeling daarover in de Waz (artikel 3 Waz). Ook met de reacties op het wetsvoorstel van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding), die pleiten voor een heldere publiekrechtelijke verankering van de meldkamer, is in dit wetsvoorstel Wvr rekening gehouden. In de Wvr is dit als volgt verwoord.
De meldkamer is essentieel voor het bevoegd gezag om zijn verantwoordelijkheid voor de veiligheid en openbare orde waar te maken. De meldkamer vervult de spilfunctie in het funcioneren van brandweer, politie, geneeskundige hulpverlening en ambulancezorg, zowel in de dagelijkse situatie als onder ramp- of crisisomstandigheden. Het bevoegd gezag moet direct op de meldkamer kunnen sturen. In de wet is daarom verankerd dat de meldkamer onder de publieke verantwoordelijkheid valt en wordt ingesteld en in stand gehouden door het bestuur van de veiligheidsregio, met dien verstande dat de daadwerkeljke uitvoering van de meldkamer ambulancezorg en daarmee de verantwoordelijkheid voor de feitelijke inzet valt onder de verantwoordelijkheid van de rechtspersoon aan wie de vergunning is verstrekt door de minister van VWS. De minister van VWS verleent per regio een vergunning aan één rechtspersoon tot het verrichten van ambulancezorg. Om voor de meldkamer ambulancezorg de verantwoordelijkheid van het openbaar bestuur waar te maken, is bepaald dat ten aanzien van een groot aantal onderwerpen het bestuur van de veiligheidsregio eisen kan stellen aan de vergunninghouder. Daarnaast is bepaald dat het bestuur van de veiligheidsregio de directeur van de meldkamer benoemt en ontslaat.

Hij doet dit niet eerder dan nadat hij het regionale college en het bestuur van de regionale ambulancevoorziening in de gelegenheid heeft gesteld daarover advies uit te brengen.

Het personeel van de meldkamer is in de regel afkomstig en in dienst van de disciplines die samenwerken in de meldkamer, tenzij de partijen in regionaal verband voor een andere oplossing kiezen. Het aanstellen van personeel van één van de partijen voor het verrichten van werkzaamheden in de meldkamer, behoeft de instemming van de directeur.

Dit met het oog op de kwaliteitsbewaking en mogelijkheden voor samenwerking van het personeel. De directeur van de meldkamer kan immers zijn verantwoordelijkheid voor het algehele beheer en de kwaliteit van de processen niet waarmaken indien hij geen zeggenschap heeft over het personeel dat in de meldkamer te werk wordt gesteld. De directeur heeft de algehele leiding over de meldkamer, met inachtneming van de werkinstructies van de verantwoordelijke leidinggevenden van de onderscheiden disciplines.

Met het wetsvoorstel Wvr bestaat er in het kabinet overeenstemming over de wijze waarop het aspect van de publieke borging van de meldkamer ambulancezorg in beide wetsvoorstellen is verankerd. Nu naar mijn oordeel alsook naar de opvatting van de minister van BZK op het punt van de meldkamer ambulancezorg tegemoet gekomen is aan de zorgen van de Eerste Kamer, verzoek ik u over te gaan tot een, van de Wvr ontkoppelde, behandeling van de Waz in uw Kamer.

Tevens verzoek ik u het wetsvoorstel Waz zo spoedig mogelijk te willen behandelen. In dit licht memoreer ik aan de brieven van oktober 2006, resp. kenmerken CZ/EZ-2720217 en
CZ/CB-U-272534, waarin ik u gemotiveerd aangaf tot welke risico's een verder uitstel van behandeling van deze wet zou kunnen leiden. Deze brieven gaan hierbij.

Ik hoop, mede namens de Minister van BZK, in het licht van het bovenstaande op een spoedige, van de Wvr ontkoppelde, behandeling van het wetsvoorstel Waz in uw Kamer.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

dr. A. Klink