Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200704125/2
Publicatie datum: dinsdag 31 juli 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Harenkarspel
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige
---
200704125/2.
Datum uitspraak: 31 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Ermago B.V.",
gevestigd te Roosendaal, en anderen,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Harenkarspel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2007 heeft verweerder aan de stichting
"Stichting golfbaan Dirkshorn" (hierna: vergunninghoudster) een
vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder a en c, van
de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben
van een 18 holes golfbaan met bijbehorende voorzieningen gelegen aan
de Groenvelderweg in Dirkshorn. Dit besluit is op 4 mei 2007 ter
inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 12 juni 2007, bij de
Raad van State per fax ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 juni 2007, bij de Raad van State per fax ingekomen op
de dezelfde datum, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen. De gronden van dit verzoek zijn
aangevuld bij brief van 29 juni 2007.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2007,
waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. de Jager, advocaat
te Tilburg, en verweerder, vertegenwoordigd door A. Steltenpool en H.
Buur, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster gehoord, vertegenwoordigd door mr. R.M.
Fieten, advocaat te Amsterdam.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De woning van is gelegen in de omgeving van de
vergunde golfbaanlocatie, zodat zij in hun beroep en hun verzoek om
voorlopige voorziening kunnen worden ontvangen. De vraag of de andere
verzoekers, die niet in de omgeving van de golfbaanlocatie wonen maar
eigenaar zijn van een daarnaast gelegen perceel, in hun beroep en hun
verzoek om voorlopige voorziening kunnen worden ontvangen, laat de
Voorzitter in deze procedure onbeantwoord.
2.3. Verzoekers betogen dat gebruikmaking van de vergunning zal leiden
tot een onomkeerbare situatie. Zij menen dat de vergunning ten
onrechte is verleend en voeren daartoe onder meer aan dat in hun
kritiek op de uitgevoerde milieueffectrapportage besloten ligt dat ook
de milieuvergunning niet kan worden verleend. Er is zonder deugdelijke
reden afgezien van de ontwikkeling van het meest milieuvriendelijke
alternatief.
2.3.1. Uit de stukken en de daarop ter zitting gegeven toelichtingen
is gebleken dat de aangevraagde locatie op het criterium 'invloed op
verkeersintensiteiten' en het criterium 'invloed op
verkeersveiligheid' een beperkt negatief effect heeft. Onder deze
omstandigheden en gelet op de verkeerssituatie ter plaatse ziet de
Voorzitter geen grond voor het oordeel dat verweerder niet tot
vergunningverlening had mogen overgaan.
2.4. Voor zover verzoekers betogen dat de natuurwaarden van de locatie
van de golfbaan onvoldoende zijn onderzocht, overweegt de Voorzitter
dat verweerder zich, onder verwijzing naar de door Grontmij Nederland
bv ten behoeve van de golfbaan uitgevoerde natuurtoets, op het
standpunt heeft kunnen stellen de vergunning op dit aspect niet te
kunnen weigeren.
2.5. Verzoekers betogen ook dat de luchtkwaliteit onjuist is
onderzocht. Zij voeren hiertoe onder andere aan dat bij het berekenen
van de luchtkwaliteit ten onrechte een zeezoutcorrectie is toegepast.
Verweerder heeft krachtens het Besluit luchtkwaliteit en de
Meetregeling luchtkwaliteit 2005 van de Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor het berekenen van de
luchtkwaliteit het CAR-II model toegepast. Niet is gebleken dat het
onderzoek onjuist is uitgevoerd.
2.6. Verzoekers stellen zich verder op het standpunt dat ten onrechte
geen rekening is gehouden met de aanwezigheid van agrarische bedrijven
in de omgeving van het golfterrein.
2.6.1. Dienaangaande overweegt de Voorzitter dat voor zover het
clubhuis al kan worden aangemerkt als een geurgevoelig object als
bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij, de afstand
tussen het dichtstbijzijnde bedrijf en het clubhuis van de golfbaan
zodanig groot is dat de aanwezigheid van dat bedrijf niet aan
vergunningverlening in de weg kan staan.
2.7. Verzoekers betogen tenslotte dat verweerder voorschrift 2.1.5
behorende bij de vergunning ten onrechte heeft geschrapt. In hun
zienswijze gaven zij aan zich niet te kunnen verenigen met dit
voorschrift omdat dit te algemeen is gesteld. Met het geheel schrappen
van dit voorschrift komt verweerder derhalve niet aan hun bezwaren
tegemoet. Zij zien graag een duidelijker voorschrift aan de vergunning
verbonden.
2.7.1. De onderhavige procedure leent zich er niet voor om bij wijze
van voorlopige voorziening een dergelijk voorschrift, zo daar al
aanleiding voor zou bestaan, aan de vergunning te verbinden. Dit
aspect kan eventueel in de bodemprocedure aan de orde komen.
2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van
een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2007
191-537.